Jakob (aartsvader)

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Jacob (aartsvader))

Jakob of Jacob was een zoon van Izak en Rebekka, een kleinzoon van Abraham en een stamvader van de Israëlieten. God noemde hem "Mijn knecht" (Ezech. 28:25).

Afstamming. Zijn voorgeslacht tot Noach, de tweede stamvader van de mensheid:

Nageslacht van Sem

Naam. Zijn naam betekent "hielhouder", "die de hiel vastgrijpt", "die de verzenen vasthoudt", van het werkwoord Akob, de hielen vasthouden. Want bij de geboorte hield hij de hiel van zijn tweelingbroer Ezau vast:

Ge 25:26 Daarna kwam zijn broer tevoorschijn, terwijl zijn hand de hiel van Ezau vasthield; daarom gaf men hem de naam Jakob. Izak was zestig jaar oud bij hun geboorte. (HSV)

De naam 'hielhouder' kreeg de overdrachtelijke betekenis van 'die beetneemt', 'hielenlichter': bedrieger, omdat Jakob door list en bedrog de vaderlijke zegen voor Ezau gepakt had, waarom zijn oudere tweelingbroer jammerde bij zijn vader:

Ge 27:36 ... Wordt hij niet terecht Jakob genoemd, omdat hij mij nu twee keer bedrogen heeft? Mijn eerstgeboorterecht heeft hij [mij] afgenomen, en zie, nu heeft hij mij mijn zegen afgenomen. Verder zei hij: Hebt u dan geen zegen voor mij overgehouden? (HSV)

Later (Gen. 35:10) gaf God Jakob de naam Israël (Hebr. Jisraël), zie verderop.

Hoewel Jakob een tweelingbroer van Ezau is, wordt hij “de jongere” genoemd, aangezien hij na Ezau geboren is. Vóór de geboorte van de tweeling werd gezegd, "de oudere zal de jongere dienen." De beloften die God aan Abraham had gedaan en aan diens zoon Izak had bevestigd, werden aldus aan Jakob bevestigd. 

Ezau versus Jakob. Toen ze opgroeiden, werd Ezau een jager, terwijl Jakob een rustige man was die in tenten woonde. Vader Isaak hield van Ezau, die hem smakelijk wildbraad kon bereiden, en moeder Rebekka had Jakob lief. 

Erfgenaam van Gods beloften

Het voorafbeeldende karakter van deze drie aartsvaders, Abraham, Izak en Jakob, is als volgt te beschrijven: in het algemeen gesproken, Abraham is de wortel van alle belofte, en het beeld van het leven van het geloof; Izak is een type van de hemelse mens, die de gemeente ontvangt, en Jakob vertegenwoordigt Israël als erfgenaam van de beloften naar het vlees. Het verschil kan gezien worden door het vergelijken van Gen 22:17 ('sterren' en ‘zand'), met Gen. 26:4 (alleen 'sterren'), en Gen. 28:14 (alleen 'stof van de aarde').

Jakob droomt een hemels gezicht.

Hoewel Jakob erfgenaam van de beloften was, zocht hij de zegen niet door het geloof, maar probeerde haar door list en bedrog te verkrijgen: eerst door het kopen van het eerstgeboorterecht toen zijn broer hongerig en doodmoe was; en daarna bij het verkrijgen van de zegen van zijn vader door leugen en bedrog: een zegen die, in Gods weg, zeker voor hem zou zijn geweest, als hij had gewacht: vgl. Gen 48:14-20.

Jakob moest weg uit het huisgezin van Izak, maar God was trouw aan hem, en sprak tot hem, niet openlijk als aan Abraham, maar in een droom. De ladder die naar de hemel reikte, en de engelen die langs de ladder opstegen en neerdaalden - het gezicht toonde aan dat hij op aarde het voorwerp van zorg van de hemel was.

