Abraham

Uit Christipedia

Abraham, oorspronkelijk Abram geheten, is de stamvader van het volk Israël. Uit de Bijbel leren wij hem kennen als een uitstekend vroom man, die zich, in het volle vertrouwen, volkomen aan de goddelijke Voorzienigheid overgaf, toen hem gevraagd werd zijn zoon Izak te offeren. 

Hij werd als zoon van Terah (of 'Terach') en kleinzoon van Nahor geboren in Ur der Chaldeeën. Hij was dus een afstammeling van Sem, zoon van Noach.

Naam. Zijn naam was eerst Abram ('hoge vader', 'vader der hoogheid', 'vader der verhoging' of 'verheven vader'), doch na de goddelijke belofte van een talrijk kroost (Gen. 12:2; 17:5), ontving hij op 99-jarige leeftijd de naam Abraham, welke hij de hele Bijbel door behoudt. De nieuwe naam betekent 'vader van een grote menigte', van Ab, 'vader', en Hom voor Hamon, 'grote menigte', van Hamoh, 'woelen, bruisen' van een grote volksmenigte[1]. Hij zou worden 'tot een groot volk' (Gen. 12:2) en 'een vader van menigte der volken' (Gen. 17:5). 

Afgoderij. Terah en zijn zonen Abraham en Nahor hebben andere goden gediend. Jozua verhaalde daarvan:  

Joz 24:2 Toen zei Jozua tegen heel het volk: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Aan de overzijde van de rivier hebben uw vaderen van oude tijden af gewoond, [namelijk] Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend. 
Joz 24:3 Toen nam Ik uw vader Abraham van de overzijde van de rivier en liet hem door heel het land Kanaän gaan. Ik maakte zijn nageslacht talrijk en gaf hem Izak. 
(...)

Joz 24:14 Nu dan, vrees de HEERE, dien Hem in oprechtheid en trouw, doe de goden weg die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde van de rivier en in Egypte, en dien de HEERE.
Joz 24:15 Maar als het in uw ogen kwalijk is de HEERE te dienen, kies voor u heden wie u zult dienen: óf de goden die uw vaderen, die aan de overzijde van de rivier woonden, gediend hebben, óf de goden van de Amorieten, van wie u het land bewoont. Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!
Joz 24:16 Toen antwoordde het volk en zei: Er is geen sprake van dat wij de HEERE zouden verlaten om andere goden te dienen.
(HSV)

Het gezin van Laban, de kleinzoon van Abrahams broer Nahor en de achterkleinzoon van Terah, bleek nog huisgoden (terafim) te hebben.

Roeping. Abram werd door God geroepen om zijn land en familie te verlaten en te gaan naar een ander land dat God hem zou wijzen. Jahweh zou hem tot een groot volk maken, namelijk het volk van Israël. In hem zouden alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. 

Ge 12:1 De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
Ge 12:2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.
Ge 12:3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.

Ge 12:4 Toen ging Abram [op weg], zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok.
(HSV)

De weg die Abram ging is te zien op deze kaart:

Kaart: De migratie van Abram
Kaart: Abraham in Kanaän

God verscheen meermaals aan Abraham. Hij zei eens van Abraham:

Ge 18:19 want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des HEREN zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HERE aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft.
(NBG51)

Abraham kreeg acht zonen bij drie vrouwen, Sara, Hagar en Ketura. Hij nam Ketura tot vrouw nadat Sara, 127 jaar oud (Gen. 23:1) gestorven was; hij was toen 137 jaar oud. De naam "Ketura" betekent "reukwerk". Abrahams zonen waren:

  1. Ismaël ('God verhoort'), zoon van Sara's dienstmaagd Hagar
  2. Izak ('gelach'), zoon van Sara. 
  3. Zimran ('beroemde'), zoon van Ketura
  4. Joksan ('vogelaar'), zoon van Ketura
  5. Medan ('twist'), zoon van Ketura
  6. Midian ('strijd'), zoon van Ketura
  7. Jisbak ('verlatene'), zoon van Ketura
  8. Suah ('treurig'), zoon van Ketura.

Sara's overlijden in Hebron (= Kirjath-Arba) gaf hem aanleiding om een spelonk te kopen van de Hethiet Efron (Gen. 23). De spelonk lag in of aan de akker van Machpela, tegenover Mamré, dat is Hebron (Gen. 23:19). Hij kocht de spelonk en de akker van Efron voor 400 zilverstukken. Dat was zijn eerste, aangekochte eigendom in het land Kanaän. Na de dood van Sara heeft Abraham nog 38 jaar geleefd. Hij bereikte een leeftijd van 175 jaar. Door zijn zonen Izak en Ismaël werd hij begraven in de spelonk van Machpela.

God noemde Abraham tegenover de filistijnse vorst Abimelech "een profeet" (Gen. 20:7).

Ge 20:7 Nu dan, geef de vrouw van die man terug, want hij is een profeet! Hij zal voor u bidden, zodat u in leven blijft. Als u haar echter niet teruggeeft, weet [dan] dat u zeker zult sterven, u en al wat van u is. (HSV)

Dat Abraham een profeet was, bleek uit zijn antwoord aan Izak, onderweg naar de offerplaats.

Ge 22:7 Toen sprak Izak tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader! Hij zei: Zie, [hier] ben ik, mijn zoon. Hij zei: Zie, [hier] is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?
Ge 22:8 Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.
(HSV)

De profeet Abraham sprak tot zijn knecht, die de opdracht kreeg naar Abrahams familie te gaan en daar een vrouw voor Izak te vinden.

Ge 24:7 De HEERE, de God van de hemel, Die mij uit mijn familie en uit mijn geboorteland weggehaald heeft, Die tot mij gesproken heeft en Die mij gezworen heeft: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven -die [God] zal Zijn engel voor u uit sturen, opdat u voor mijn zoon daarvandaan een vrouw zult nemen. (HSV)

Toen de aartsvader zich tegenover de Hethieten, van wie hij een gunst verzocht, "een vreemdeling en een inwoner bij u" noemde, noemden zij hem "een vorst Gods in het midden van ons' (Gen. 23:6). God noemde hem tegenover zijn volk Israël “de rotssteen” waaruit de Israelieten gehouwen zijn. 

XX

Jes 51:1  Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid najaagt, gij, die den HEERE zoekt! aanschouwt den rotssteen, [waaruit] gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, [waaruit] gij gegraven zijt.

Jes 51:2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, [die] ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij [nog] alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde hem.

(SV)

Jezus Christus wordt “de Zoon van Abraham” genoemd, omdat hij naar het vlees een afstammeling van Abraham is en evenals deze wandelde in geloof. 

Mt 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham. (TELOS)


Joh 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zei tot hen: Als u kinderen van Abraham was, zou u de werken van Abraham doen; (TELOS)

Voetnoten

  1. Aldus S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Abraham. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëedigd vertaler.