Oude Testament

Uit Christipedia

Het Oude Testament (OT) is het eerste hoofddeel van de Bijbel, dat voorafgaat aan het Nieuwe Testament, het tweede en laatste hoofddeel.

Samenstellende geschriften

Welke heilige geschriften maken het Oude Testament uit? Dit eerste Bijbeldeel omvat de volgende 39 geschriften (Bijbelboeken): 

  • Genesis
  • Exodus
  • Leviticus
  • Numeri
  • Deuteronomium
  • Jozua
  • Richteren
  • Ruth
  • 1 Samuël
  • 2 Samuël
  • 1 Koningen
  • 2 Koningen
  • 1 Kronieken
  • 2 Kronieken
  • Ezra
  • Nehemia
  • Esther
  • Job
  • Psalmen
  • Spreuken
  • Prediker
  • Hooglied
  • Jesaja
  • Jeremia
  • Klaagliederen
  • Ezechiël
  • Daniël
  • Hosea
  • Joël
  • Amos,
  • Obadja
  • Jona
  • Micha,
  • Nahum
  • Habakuk
  • Sefanja 
  • Haggai
  • Zacharia
  • Maleachi

Kortere weergave:

  • De vijf Boeken van Mozes: Genesis t/m Deuteronomium
  • Jozua
  • Richteren
  • Ruth
  • 1 en 2 Samuel
  • 1 en 2 Koningen
  • 1 en 2 Kronieken
  • Ezra
  • Nehemia
  • Esther
  • Job
  • Psalmen
  • Spreuken
  • Prediker
  • Hooglied
  • De vier grote profeten: Jesaja t/m Daniël
  • De twaalf kleine Profeten: Hosea t/m Maleachi

Getuigen van de Heer Jezus

De geschriften van het Oude Testament zijn door goddelijke ingeving ontstaan. Zij getuigen van de Heer Jezus. Jezus zei:
U onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, die van Mij getuigen (Joh. 5:39)
Paulus, die zich eerst tegen De Weg verzette, kwam tot bekering en inzicht en verklaarde:
Hnd 26:22 Daar ik nu hulp van God heb verkregen, sta ik tot op deze dag en getuig voor klein en groot, zonder iets te zeggen buiten wat de profeten en Mozes hebben gesproken dat zou gebeuren: Hnd 26:23 dat de Christus moest lijden en dat Hij als eerste uit de opstanding van de doden een licht zou verkondigen zowel aan het volk als aan de volken. (TELOS)

Indelingen van het OT

De Joden erkennen alleen het eerste deel van de Bijbel, het Oude Testament, als een heilig boek. Het Oude Testament noemen zij de 'tenach'. Dit woord is een samenvoeging van de beginletters van de volgende drie woorden: Thorah ('wet'), Nebiïm ('profeten') en Ketoebim ('Geschriften'). De Hebreeën verdeelden hun heilige boeken (het Oude Testament) in drie delen: de Wet, de Profeten en de Geschriften.  

1. De Wet (Thorah), bevattend de vijf boeken van Mozes:

  • Genesis
  • Exodus
  • Leviticus
  • Numeri
  • Deuteronomium

2. De Profeten (Nebiïm):

Vroegere profeten:

  • Jozua
  • Richteren
  • Samuël
  • Koningen

Latere profeten

  • Jesaja
  • Jeremia
  • Ezechiël
  • 12 kleine profeten 

3. De Geschriften (Ketoebim):

Dichterlijke boeken

  • Psalmen
  • Job
  • Spreuken

De vijf rollen (Meggiloth)

  • Ruth
  • Hooglied
  • Prediker
  • Klaagliederen
  • Esther

Historische boeken

  • Daniël
  • Ezra-Nehemia
  • Kronieken
Deze driedeling van wet, profeten en psalmen, klinkt door in de woorden van de Heer Jezus tot de Emmaüsgangers: 
Lukas 24:44 Hij nu zei tot hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles moest worden vervuld wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en in de profeten en psalmen. (TELOS)
De Heer Jezus sprak meermalen van "de Wet" en "de Profeten" tesamen (Matth. 5:17; 7:12; 11:13; 22:40; Luk. 16:16), bij voorbeeld: 
Mattheüs 5:17 Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om te vervullen. (TELOS)
De Wet. De Wet omvat Genesis tot en met Deuteronomium, ook wel naar het Grieks genoemd de Pentateuch (dat is een werk op vijf rollen geschreven). Het "Boek der Wet" wordt in Deut. 31:24, 36; Joz. 1:8; 8:34; 24:26 genoemd. Het eigenaardig karakter van elk der vijf delen geeft aan, dat het de bedoeling van de schrijver was om ze afzonderlijk te houden, en daarom werd aan ieder deel een bijzondere naam gegeven. De Hebreeën gebruikten hiervoor het voornaamste woord in elk eerste vers van een boek. In de Griekse vertaling van de Septuaginta worden zij aangeduid door titels welke niet het voornaamste woord, maar de inhoud aangeven; deze titels zijn nog in de Christelijke Kerk in gebruik, b.v. Genesis, Exodus, enz. 