Gods belofte aan Jakob

God deed hem een rijke belofte:

Ge 28:13 En zie, de HEERE stond boven aan die [ladder] en zei: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven. Ge 28:14 Uw nageslacht zal [talrijk] zijn als het stof van de aarde en u zult zich uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Ge 28:15 En zie, Ik ben met u, Ik zal u beschermen overal waar u heen zult gaan, en Ik zal u terugbrengen in dít land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik tot u gesproken heb! (HSV)

De belofte behelst

  1. land Kanaän als bezit,
  2. talrijk nageslacht,
  3. zegen voor de mensheid,
  4. God met hem, bescherming.
  5. terugkeer naar Kanaän. 

De beloften dat het land Kanaän in het bezit van Jakobs nakomelingen zou komen, en alle volken in zijn zaad gezegend zouden worden, werden bevestigd aan hem, met dit verschil dat in verband met de laatste belofte (zegen voor de volken) sprake is van "in u en in uw zaad," omdat deze belofte ook de aardse zegeningen voor zijn zaad in het toekomstige vrederijk inhield. 

God houdt zijn landbelofte, gelijk Hij ten tijde van Ezechiël heeft betuigd:

Eze 28:25  Alzo zegt de Heere HEERE: Als Ik het huis Israëls zal vergaderd hebben uit de volken, onder dewelke zij verstrooid zijn, en Ik onder hen voor de ogen der heidenen zal geheiligd zijn, dan zullen zij in hun land wonen, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob gegeven heb. (SV)

God zei ook dat Hij Jakob zou bewaren waar hij ook ging, en hem terug zou brengen naar het beloofde land. Jakob noemde de plaats van het gezicht 'Beth-el', 'het huis van God en de poort van de hemel'. De omschrijving duidt de positie van Israël aan: niet in de hemel, maar de poort van de hemel is van hen. Jakob deed een gelofte dat als God hem zou zegenen en hem in vrede terugbrengen, Jahweh zijn God zou zijn. Dit was echter niet de taal van het geloof.

Reizen

De volgende kaart toont de reizen van Jakob:

Kaart: de reizen van Jakob

In Haran

Jakob, die zijn broer had bedrogen, werd op gelijke wijze behandeld door Laban: Lea werd hem tot vrouw gegeven in plaats van Rachel, hoewel hij Rachel, degene die hij liefhad, naderhand kreeg. 

Van zijn vrouwen Lea en Rachel, en uit zijn bijvrouwen Bilha en Zilpa, kreeg hij dertien kinderen: twaalf zonen (zie verderop) en van Lea ook een dochter genaamd Dina. Zie verderop.

Hij had niet geleerd om God te vertrouwen, maar gebruikt subtiele manieren om zijn bezittingen te vermeerderen, terwijl zijn loon tien keer veranderde. Maar God waakte over hem en vroeg hem terug te keren naar het land van zijn vaders.

Terugkeer naar Kanaän

Toen zijn oom Laban hem najaagde, waarschuwde God de man noch goed noch kwaad te spreken met Jakob. Laban en Jakob sloten een verbond en gingen daarna ieder zijn weg.

Onmiddellijk daarna ontmoette Jakob de engelen van God, hij herkende hen als Gods heirschaar.

Toen moest Jakob zijn broer Esau ontmoeten, en ongetwijfeld sloeg zijn geweten aan, want hij was zeer verontrust. Hij bad tot God om hulp, maar zat vol plannen, en zond geschenken om zijn broer te paaien. Jakob verdeelde zijn volk in twee groepen, opdat, indien een van beiden door Esau's mannen geslagen werd, de andere groep zou kunnen ontsnappen. 

Toen Jakob alleen was, nam God nam hem onder handen: een man (genaamd “de engel” in Hos 12:4.) worstelde met hem. Jakob raakte kreupel, maar hij klampte zich vast, en in het geloof zei: "Ik zal U niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent." Hij werd een overwinnaar gerekend, en zijn naam werd veranderd van Jakob in Israël: "want als een vorst hebt gij met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen." 

