Borg
Een borg (Eng. surety, pledge; Du. Bürge; Lat. sponsor) is, volgens de eerste betekenis genoemd in het online woordenboek van Van Dale[1], iemand die zich voor het nakomen van een door een ander aangegane verbintenis aansprakelijk stelt. De tweede betekenis van 'borg' is: onderpand, waarborg, bijvoorbeeld in de uitdrukking “voor iemand borg staan”, dat is voor hem instaan.
Borg zijn betekent zich door een verbintenis aansprakelijk stellen, in de plaats van een ander treden, in geval deze zijn gegeven woord niet zelf vervult. Deze verbintenis is meestal een geldsom (Spreuk. 6 : 1 v. ; 11: 15; 17 : 18; 20: 16; 22: 26; 27: 13; vgl. ook Sirach 8 : 16; 29: 18-28) of een belofte om iets te doen.
De borg gaf voor het gerecht zowel aan de schuldenaar als aan de schuldeiser de hand; leverde een pand en werd dientengevolge geheel als de schuldenaar behandeld; hij kon dus wanneer noch de schuldenaar noch hij kon betalen, in de slavernij van de schuldeiser komen.
Spr 6:1 Mijn zoon, als je borg staat voor je naaste, en je iets met handslag aan een vreemde bevestigt,
Job (17: 3) smeekte God zijn eigen borg te willen zijn. Juda. Vader Jacob stond zijn jongste zoon af, opdat deze voor de onderkoning van Egypte gesteld zou worden. Juda stelde zich tot borg voor Benjamin bij Jakob (Gen. 43 : 9; 44 : 32). Hij zei tot zijn vader:
Ge 43:9 Ik zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij hem eisen; indien ik hem tot u niet breng en hem voor uw aangezicht stel, zo zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben! (SV)
Tegen de onderkoning (Jozef) zei Juda:
Ge 44:32 Want uw knecht is voor deze jongeling borg bij mijn vader, zeggende: Zo ik hem tot u niet wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd hebben! (SV)
In de wet van Mozes komen geen bepalingen voor over borg zijn. Gevaarlijk. In latere tijd schijnt het borg blijven zeer te zijn toegenomen, maar daarmee ook veel lichtzinnigheid en misbruik verbonden te zijn geweest, zodat er bovenal in de Spreuken tegen gewaarschuwd en voorzichtigheid wordt aanbevolen. Voor op het spel zetten van de edelste goederen als de persoonlijke vrijheid, wil de wijsheid in de Spreuken bovenal jonge mannen waarschuwen.
Spr 6:1 Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt; Spr 6:2 Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds. Spr 6:3 Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste. Spr 6:4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering; Spr 6:5 Red u, als een ree uit de hand [des] [jagers], en als een vogel uit de hand des vogelvangers. (SV)
Jezus Christus. Job (17: 3) smeekte God zijn eigen borg te willen zijn, een bede, die God boven bidden en denken voor het ganse menselijke geslacht vervuld heeft in Jezus Christus, de borg voor de schuld van de hele wereld (Hebr. 7: 22). Onze Heer Jezus is borg geworden van een verbond dat beter is dan het oude verbond in de bedeling van de wet.
Heb 7:22 in zover is Jezus ook borg geworden van een beter verbond. (TELOS)
Het Grieks woord in dit vers vertaald door 'borg' is egguos (εγγυος), dat in het Nieuwe Testament alleen hier voorkomt. De Latijnse Vulgaat-vertaling heeft 'sponsor'. Het woord 'egguos' betekent als bijvoeglijk naamwoord letterlijk pandgevend, borgtocht stellend, als zelfstandig naamwoord 'borg'. Egguos komt van het Griekse γυιον, 'hand', en het Griekse εν, 'in', dus 'het in de hand gegevene'[2].
In Christus Jezus hebben wij de zekerheid, de waarborg, dat de beloften van het nieuwe verbond vervuld zullen worden. Hij staat daarvoor garant, Hij is de borg.
Luther vertaalde het Griekse 'egguos' met “Ausrichter”, dat is de uitvoerder van het testament.
“De gehele gang en samenhang van de Schriften maken duidelijk, dat Christus niet slechts vanwege de aankondiging van de beloften en door de bevestiging daarvan door wonderen, of door zijn onschuldig lijden en sterven, een borg genoemd kan worden. Hij wordt een borg genoemd omdat hij de betaling van onze schulden op zich genomen heeft om het testament ten uitvoer te brengen ” (Johannes Coccejus, theoloog[3]).
Heb 7:25 Daarom kan Hij ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden. (TELOS)
Onze Heiland is de Voorspraak, de Middelaar, de Borg.
Bron
H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Borg. De tekst van dit lemma is op 13 feb. 2018 verwerkt.
Voetnoten
- ↑ Zie www.VanDale.nl, geraadpleegd in 2011.
- ↑ Harting, Grieks-Nederlands woordenboek op het Nieuwe Testament
- ↑ Johannes Coccejus, Summa doctrinae de foedere et testamento Dei, § 155, 159-161. Aangehaald in: Willem J. van Asselt, “Christus Sponsor. Een bijdrage tot de geschiedenis van het Coccejanisme”, in: Kerk en Theologie 53 (2002) 108-124