De Profeten. De algemene benaming "de Profeten" werd aan de tweede groep boeken gegeven, omdat zij door profeten geschreven werden, die, als de leraars van het volk, vanzelf ook de geschiedschrijvers werden: b.v. Samuël, Nathan, Gad, Iddo, Jesaja, Jeremia, enz. Wij lezen soms van hen, dat zij in gezelschappen bij elkaar woonden. Zij schijnen zich met letterkunde, muziek en het dichten van psalmen enz. bezig gehouden te hebben; en hun geschriften, zowel de stichtelijke als de geschiedkundige, werden als min of meer profetisch beschouwd.

Zij werden verdeeld in 'eerste' (Lat. priores) (Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen) en 'latere' (Lat. posteriores) profeten; deze laatste werden weer verdeeld in 'grote' (Lat. Majores) en 'kleine' (Lat. Minores) profeten. Tot de Majores werden gerekend de geschrirten van Jesaja, Jeremia en Ezéchiël omdat zij groter omvang en hoger profetische waarde hadden; Minores heetten de twaalf overige profetlsche hoeken.

Het boek Daniël werd uitgesloten, deels  omdat de schrijver geen profetische bediening onder "het volk" had uitgeoefend, deels omdat het zo laat in de Heilige Canon werd opgenomen; en ook, in latere jaren, omdat het door de Christenen tegen de Joden werd aangehaald. Volgens de rabbijnen mag niemand vóór zijn dertigste jaar het hoek Daniël lezen. De Heer Jezus spreekt trouwens wel van 'de profeet Daniël' (Matth. 25:15). 

De Schriften. De derde groep heilige boeken, de Schriften, bevat de overige boeken van de Hebreeuwse Canon. Deze boeken worden in drie subgroepen verdeeld. De eerste subgroep bestond uit de stichtelijke boeken die bij dn dienst in de synagogen gebruikt werden (de Psalmen en Spreuken wekelijks en Job op de meeste grote vastendagen). Uit de tweede subgroep, de "vijf rollen" genoemd, werden voor het grootste gedeelte "de Lessen" genomen, die op bijzondere feestdagen werden voorgelezen. De derde subgroep was een soort aanhangsel, waarin die canonieke boeken geplaatst werden, welke niet tot "de Profeten" werden gerekend, onder ander het boek Daniël. 

Deze oorspronkelijke volgorde van de boeken van het Oude Testament is gewijzigd, toen het Oude Testament in het Grieks vertaald werd, en die andere volgorde, zoals die ook in onze Bijbels voorkomt, is in latere vertalingen behouden, met of zonder veranderingen. In de Hebreeuwse Bijbel is de rangschikking van de boeken een geheel andere dan in onze Bijbel, die de rangschikking van de Septuaginta volgt. 

In de Griekse vertaling van de Tenach, de Septuaginta (3e eeuw voor Chr.) is een andere indeling dan de Joodse toegepast: 

Historische boeken

  • Pentateuch (Torah: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium)
  • Jozua
  • Richteren
  • Ruth
  • Samuël
  • Koningen
  • Kronieken
  • Ezra
  • Nehemia;
  • Esther

Dichterlijke boeken:

  • Job
  • Psalmen
  • Spreuken
  • Prediker
  • Hooglied

Profetische boeken:

  • Jesaja
  • Jeremia
  • Klaagliederen
  • Ezechiël
  • Daniël
  • 12 kleine profeten

De Hebreeuwse Tenach en de Griekse Septuagint tellen 24 boeken. In de eerste eeuw na Christus onderscheidt de bekende Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus geen 24 maar 22 boeken. Vermoedelijk heeft hij Richteren en Ruth als één boek genomen, als ook Jeremia en Klaagliederen. Hij maakt deze indeling: 

  • de vijf boeken van Mozes
  • dertien profetische boeken
  • vier boeken met lofprijzingen en leefregels (waarschijnlijk zijn bedoeld: Psalmen, Spreuken, Prediker en Job of Hooglied)

De indeling van de Septuaginta is overgenomen in de Latijnse Vertaling, de zogenaamde Vulgata, die bij de Rooms-Katholieke Kerk in gebruik is.

De indeling van de Septuagint en van de Vulgata is weer overgenomen in het Protestantisme. De Vulgata bevat echter ook een aantal apocriefe boeken, die door de kerken van de Hervorming zijn afgewezen. In het Oude Testament, dat wij bezitten, zijn in het Protestantisme de boeken gerangschikt naar hun inhoud, n.l.:

  1. De vijf Boeken van Mozes (of Pentateuch).
  2. De Geschiedkundige Boeken (van Jozua tot en met Esther). 
  3. De Dichterlijke of Stichtelijke Boeken (van Job tot en met het Hooglied).
  4. De Profetische Boeken (van Jesaja tot en met Maleachi).  