God maakte Zich nog niet onder Zijn naam "God de Almachtige" aan hem bekend.

God beschermde Jakob tegen Ezau, zoals tegen Laban. De broers kusten elkaar en weenden.

Terug in Kanaän

Hij veinsde dat hij Esau zou volgen naar Seïr, maar week naar Sichem, waar hij een stuk veld kocht en zich vestigde, in het midden van de Kanaänieten, in plaats van naar Beth-el te gaan, het huis van God, vanwaar hij was begonnen. 

Zijn vrede werd al snel verstoord. Zijn dochter Dina ging de dochters van het land bezien en werd onteerd, wat door haar broers Simeon en Levi met moord en doodslag gewroken werd. Jakob geraakte in grote angst.

God gebruikte deze vernederende zorg om Jakob te tuchtigen en hem te herstellen tot zijn ware roeping. Hij gebood Jakob naar Beth-el te gaan en daar een altaar te maken. Dit onthulde een treurige stand van zaken: hij moest God ontmoeten, zichzelf reinigen, en zijn huisgezin  moest de vreemde goden wegdoen.

Jakob bouwde een altaar en noemde het El-Beth-el, "de God van Bethel “. God vernieuwde Zijn beloften en openbaarde Zichzelf aan Jakob als God de Almachtige.

Jakob had Jozef lief, meer dan al zijn andere zonen, die Jozef daarom haatten. Ze haatten hem ook om zijn droomgezichten. Uiteindelijk namen ze hem te grazen en verkochten hem aan Ismaëlieten

Opnieuw werd Jakob bedrogen: zijn zonen logen hem voor dat zij Jozefs kleed bevlekt met bloed gevonden hadden. Jakobs dierbare zoon verscheurd door een wild dier! Vader Jakob was zeer bedroefd en ontsteld.

Jakob rouwt over Jozef. Schilderij van James J. Tissot (publiek domein).

In Egypte

Maar God leidde alles ten goede. Jozef werd verhoogd in Egypte en later met zijn vader herenigd. Toen Jakob en zijn huisgezin in Egypte aankwamen, gaf hij als een vorst van God een zegen aan Farao, de koning van Egypte.  

Ge 47:8 De farao zei tegen Jakob: Hoe groot is het aantal van uw levensjaren? Ge 47:9 Jakob zei tegen de farao: Het aantal van de jaren van mijn vreemdelingschap is honderddertig jaar. Weinig in getal en vol kwaad zijn mijn levensjaren geweest, en zij hebben het aantal van de levensjaren van mijn vaderen in de dagen van hun vreemdelingschap nog niet eens bereikt. Ge 47:10 En Jakob zegende de farao en ging weer bij de farao weg. (HSV)

Hij woonde zeventien jaar in Egypte, en stierf in de goede ouderdom van 147 jaar.

Aan het einde van zijn leven stond Jakob op het hoogtepunt van Gods gedachten. Door het geloof zegende hij, door Gods leiding de handen gekruist, de twee zonen van Jozef, waarbij de rijkste zegen aan Efraïm toekwam. Dan, als een ware profeet van God, riep Jakob al zijn zonen bij hem, en zegende hen, met een passende profetie aangaande de toekomst van elk.

Jakobs laatste ogenblikken. Schilderij van James J. Tissot (publiek domein)

Begrafenis

Jakob ontsliep en zijn lichaam werd gebalsemd en overgebracht naar Kanaän en begraven in het familiegraf van Abraham en Izak.

