Vuur is in de Heilige Schrift een zinnebeeld van oordeel en/of vertering en/of loutering/zuivering. 

Vuur is een element dat tot onderhouding van het aardse leven nuttig en onontbeerlijk is. In het apocriefe geschrift Sirach 39: 31 staat:

Sir 39:30 Het voornaamste dat tot het leven des mensen nodig is, is water, en vuur, en ijzer, en zout, en tarwemeel, en melk en honig, druivenbloed, en olie, en een kleed. (SV)

Op het gebed van Elia kwam er vuur uit de hemel neer op het altaar.

In het rijk van de natuur moet vuur, evenals hagel, sneeuw, storm, het „woord" of de wil van God ten uitvoer brengen (Ps. 148: 8). Het openbaart Gods majesteit of zijn straffende hand.

God openbaarde zich aan Mozes met een vurige vlam uit de braamstruik (Exod. 3 : 2 ). Elia voer met vurige paarden en wagens (2 Kron. 2 : 11) ten hemel. Bij het offer van Aaron (Lev. 9: 20), van David (1 Kron. 21 : 26), van Salomo (2 Kron. 7: 1), van Elia (1 Kon. 18 : 38), kwam er heilig vuur.

Vuur uit de hemel viel op de twee hoofdlieden (2 Kon. 1: 10), op Jobs kudden en knechten (1: 16), op Egypte (Exod. 9: 23), op Sodom en Gomorra (Gen. 19 : 21.; vgl. Wijsh. 10: 6), Nadab en Abihu (Lev. 10 : 2), het oproer van Korach (Num. 16: 35), de morrende Israëlieten (Num. 11:1), en op andere goddelozen (Hos. 8: 14; Jer. 17: 27; Amos 7: 4).

In het Oude Testament heeft het aan de mensen zijn uitnemende dienst gedaan bij het offer, waarbij geen vreemd vuur, d. i. vuur niet ontleend aan het heilig altaarvuur (Lev. 6: 13), mocht gebruikt worden (Lev. 10: 1 , 2).

Zijn meest verheven dienst heeft het vuur gedaan als de wonderbare vuurzuil (Exod. 13 : 21; 14 : 24; Num. 14 : 14), die bij nacht de Israëlieten op hun tocht de weg wees.

Een afschuwelijk gebruik werd er van gemaakt bij de heidenen en afgodische Joden, die hun zonen door het vuur lieten gaan en hen de Moloch ter ere verbrandden in het dal Hinnom (Deut. 12: 31; 18: 10; Ezech, 20: 31; 2 Kon. 17: 17; 23: 10; 16: 3; 21 : 6; Jer. 7 : 31).

Vuur van de hemel al te roepen is, als de genade in Christus verschenen is, niet meer gepast (Luk. 9: 54).

Voor de rechterstoel van Christus zal al het waardeloze dat een gelovige tot stand mocht hebben gebracht, door het vuur verbrand worden, terwijl hetgeen waardevol is zal blijven (1 Kor. 3: 12-15).

Zijn laatste dienst zal het aardse element hier beneden doen na de voleinding van het duizendjarig vrederijk, wanneer hemel en aarde door vuur verwoest zullen worden (2 Petr. 3: 10, 12).

Hellevuur. In de hel, de plaats van eeuwige verdoemenis, zal een vuur branden tot pijniging van de satan en de vervloekten. Het zal als eeuwig vuur nooit worden geblust (Jes. 66: 24; Mark. 9: 44-48; Matth. 3: 10, 12; 25 : 41). En bij al zijn scherpte en gloed wel storend maar niet verstorend (vernietigend) werken op de opstandingslichamen van de onrechtvaardigen, die ter eeuwige smart daaraan onderworpen zijn (Opb. 20:10; 21: 8).

Bron

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Vuur. De tekst van dit lemma is op 25 aug. 2017 verwerkt.