Sommigen[1] sluiten de boeken van Mozes in bij de geschiedkundige boeken. Deze zijn dan 17 in getal (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Richteren, Ruth, 1 Samuël, 2 Samuël, 1 Koningen, 2 Koningen, 1 Kronieken, 2 Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther). 

De dichterlijke boeken (Job, Psalmen, Spreuken van Salomo, Prediker, Hooglied van Salomo), vijf in getal, worden ook wel zedekundige genoemd, maar deze naam verdient geen aanbeveling, omdat alleen Spreuken en Prediker zedekundig van inhoud zijn. Nicolaas Beets noemt ze 'leerboeken van het Oude Testament'[2].

De profetische boeken (Jesaja, Jeremia, Klaagliederen van Jeremia, Ezechiël, Daniël, Hoséa, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi) zijn 17 in getal. 

Deze indeling in historische, dichterlijke en profetische boeken moet als onderscheiding, en niet als een strenge scheiding in drie soorten worden opgevat. Zo zijn er dichterlijke boeken, die historie (bijv. Job) en die profetie (bijv. Psalmen) bevatten, terwijl vele profetische boeken grotendeels dichterlijk van vorm zijn en in enkele ook historie (bijv. Jes. 36-39 , Jona) voorkomt. 

Ook is de orde, waarin zij gerangschikt zijn, niet bepaald door de tijd van de vervaardiging. Vele historische boeken, bijv. Ezra, Nehemia, Esther, zijn van later dagtekening dan sommige dichterlijke en profetische, en onder de profetische zijn vele kleine, bijv. Joël, Obadja, Amos, Hosea, ouder dan de veel grotere boeken van Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël. 

Voor de tijdsvolgorde van ontstaan der bijbelboeken, zie artikel Chronologische volgorde der bijbelboeken.

Verwijzingen in het NT

Wanneer in het Nieuwe Testament sprake is van heel het Oude Testament, dan wordt dit meermalen aangeduid niet met één naam, maar met: 'De Wet en de Profeten' (Matth. 22:40) of met: 'de Wet en de Profeten en de Psalmen' (Luk. 24 :44). Met 'de Wet' worden dan de boeken van Mozes bedoeld. Ook wordt de naam 'Mozes' gebruikt om de eerste vijf Bijbelboeken (de zgn. Pentateuch) aan te duiden, bijv. in Hand. 15 :21, en in verband daarmee 'Mozes en de Profeten' als benaming voor het gehele Oude Testament, Luk. 16 :31; 24 :27; Hand. 26 :22.

De historische boeken

De historische boeken, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament, onderscheiden zich van alle gewone, menselijke geschiedenisboeken door hun inhoud, vorm en strekking. Duidelijk blijkt uit alle Bijbelboeken het openbaringskarakter van de Bijbel. Ze verhalen de daden van God, waardoor Hij Zich als Schepper en Herschepper heeft geopenbaard, en de woorden en daden van engelen en mensen slechts in zoverre, als hun door God een belangrijke plaats in de geschiedenis der Openbaring (heilsgeschiedenis) is toegewezen. Wat niet strekken kan om Gods werk in het licht te stellen, of wat daarvoor niet nodig geacht werd door de Heilige Geest, is niet meegedeeld. Alleen daaruit is het te verklaren, dat van sommige personen, gebeurtenissen, en zaken zeer in het kort, en van andere zeer uitvoerig wordt gehandeld. Bij het lezen van de geschiedkundige (historische) boeken moet vooral in het oog worden gehouden, dat de plaats die personen en tijden innemen, door de goddelijke Auteur van de Schriften is afgemeten en ingedeeld naar de betekenis die zij hebben voor de Godsopenbaring en voor onze kennis van die openbaring.

De historische boeken omvatten de geschiedenis van ongeveer 36 eeuwen, van de schepping van de wereld tot aan de nationale hervorming van Israël onder Nehemia. Bij de historische boeken is de volgorde vrijwel overeenkomstig de tijd en de volgorde van de gebeurtenissen, die zij verhalen. Alleen met Ezra, Nehemia en Esther is dit niet het geval. De geschiedenis in het boek Esther beschreven, valt in de tijd tussen de terugkeer onder Zerubbabel, Ezra 1-6, en de tweede uittocht uit het land van de ballingschap onder Ezra, ongeveer 80 jaar later. Naar de volgorde van het gebeuren leze men na Ezra 6 eerst het boek Esther, en daarna het vervolg van Ezra, waarbij het boek Nehemia aansluit. 