Tijdlijn

Israël 1900 - 1700 v.C.[1] > 1700 - 1600 v.C.
JakobIzakIsmaëlSarahAbraham
1900 - 1700 v.C. < Israël 1700 - 1600 v.C.[2] > 1600 - 1300 v.C.
Jozef (zoon van Jakob)JakobIzakIsmaël

Familie van Jakob

Familie van Jakob
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Terach
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Haran
 
 
Abraham
 
Sara
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Nahor
 
Milka
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Bethuël
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Laban
 
 
 
 
 
 
 
Rebekka
 
Izak
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
LeaZilpa
 
RachelBilha
 
Jakob
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ruben
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Simeon
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Levi
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Juda
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Dan
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Naftali
 
 
 
 
 
 
Gad
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Aser
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Issaschar
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Zebulon
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Dina
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Jozef
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Benjamin
 

Kinderen van Jakob

Van zijn vrouwen Lea en Rachel, en uit zijn bijvrouwen Bilha en Zilpa, kreeg Jakob twaalf zonen en van Lea ook een dochter genaamd Dina (= "Uitspraak", naam door Lea gegeven).

  • Van Lea: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dina
  • Van Bilha: Dan, Naftali
  • Van Zilpa: Gad, Aser
  • Van Rachel: Jozef, Benjamin.

De namen van Jakobs zonen zijn, in volgorde van geboorte, met de betekenis van hun namen:

  1. Ruben (= "Zie, een zoon), de 1e zoon van Lea, door haar dusgenoemd.
  2. Simeon (= "Gehoord"), de 2e zoon van Lea, door haar dusgenoemd.
  3. Levi (= "Aanhankelijkheid" of "Verbonden"), de 3e zoon van Lea, door haar dusgenoemd.
  4. Juda (= "Geprezen"), de 4e zoon van Lea, door haar dusgenoemd.
  5. Dan (= "Oordeel" of "Hij oordeelde"), de 1e zoon van Bilha, de dienstmaagd van Rachel, door Rachel dusgenoemd
  6. Naftali (= "Mijn strijd"), de 2e en laatste zoon van Bilha, de dienstmaagd van Rachel, door Rachel dusgenoemd
  7. Gad (= "Schare"), de 1e zoon van Zilpa, de dienstmaagd van Lea, door Lea dusgenoemd
  8. Aser (= "Gelukkig"), de 2e en laatste zoon van Zilpa, de dienstmaagd van Lea, door Lea dusgenoemd.
  9. Issaschar (= "Er is loon"), de 5e zoon van Lea, door haar dusgenoemd.
  10. Zebulon ("Bijwoning" of "Verheven"), de 6e en laatste zoon van Lea, door haar dusgenoemd.
  11. Jozef (= "Hij voege toe"), de 1e zoon van Rachel, door haar dusgenoemd.
  12. Benjamin (= "Zoon der rechterhand"), de 2e en laatste zoon van Rachel, door haar Benoni (= "Zoon van mijn smart") genoemd, maar door Jakob hernoemd in Benjamin.

Merkwaardig is dat de eerste en de laatste naam het woord 'zoon' bevat. Deze naamgevingen doen ons denken aan de Heer Jezus, die als Zoon van Israël en als Zoon van God werd geboren. Ruben is "de eerstgeborene van Israël" (Num. 1:20). Van de Heer Jezus is geschreven: 

Jes 9:6 (9:5) Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst." (HSV)

Lu 1:32 Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer, God, zal Hem de troon van zijn vader David geven, (TELOS)

Heb 1:6 En opnieuw, wanneer Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: ‘En laten alle engelen van God Hem aanbidden’.(TELOS)

Na zijn dood, opstanding en hemelvaart heeft God de Heer Jezus doen zitten aan Zijn rechterhand. 

Mt 22:44 ‘De Heer heeft tot mijn Heer gezegd: Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten stel’? (TELOS)

In Exodus 1 worden de namen van Jacobs zonen opgesomd in volgorde van de vrouwen bij wie Jacobs zonen verwekte. Eerst de zonen van Lea, dan van Rachel, dan - tevens in volgorde van geboorte - de zonen van van Bilha en dan van Zilpa. 

