Ammon, Ammonieten

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Ammonieten)

Ammon was een koninkrijk aan de oostkant van de Jordaan. Daar woonden de Ammonieten, nakomelingen van Ben-Ammi, een zoon van Lot en diens jongste dochter (Gen. 19:38). Ze waren buren van Israël en hadden veel te maken met Gods volk.

De afkomst van Ben-Ammi en zijn nakomelingen wordt in onderstaand genealogisch overzicht weergegeven. Terah, de vader van Abram, is de overgrootvader van Ben-Ammi:

Nageslacht van Sem
Ammon temidden van de naburige naties in 1200 -1000 v.C.

Land. De Ammonieten (Hebr. gewoonlijk 'kinderen van Ammon') waren buren van Israël, ze woonden ten oosten van de beneden-Jordaan in een door de natuur sterk, vruchtbaar, volkrijk bergland, tussen de rivier de Arnon in het zuiden en de rivier de Jabbok in het noorden (Num. 21 : 24). Dit land bezaten zij na de verdelging van de reusachtige Zamzummieten als onbetwistbaar eigendom (Deut. 2: 19-22). Zij verloren echter een deel aan de Amorieten, dat naderhand aan de stam Gad ten deel viel (Num. 32: 34, vgl. Richt 11:13vv).

God had Mozes bevolen de Ammonieten te ontzien. Israël mocht hun land niet bezitten, het was gegeven aan de kinderen van Lot.

De koning van de Ammonieten in de tijd van de richter Jefta duidt het land van Ammon als volgt aan:
Ri 11:13 ... mijn land ... van de Arnon af tot aan de Jabbok en tot aan de Jordaan. (HSV)
Goden. Milchom en Molech waren de goden van de Ammonieten (1 Kon. 11:5-7).

Stad. Hun stad was Rabba, misschien hun enige stad, aangezien zij een nomadisch volk waren.

Het volle burgerrecht in Israël hebben zij niet verkregen wegens hun schandelijke oorsprong en hardnekkige vijandschap tegen Israël (Deut. 23: 2-4).

Geen van de Ammonieten mocht in de vergadering van Israël komen; tot in de tiende generatie, dat wil zeggen, voor altijd, was dat verboden (Deut. 23:3; Neh. 13:1).

Ne 13:1 Op die dag werd er voorgelezen uit het boek van Mozes voor de oren van het volk. Daarin werd voorgeschreven bevonden dat een Ammoniet of een Moabiet tot in eeuwigheid niet in de gemeente van God mocht komen, Ne 13:2 omdat zij de Israëlieten niet met brood en water tegemoetgekomen waren, en men Bileam tegen hen had ingehuurd om hen te vervloeken; onze God had de vloek echter veranderd in zegen. (HSV)

Bij de roeping van Bileam hadden de Ammonieten hun handen in het spel; zij namen deel aan de inval van Eglon: zelfstandig verwoestten zij 18 jaren lang het oostelijk Jordaanland. Met Amalek hielpen zij de koning van Moab tegen Israël, en Jericho viel in hun handen (Richt. 3:13).

Israël had hun goden gediend, en werd daarom door God overgegeven om de Ammonieten te dienen. Israël riep tot de HEERE en Hij zond hun een verlosser, Jefta. Jefta's vredesverdrag wezen zij hoogmoedig van de hand, waarom zij door hem de beoorloogd werden. Hij versloeg ze. 

In de begindagen van de regering van Saul belegerden zij Jabes in Gilead. Ze wilden alleen vrede sluiten op voorwaarde dat het rechteroog van de bewoners zouden worden uitgestoken, maar Saul kwam Jabes te hulp en versloeg de Ammonieten (1 Sam 11:1-11; 12:12). Een van hun koningen was Nahas. Zijn ruwe wreedheid werd door Saul herhaalde keren ernstig bestraft (1 Sam. 11 ; 14:17).

Hun goud en zilver, in de strijd afgenomen, werden door David gewijd aan de HEERE. Hun koning beledigde Davids knechten die gezonden waren om vriendelijkheid te betonen, evenals de wereld de vriendelijkheid van de koning van God weigert en daarom oordeel over zichzelf brengt (2 Sam. 10:1-10; 11:01; 12:26-31).

Met David stond de Ammonitische koning Nahas op goede voet, maar toen het volk door de aanbidding van de afgoden Molech en Milcom, voor de oordelen van God rijp was, moest de blinde overmoed van Hanun en zijn raadslieden de kastijding vervroegen, waarvoor zich de Ammonieten door machtige bondgenoten (Ps. 83: 8) te vergeefs zochten te beschermen; na een hardnekkige tegenstand overwonnen, werden zij met dezelfde wreedheid behandeld, waarmee zij tevoren hun overwonnenen hadden behandeld (Amos 1 : 13, vgl. v.3; 2 Sam. 10-12; 1 Kron. 20, 21 , 3).

Geruime tijd bleven zij nu aan Israël schatplichtig. Een Ammoniet Sobi, van de hoofdstad Rabba, wordt als de trouwe vriend van David genoemd (2 Sam. 17 : 27). Hij voorzag David van het nodige toen deze vluchtte voor Absalom. En Zelek, een Ammoniet, was een van Davids dertig dappere mannen.