Over de vijf boeken van Mozes, ofwel de Thora, ofwel de Pentateuch, zie art. Pentateuch.

Na de boeken van Mozes volgen nog twaalf historische boeken, van Jozua tot Esther. Ze verhalen de geschiedenis van Israël gedurende ongeveer elf eeuwen, van de dood van Mozes tot de nationale hervorming onder Nehemia, ca. 439 vóór Chr. Omdat het historie van de Godsopenbaring is, bevatten zij geen aaneengeschakeld verhaal van al Israëls lotgevallen, maar laten ons de voortgang zien van het Godsrijk bij het licht van de profetie: de getrouwheid Gods, die aan Zijn Verbond

gedenkt, ondanks de ontrouw en de ongehoorzaamheid van het verbondsvolk. 

De dichterlijke boeken

Op de historische boeken volgen de dichterlijke boeken, zo genoemd, omdat zij niet, zoals de andere boeken, in verhalende stijl zijn geschreven, maar in hun geheel tot de Hebreeuwse poëzie gerekend kunnen worden. 

Zie voor hoofdartikel over Hebreeuwse dichtkunst: Dichterlijke boeken.

De profetische boeken

De apostel Petrus schrijft over het profetische woord, de profetie van de Schrift:
2Pe 1:19 En zo hebben wij het profetische woord des te vaster, en u doet er goed aan daarop acht te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten. 2Pe 1:20 Weet dit eerst, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging heeft.  2Pe 1:21 Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen van Godswege hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken. (TELOS)
Zoals de openbaring ouder is dan de Schrift, zo is ook de profetie zelf ouder dan de profetische boeken. De profetie is even oud als de openbaring zelf, aangezien God Zich van stonde aan ook door haar aan mensen heeft geopenbaard. Reeds Henoch (Judas :14) en Noach (Gen. 9 :26,27) traden op als profeten. Profeten waren ook de aartsvaders in de zegening van hun zonen: Abraham, Gen. 20 :7; Izaäk, Gen. 27 :28,29; Jakob, Gen. 49. 

De profetie bij het volk Israël, die doorloopt tot op Johannes de Doper, is begonnen bij Mozes de Middelaar van het Oude Verbond, de profeet des Heeren bij uitnemendheid, Num. 11 :25, Deut. 18 :18, maar pas in de dagen van Samuël ving de geregelde profetische dienst bij Gods oude volk aan, en vormden de profeten een eigen stand (klasse). De profetische bediening ging echter niet over van vader op zoon. God riep en vervulde met Zijn Geest de mannen, die Hij tot profeet had verkoren en Hij deed dit zonder onderscheid uit alle lagen van het volk; soms viel het profetisch ambt samen met dan van priester, zoals bij Samuël, soms met dat van koning, zoals bij David, soms werden ook gewone levieten of eenvoudige herders met het profetenambt bekleed.

Uit wat meegedeeld wordt in 1 Sam. 10, 2 Kon. 2, 4 en 6 leiden velen af, dat er te Najoth bij Rama, Bethel, Gilgal en Jericho profetenscholen zouden geweest zijn, waar de zonen (leerlingen) der profeten zich samen toelegden op geestelijke oefeningen. Uit deze scholen zou dan de profetische geschiedschrijving zijn voortgekomen, die in de boeken Jozua, Richteren, Samuël en Koningen is bewaard. Anderen menen echter, dat deze opvatting geen steun vindt in de Heilige Schrift. In de Schrift wordt de naam “profetenschool” nooit gebruikt, en ook zou in de Bijbel geen enkele rechtstreekse aanduiding te vinden zijn van een afzonderlijke en gevestigde opleiding tot het profetenambt. 

De oudere profeten van wie de werkzaamheden in de historische boeken wordt beschreven, worden profeten van de daad genoemd, en latere, van wiens hand de profetische boeken zijn, worden Schriftprofeten genoemd. Deze onderscheiding is niet onjuist, indien men hierbij maar niet uit het oog verliest dat alle profeten, hetzij dat ze nu wel of geen geschriften nalieten, profeten van het Woord zijn geweest, mannen, die de mond Gods tot het volk waren, om Zijn heilige wil de verkondigen.

De oudere profeten hielden zich uitsluitend bezig met de innerlijke aangelegenheden van het volk Israël, en hun woord richtte zich meer op het heden dan op de toekomst. Omdat dit, in zijn vermaning en waarschuwing, meer een onmiddellijk, praktisch doel had, is het niet beschreven geworden. Denk bijv. aan Elia en Eliza. 