Ex 1:1 Dit nu zijn de namen van de zonen van Israël, die met Jakob naar Egypte waren gekomen. Ieder kwam er met zijn gezin: Ex 1:2 Ruben, Simeon, Levi en Juda; Ex 1:3 Issaschar, Zebulon en Benjamin; Ex 1:4 Dan, Naftali, Gad en Aser. Ex 1:5 Alle zielen die van Jakob afstamden, waren zeventig zielen; Jozef was echter [al] in Egypte. (HSV)

In Num. 1 worden, in verband met het Goddelijk bevel tot telling van de mannen, genoemd achtereenvolgens: Ruben (1e van Lea), Simeon (2e van Lea), Juda (4e van Lea; Levi 3e van Lea, wordt overgeslagen), Issaschar (5e van Lea), Zebulon (6e van Lea), Efraim (1e van Jozef, 1e zoon van Rachel), Manasse (2e van Jozef, zoon van Rachel), Benjamin (2e zoon van Rachel), Dan (1e van Bilha), Aser (2e van Zilpa), Gad (1e van Zilpa), Naftali (2e van Bilha).

Kleinkinderen van Jakob

Hieronder worden de namen van Jakobs kleinkinderen volgens Gen. 46 vermeld. Sommige kleinkinderen zijn misschien achterkleinkinderen. 

Nageslacht van Jakob bij Lea
  • Jakob bij Lea:
    • Ruben ⇛ Rubenieten
    • Simeon
      • Jemuël, Nemuël of Nemoeël, ⇛ Nemuëlieten of Nemoeëlieten
      • Jamin, ⇛ Jaminieten
      • Ohad
      • Jachin of Jakin, ⇛ Jachinieten of Jakinieten
      • Zohar, Zerah of Zérach, ⇛ Zerahieten of Zarchieten
      • Saul, Sjaoel ⇛ Saulieten of Sjaoelieten
    • Levi ⇛ Levieten
    • Juda
      • Er
      • Onan
      • Sela of Sjela, ⇛ Selanieten of Sjelanieten
      • Perez of Fares, ⇛ Perezieten of Farsieten
        • Hezron of Esron, ⇛ Hezronietenof Esronieten
        • Hamul of Chamoel, ⇛ Hamulieten of Chamoelieten
      • Zerah of Zara, ⇛ Zerahieten of Zarieten
    • Issaschar, ⇛ Issakarieten
      • Tola of Thola, ⇛ Tolaïeten
      • Pua, of Puva of Poewwa, ⇛ Punieten of Poewwieten
      • Job, Jasub, Jasib of Jasjoeb, ⇛ Jasubieten of Jasjoebieten
      • Simron of Sjimron, ⇛ Simronietenof Sjimronieten
    • Zebulon, ⇛ Zebulonieten of Zabulonieten
      • Séred, ⇛ Seredieten of Sardieten
      • Elon, ⇛ Elonieten
      • Jahleël of Jachleël, ⇛ Jahleëlieten of Jachleëlieten
    • Dina, dochter.
Nageslacht van Jakob bij Zilpa
  • Jakob bij Zilpa:
    • Gad, ⇛ Gadieten
      • Zifjon, Zefon of Sefon, ⇛ Zefonieten of Sefonieten
      • Haggi of Chaggi, ⇛ Haggieten of Chaggieten
      • Suni of Sjoeni, ⇛ Sunieten of Sjoenieten
      • Ezbon, Ezbor of Ozni, ⇛ Oznieten
      • Eri of Heri, ⇛ Erieten of Herieten
      • Arodi of Arod, ⇛ Arodieten
      • Areli, ⇛ Arelieten
    • Aser
      • Jimna of Imna, ⇛ Imnaïeten if Jimnaïeten
      • Jisva
      • Jisvi, Isvi of Jisjwi, ⇛ Isvieten of Jsjwieten
      • Beria, ⇛ Beriïeten
        • Heber of Chéber, ⇛ Heberieten of Chebrieten
        • Malkiël of Malchiël, ⇛ Malkiëlieten of Malchiëlieten
      • Serah of Sérach, dochter
Nageslacht van Jakob bij Rachel
  • Jakob bij Rachel:
    • Jozef, gehuwd met Asnath
      • Manasse, ⇛ Manassieten
        • Machir of Makir, ⇛ Machirieten of Makirieten
          • Gilead of Gilad, ⇛ Gileadieten of Giladieten
            • Jezer of Iézer, ⇛ Jezerieten of Iëzerieten
            • Helek of Chélek, ⇛ Hekelieten of Chelkieten
            • Asriël, ⇛ Asriëlieten
            • Sechem of Sjékem, ⇛ Sechemieten of Sjikmieten
            • Semida of Sjemida, ⇛ Semidaïeten of Sjemidaïeten
            • Hefer of Chéfer, ⇛ Heferieten of Chefrieten
      • Efraïm, ⇛ Efraïmieten
        • Setulah of Sjoetélach, ⇛ Sutelahieten of Sjoetalchieten
        • Becher of Béker, ⇛ Becherieten of Bakrieten
        • Tahan of Táchan, ⇛ Tahanieten of Tachanieten
    • Benjamin
Nageslacht van Jakob bij Bilha
  • Jakob bij Bilha
    • Dan
      • Suham of Sjoecham, ⇛ Suhamieten of Sjoechamieten
      • Husim
    • Naftali, ⇛ Naftalieten of Neftalieten
      • Jahzeël of Jachseël, ⇛ Jahzeëlieten of Jachseëlieten
      • Guni of Goeni, ⇛ Gunieten of Goenieten
      • Jezer of Jéser, ⇛ Jezerieten of Jisrieten
      • Sillem of Sjillem, ⇛ Sillemieten of Sjillimieten