Salomo had een aantal Ammonitische vrouwen, en de moeder van zijn zoon Rehabeam was Naëma, de Ammonitische (1 Kon. 14:21, 31). Zijn vreemde vrouwen verleidden Salomo echter tot aanbidding van de Ammonitische goden (1 Kon. 11:5,7)
1Kon 11:4 Want het geschiedde in den tijd van Salomo’s ouderdom, [dat] zijn vrouwen zijn hart achter andere goden neigden; dat zijn hart niet volkomen was met den HEERE, zijn God, gelijk het hart van zijn vader David. 1Kon 11:5 Want Salomo wandelde Astoreth, den god der Sidoniërs, na, en Milchom, het verfoeisel der Ammonieten. 1Kon 11:6 Alzo deed Salomo, dat kwaad was in de ogen des HEEREN; en volhardde niet den HEERE te volgen, gelijk zijn vader David. 1Kon 11:7 Toen bouwde Salomo een hoogte voor Kamos, het verfoeisel der Moabieten, op den berg, die voor Jeruzalem is, en voor Molech, het verfoeisel der kinderen Ammons. 1Kon 11:8 En alzo deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, die haar goden rookten en offerden. (SV)
In 't algemeen bekeerden de Ammonieten zich niet door hun verootmoediging en de verbintenis met het volk van God. Veelmeer bracht de Ammonitische koningsdochter Naëma Ammonitische afgodsdienst naar Jeruzalem (1 Kon. 11 : 1 ; 14 : 21), en zo vonden Ammonitische zonden ook later in gang (2 Kon. 23 : 13).

De Ammonieten tastten Israël met wisselend succes aan tot de dagen van Jojakim (2 Kon. 24:2). Aangezien Lot de vader van Moab èn Ammon is, is het niet verwonderlijk dat de Moabieten vaak verbonden waren met de Ammonieten in hun aanvallen op Israël. Haat jegens Gods volk verenigde hen in een gemeenschappelijke wens om Israël van de kaart te vegen (Ps. 83:4-8). 

Tegen Josafat voerden de Ammonieten, naast talrijke, door hen opgeruide volkeren (2 Kron. 20 : 1), een verdelgingsoorlog. Later, toen de belasting onder zwakke koningen niet meer werd betaald, werden zij daartoe op nieuw verplicht door Uzzia (2 Kron. 26 : 8). En toen onder Jotham de Ammonieten beproefden om zich onafhankelijk te maken, leden zij een nieuwe nederlaag en moesten zwaardere lasten opbrengen (2 Kron. 27 : 5).

Toen Israël echter ontbonden en Juda de ontbinding nabij was, konden zulke weerspannige onderdanen niet meer onder de gehoorzaamheid worden gehouden, zij namen veel meer een deel van het Israëlitisch gebied in bezit, gelijk Jeremia klaagt in Jer. 49:1-2, en zij triomfeerden over de zware kastijdingen, die over Jeruzalem waren gekomen (Ezech. 25: 3, 6), en zonden plunderende benden in het Joodse land (2 Kon. 24: 2).

Spoedig moesten ook zij zich buigen onder het Babylonisch juk, hoewel zij nog een zekere zelfstandigheid behielden. Vluchtende Joden (Jer. 40: 11), maar ook hun verraders en vijanden vonden bij de Ammonieten een toevluchtsoord en ondersteuning. 

Nehemia had veel moeite om hun verderfelijke invloed tegen te houden (Neh. 2 : 4, 13). Tobia, een Ammoniet, was een lastige tegenstander voor de Joden na hun terugkeer uit de Babylonische ballingschap (Neh 2:10,19; 4:3,7). Toch trouwden de Joden met Ammonitische vrouwen en vermengden 'het heilige zaad' met de heidense volken (Ezra 9:1,2; Neh. 13:23-25). Deze wantoestand wijst op de noodzaak, onszelf te bewaren van de verontreinigingen van de wereld, ten einde met God te wandelen en door Hem te worden gezegend.

Nog in de tweede eeuw na Chr. was het land van de Ammonieten vol bloeiende volkrijke steden, b.v. de hoofdstad Philadelphia, waar een bisschopszetel was; eerst door de Saracenen (Arabieren) werden de voorspellingen van Amos 1; Jer. 49. Ezech. 21, 25 en Zef. 2 vervuld. De Ammonitische hoofdstad Rabba, later Philadelphia geheten, in de Romeinse tijd een van de tien steden van Tienstad (Dekapolis), heet nu Amman. Amman is de hoofdstad van Jordanië.

Toekomst

Nu is de naam van Ammon en de Ammonieten uit de rij der volkeren verdwenen en uitgewist. En toch heeft ook dit volk nog een toekomst. Wanneer de koning van het noorden op een toekomstige dag 'het heerlijke land' (= het land van Israël) binnenvalt, zullen Edom, Moab en Ammon aan zijn hand ontkomen (Dan. 11:41). Deze volken zijn bestemd onderworpen te worden aan Israël, dat zij verleid en vervolgd hebben in voorbije eeuwen (Jes 11:14). In de laatste tijd zullen de overgebleven Ammonieten als eerstelingen , d.i als vertegenwoordigers van hun volk zich tot de Heer bekeren en aan Israël en zijn Koning onderdanig zijn (Jes. 11: 14; Jer. 49; Zef. 2; Dan. 11: 41).

Bronnen

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Ammonieten. Hieruit is op 13 juli 2012 tekst opgenomen en verwerkt.

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Ammon, Ammonites, Children of Ammon. Hieruit is op 13 juli 2012 vertaalde tekst opgenomen en verwerkt.