In de regeringstijd van koning Joas (zie hoofdstuk 4) komt hierin verandering. Gods oude volk liet, met verloochening van hun eigen roeping en bestemming, zich betrekken in de buitenlandse politiek. Vandaar nemen de latere profeten ook de omwonende volken in hun gezichtskring op. Staande in een, vanwege de afval en goddeloosheid van het volk, donker heden, richten zij hun oog naar de heldere toekomst, waarin de belofte van de Messias en Zijn heil voor alle volken in vervulling zal gaan. Omdat hun woord zich niet tot Israël beperkt, en ver boven het heden uitgaat, is het onder de leiding van de Heilige Geest beschreven geworden en zo bewaard voor de eeuwen, welke in de loop der geschiedenis, er de vervulling van zouden zien.

Toch hebben ook de profetische boeken een historische achtergrond. Omdat het volk de Heere verliet, bevatten zij allereerst de aankondiging van Gods oordelen met opwekking tot boete en berouw en vertroosting van de ware gelovigen. Maar in de gezichtskring van de schrijvers worden ook de andere volken betrokken, die naar Gods raad voor Israël een tuchtroede zullen zijn, en om hun eigen zonden gestraft, maar in de toekomst van het Messiaanse heil niet uitgesloten zullen worden. 

De Messiaanse profetie loopt als een gouden draad door al de profetische boeken heen. En het laatste woord van de laatste van de profeten (Maleachi) is, dat “snellijk tot Zijn tempel

zal komen, die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten, de Engel des Verbonds, aan dewelke Gij lust hebt”.

Naar tijdsorde gerangschikt is de volgorde van de 16 profetische boeken als volgt: Obadja, Joël, Jona, Amos, Hosea, Jesaja, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Haggaï, Zacharia en Maleachi. 

In onze Bijbel vinden we eerst de vier zgn. grote profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël), en dan de 12 zgn. kleine profeten (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi). De woorden “groot” en “klein” hebben geen betrekking op de persoon of op de inhoud van hun geschriften, maar uitsluitend op de omvang van hun boeken. Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël worden de grote profeten genoemd, omdat hun boeken samen vier keer zo groot in omvang zijn als die van al de volgende boeken samen. 

Indeling van een afzonderlijk boek

De afzonderlijke boeken van het Oude Testament zijn nader verdeeld. De aanhalingen uit het O.T., die in het Nieuwe Testament voorkomen, noemen alleen het boek waaruit zij genomen zijn, bij voorbeeld in Hand. 2:16: "Dit is wat gesproken is door de profeet Joël". Een uitzondering vormt de aanhaling door Paulus uit de Psalmen: in een prediking spreekt de apostel van "de tweede Psalm" (Hand. 13:33) en "een andere Psalm" (vers 35). De citaten in het N.T. zijn grotendeels uit de boeken die elke Sabbat in de synagoge gelezen werden. 

De Talmoed verdeelde "de Wet" in 54 onderdelen, één voor elke Sabbat van het jaar (rekenend op de ingevoegde sprikkelmaand ve-adar). Deze onderdelen werden Parshioth (secties) genoemd, die weer in kleinere Parshioth werden verdeeld, welke het afgepaste gedeelte van de Les uitmaakten, dat door elke lezer in het bijzonder werd genomen. Deze werden onder twee hoofden gebracht, nl. de "Open" (Hebr. petuchot). welke aanduidden dat er een ander onderwerp werd begonnen, evenals onze tegenwoordige paragraaf, en in de handschrilten met een nieuwe regel aanvingen; en de "Gesloten" (Hebr. satumoth), overeenkomend met kleinere afdelingen, zoals zinsneden, alleen aangeduid door een open plaats in de regel. Opdat deze laatste door de lezer opgemerkt zouden worden, schreef men nog de letters "P" (van "Petuchot") "S" (van "Satumoth") op de kant van de regel.  

De Profeten waren ook weer verdeeld in Sabbath-lessen maar niet met gelijke nauw­keurlgbeld of gezag. Deze onderdelen werden Haptharoth ("siultlngen") genoemd, omdat zij onmiddellijk vóór het einde van de dienst gelezen werden. Deze werden in de negende eeuw n. C. door de Masoreten in verzen (Hebr. Pesukim) verdeeld en aan het einde van elk dezer werd in de Hebreeuwse handschrlften een dubbele punt (:) geplaatst.

In de dertiende eeuw, werd een meer systematlscbe verdeling in Capituta of hoofdstukken - aan Stephen Langton of Hugo van St. Cher toegescbreven - algemeen in de Latijnse Vulgata aangenomen om de verwijzingen naar de tekst gemakkelijker te maken. In de zestiende eeuw werd de Masoretlscbe verdeling in verzen met deze verdeling in hoofdstukken verenigd, en ging ook over in de Nederlandse vertaling. 

Ontstaan en canonvorming

Het is moeilijk de geschiedenis van het ontstaan van het OT na te gaan, omdat het bronnen materiaal zo oud is. De Joden hadden de gewoonte oude manuscripten te begraven als er nieuwe afschriften waren gemaakt, gevolg: wij hebben vrijwel geen enkel bijbelboek in de oorspronkelijke versie.