Israëlieten: ' Jakob'

Jakob wordt Israël genoemd en zijn nakomelingen heten dan ook kinderen van Israël. Jakob is dus de stamvader van de Israëlieten geworden, waarom men in de Bijbel voor dit volk de namen 'huis van Jakob', 'vergadering van Jakob', 'nageslacht van Jakob', en ook slechts ' Jakob' gebezigd vindt, ook wel voor het rijk van Juda, Obadja 18, Nah. 2: 3, en voor het rijk van Israël, in tegenstelling tot dat van Juda, Hoséa 12: 3, Micha 1: 5, Jes. 17: 4.  

De Israëlieten worden collectief vaak aangesproken als ‘ Jakob’ of ‘huis van Jakob,' alsof ze niet het hogere karakter, besloten in de naam van 'Israël', hadden bewaard, maar aangesproken moesten worden met de natuurlijke naam van hun voorvader, Jakob. 

Typologie

Jakob had twee vrouwen. De eerste die hij huwde was Lea. Zij had zeven zonen, misschien een parallel van de zeven gemeenten in Opb. 2 en 3.

Jakob werkte andermaal zeven jaar om zijn geliefde Rachel te verkrijgen, zijn tweede vrouw, voor wie hij aanvankelijk had gewerkt. Rachel had twee zonen, Jozef en Benjamin, mogelijk een beeld van het verdeelde volk Israël (tien en twee stammen).

Meer informatie

H. Bouter jr., Bethel; huis van Jakobs God. Apeldoorn: Medema, z.j. Pagina's: 120. ISBN: 90 6353 115 X. Download (pdf-bestand) van OudeSporen.nl. Kenmerk: geestelijke lessen, typologie. 

Hugo Bouter, Jakobs laatste woorden; de zegenspreuken van Jakob voor zijn zonen en voor de twaalf stammen. Alblasserdam: Boeken om de Bijbel, 1984, 1e editie. Gouda: Boeken om de Bijbel, 2004, 2e editie. Elektronische uitgave (pdf-formaat) op OudeSporen.nl, download.

Bron

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Jacob. Tekst hiervan is verteld en verwerkt in januari 2011. 

Voetnoten

  1. De jaartallen zijn meerendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009). Ze zijn onzeker.
  2. De jaartallen zijn meerendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009). Ze zijn onzeker.