Qumran

in 1947 werden in de grotten van Qumran (zie foto) aan de Dode Zee de later zo genoemde "Dode-Zee-Rollen" ontdekt. Tot op dat moment waren de oudste kopieën van de Pentateuch exemplaren uit de 9e eeuw na Chr. De gevonden rollen van Qumran bevatten teksten die ongeveer 1000 jaar eerder waren opgeschreven (ca. 100 v. Chr.) In ieder geval bewijzen deze rollen dat het kopieëren van Bijbelteksten door de eeuwen heen zeer nauwkeurig werd gedaan.

Ondanks het ontbreken van de oudste geschriften was het vaststellen van de juiste tekst geen kwestie van gokken, we beschikken over de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament die is gemaakt rondom de jaren 285-246 voor Chr. Toch zijn de beschikbare Hebreeuwse teksten van nog groter belang, omdat men bij het vertalen van het Hebreeuws naar het Grieks tamelijk vrij te werk ging.

Over het ontstaan van de Canon van het OT  is ons weinig bekend. Volgens de Joodse overlevering bracht de schriftgeleerde Ezra een groot deel van de boeken bijeen, maar ook vóór die tijd bestond er al een verzameling. 

In de Hebreeuwse Canon werden de bijbelboeken verdeeld in drie groepen: De Wet, De Profeten en De Geschriften. Het apocriefe boek van Sirach (ca. 130 v. Chr.) vermeld reeds deze indeling, maar vertelt niets over de inhoud.

De Dode-Zee-Rollen bevatten teksten van alle boeken van het OT met uitzondering van Esther.

Flavius Josefus, historicus uit de 1e eeuw na Chr. noemt een lijst van 22 boeken van het OT.

De meeste oudtestamentische boeken worden in het NT aangehaald, waaruit blijkt dat de Canon die Jezus gebruikte de algemeen erkende Canon was. De apocriefe boeken die wel waren opgenomen in de Griekse Canon, worden in het NT nooit aangehaald. 

Echtheid

De echtheid van het Oude Testament is de eigenschap van de daarin vervatte geschrlften dat zij het werk zijn van de personen wier naam zij dragen. Zijn de boeken van Mozes echt door hem geschreven? Zijn de Psalmen van David echt van hem? Is het boek Jeremia echt door de profeet Jeremia geschreven? Voor de echtheid van de O.T. geschriften kunnen uitwendige en inwendige bewijsgronden worden genoemd. 

Uitwendig bewijs

Wat zeggen anderen die historisch dichterbij de geschriften staan dan wij, aangaande de echtheid van het Oude Testament? Hun getuigenis vormt een uitwendig bewijs. De Joden, aan wie de boeken van het Oude Testament waren toevertrouwd, zijn altijd eenparig geweest in hun getuigenis, dat de Pentateuch door Mozes is geschreven; de Psalmen door David en diegenen wier namen er aan zijn toegevoegd; de Spreuken door Salomo, en de andere boeken door hen, wier namen zij dragen; en even eenparig leggen de Joden getuigenis af voor het gezag van die boeken waarvan de schrijvers onbekend zijn. De geschriften werden door opeenvolgende geslachten als geloofwaardig erkend, totdat we ze vermeld vinden in de voorrede van de Spreuken van Jezus Sirach, de verhandeling van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus tegen Apion, en in de boeken van het Nieuwe Testament. Dikwijls wordt ook het ene geschrift in het andere aangehaald als geloofwaardig en echt.

De Pentateuch, de Psalmen en de Profeten, zowel als de geschiedkundige boeken worden als zodanig door de Heer Jezus zelf aangehaald. Hij noemt de Wet van Mozes het "Woord van God" (Mark. 7: 13). Hij zegt "dat geen titel of jota daarvan zal vergaan" (Matth. 5: 18). Hij verklaart dat "de Schrift niet kan gebroken wor­den" (Joh. 10: 35); Hij past de Schriften van het O.T. in hun geheel op Zichzelf, Zijn leven, lijden en sterven en opstanding toe. Het Levende Woord (Jezus Christus, Joh. 1:1) geeft dus getuigenis aan het geschreven Woord.

Door de achtereenvolgende Concilies van de Christelijke Kerk werden al de Boeken van het O.T. als echt aangenomen. 

Inwendig bewijs

Welk inwendig bewijs is er voor de echtheid van het O.T. geschriften? Hun echtheid blijkt uit de nationaliteit van de schrijvers, de taal van de geschriften, hun uitvoerigheid en hun onvoorbedachte overeenkomsten. 

Wat de nationaliteit van de schrijvers betreft, zij zeggen allen (met mogelijke uitzondering der schrijvers van Job en Esther), Joden uit Palestina te zijn, een volk dat op bijzondere wijze van het overige gedeelte der mensheid was afgescheiden door godsdienst, door eigenaardige gebruiken, en door de gesteldheld van het land waar zij woonden. Deze eigenaardigheden vindt men overal terug in de O.T. boeken, welke geen spoor van aanraking met de letterkunde van andere landen dragen, behalve van die, waarvan de schrijvers zeggen in tijdelijke ballingschap te hebben verkeerd.

De taal is, bebalve in Daniël en Ezra, steeds Hebreeuws, dat spoedig na de Babylonische ballingschap ophield een levende taal te zijn. Sommige gedeelten van Daniël en ook van Ezra zijn in het Chaldeeuws geschreven, andere in een vorm van Aramees, welke de overgang is tot een latere taal en zich op verscheidene punten van het latere Chaldeeuws onderscheidt. Dit merkwaardige verschijnsel vindt zijn verklaring in het verblijf van Daniël en Ezra te Babylon, en hun betrekking tot de Babylonische en Perzische vorsten, die achtereenvolgens over die stad en de omliggende landen heerschappij voerden.

Wat de uitvoerigheid van de geschriften betreft, zij bevatten geschiedenissen, veelvuldige geslachtslijsten en levensbeschrijvingen, waarvan de juistheid min of meer getoetst kan worden aan andere geschriften, en men heeft geen wezenlijke afwijkingen kunnen ontdekken.

De onvoorbedachte overeenkomsten van de O.T. geschriften zijn talrijk en alle aandacht waard. Ook zijn de toespelingen op de natuurlijke gesteldheid van het land alleen toepasselijk op het land Israël, dat, wat de ligging en de aard van de bodem aangaat, zonder weerga is; ook komen de flora en de fauna geheel overeen met de voortbrengselen, die latere natuuronderzoekers in dat land hehben gevonden.  

Onvervalstheid

De onvervalstheid van het Oude Testament is de eigenschap van de daarin vervatte geschriften dat zij wezenlijk onveranderd zijn. De nauwgezetheid waarmee Ezra en zijn opvolgers zorg droegen, dat de tekst van het Oude Testament, nadat de Canon was voltooid, bewaard bleef, blijkt genoegzaam uit de grote nauwlettendbeid, waarmede tegen afwijkingen in de tekst van de verschillende kopieën werd gewaakt. Dit treedt misschien het duidelijkst in het licht in enkele Psalmen, waarvan twee verschillende handschriften bestaan. In deze handschriften komen op sommige plaatsen niet minder dan zestig varianten voor. Voor het oude Hehreeuws, waarin het geschreven was, kwam na de ballingschap het Aramees (een vermenging van Chaldeeuws­ met Hebreeuws) in de plaats. Een tijdlang werd het Hebreeuws als de gewijde taal, het Aramees als de inheemse of landstaal beschouwd; maar vóór de Christelljke tijdrekening werden al de Heilige Schriften In het Aramees vertaald, en het blijkt duidelijk dat, in de dagen van Ezra, een Aramese vertaling op het lezen van het oorspronkelijke Hebreeuws in de synagogen volgde (Neh. 8:8). Deze Aramese vertolkingen, "Targoems" genaamd, zijn van grote waarde, daar zij bewijzen leveren voor de juistheid van de tekst der oude handschriften van het Oude Testament en ook de ware betekenis van duistere woorden aangeven.

De Hebreeuwse handschriften bestaan uit de rollen van de synagoge en de afschriften voor bijzonder gebruik. De eerste zijn de belangrijkste, en werden, zoals de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus ons verhaalt, op fijne dierenvellen geschreven. Hoeveel zorg aan het afschrijven werd besteed, blijkt uit de voorschriften, die de Talmoed daaromtrent geeft. Eén van de schrijvers kopiëerde de medeklinkers, een ander voegde er de punten voor de klinkers en de accenten met blekere inkt aan toe, een derde zag de kopie na, en een vierde schreef in de Masorah, dat zijn aanvullende verklarende geschriften. Deze rollen bestonden uit (1) de Pentateuch (de vijf boeken van Mozes); (2) Megilloth ("rollen") en (3) Haftaroth ("sluitingen", gedeelten uit de Profeten). Aan deze handschrlften, vergeleken met de Grlekse vertalingen van de Alexandrijnse Joden, moet de juiste tekst van de Schriften ontleend worden. De Nederlandse Statenvertaling werd naar de beste, toen bekende, herzieningen bewerkt.

Olschoon de "verschillende lezingen" in de handschriften en gedrukte uitgaven van de Hebreeuwse Bijbel zeer talrijk zijn, zo zijn zij toch van weinig betekenis. De Hebreeuwse Bijbel van onze tijd is in hoofdzaak dezelfde als de herziene uitgave door Ezra en anderen bewerkt, welke ten tijde van de Heer Jezus de aangenomen tekst (Textus Receptus) was. Hier en daar zijn er echter nieuwe wendingen in de plaats gekomen voor de oude zinsbouw, duistere uitdrukkingen worden door aantekenlngen verklaard en de tijdrekeningen en geslachts­registers hebben geleden, voornamelijk door de dwalingen der afschrijvers. Men vindt er dus vele afwijkingen in de taal, maar geen in de betekenis van de oorspronkelijke schrijvers. Wij hebben geen autografen (= door de schrijver zelf geschreven exemplaren) en geen volledige handschriften noch van de Hebreeuwse, noch van de Griekse Schriften, evenmin bezitten wij die van enige Griekse of Latijnse klassieke schrijver; integendeel is er geen boek uit de oudheid (gewijd of ongewijd), waarvan de tekst niet min of meer onvolkomen is. In dit opzicbt staan de Hebreeuwse schriften op één lijn met al de andere geschriften der oudheid. De heilige boeken hebben niet meer wijzigingen ondergaan dan gewone of klassieke werken. De aanwezigheid van vele handschriften maakt de tekst van een boek niet onbetrouwbaar, maar is uiterst nuttig, ja, noodzakelijk, om er de juiste lezing van vast te stellen.

De Talmoedisten ondernamen een streng-critische vergelijking van vele verschillende lezingen, die zij echter bevonden door traditionele verklaringen veroorzaakt te zijn. Zij verzamelden echter alles wat bekend en goedgekeurd was (zowel mondelinge als geschreven getuigenissen), betrekking hebbend op de heilige boeken; terwijl zij verwierpen wat niet op deugdelijke bewijsgronden rustte. In de zesde eeuw n. C. zuiverden de "Masoreten", een school van Joodse geleerden te Tiberias, de Talmoed van al de overgeleverde verklaringen (masorah), die er bij wijze van critiek ingevoegd waren, en van al de taalkundige verbete­ringen, ten einde de tekst van de Hebreeuwse Schriften weer onvervalst vast te stellen. Deze door hen bewerkte uitgave werd de standaardtekst, waarnaar de andere afschriften genomen werden. In de elfde eeuw werd de Masoretische tekst van Tiberias, bekend onder de naam van Palestijnse Codex, aan een vergelijking met de Babylonische tekst onderworpen; en men vond achthonderd verschillende lezingen, echter zonder dat de eigenlijke betekenis van de zaak door deze afwijkingen schade leed.

De Samaritaanse Pentateuch moet tot een tijdperk behoren vóór de ballingschap van Juda, daar de Samaritanen daarna geen gemeenschap met de Joden hadden; het is zeer waarschijnlijk dat hij vóór de scheuring van de twee Koninkrijken tot stand kwam. Uit de zorgvuldige vergelijking van de Samaritaanse met de Hebreeuwse tekst ("Textus Receptus") is gebleken, dat deze twee op alle wezenlijke punten overeenstemmen, en dat er alleen enige afwijkingen zijn in de keuze van de woorden.  

Fabelen en gelijkenissen

Het Oude Testament bevat een aantal fabelen en gelijkenissen. Met 'fabel' bedoelen we hier niet "verzinsel", maar een "kort moraliserend verhaal met dieren of zaken als handelende personen" (Van Dale). We vinden de volgende fabelen en gelijkenissen:

  • De bomen, die een koning kiezen, Richt. 9 : 7-20.
  • De rijke en het ooilam van de arme, 2 Sam. 12 : 1-12.
  • De twistende broers, 2 Sam. 14 :5-7.
  • De gevangene, die ontvluchtte, 1 Kon. 20 :39,40.
  • De distel en de ceder, 2 Kon. 14 :9.
  • De wijngaard, die giftige druiven voortbrengt, Jes. 5 :1 v.

Bronnen

In 2011 is voor het onderwerpen de echtheid, de onvervalstheid en de indeling van het O.T. gebruik gemaakt van tekst uit: Bijbelsch Handboek en Concordantie, blz. 4-7. Rotterdam: J.M. Bredée, ca. 1892. 

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 29-31, 34, 40-42, 46-48, 128-129. Hieruit is onder toestemming in 2012 en 2014 tekst gebruikt.  

Voetnoten

  1. Het Guldenboekje; Eenige bijzonderheden uit den Bijbel en uit de Leer en de Gebruiken der Kerk, voor Catechesatiën, Scholen met den Bijbel en Huisgezinnen. Door een Predikant. Gorinchem: J.H. Knierum, 1938. Blz. 4.
  2. Nicolaas Beets, Christelijke lesjes: eerste aanleiding tot godsdienst-onderwijs (Utrecht: Kemink & Zoon, z.j.), blz. 7.