Abraham

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Abram)

Abraham, oorspronkelijk Abram geheten, is de stamvader van het volk Israël. Uit de Bijbel leren wij hem kennen als een uitstekend vroom man, die zich, in het volle vertrouwen, volkomen aan de goddelijke Voorzienigheid overgaf, toen hem gevraagd werd zijn zoon Izak te offeren. 

Voorgeslacht en geboorteplaats

Hij werd als zoon van Terah (of 'Terach') en kleinzoon van Nahor geboren in Ur der Chaldeeën. Hij was dus een afstammeling van Sem, zoon van Noach.

Nageslacht van Sem

Namen

Abram. Zijn naam was eerst Abram ('hoge vader', 'vader der hoogheid', 'vader der verhoging' of 'verheven vader').

Abraham. Na de goddelijke belofte van een talrijk kroost (Gen. 12:2; 17:5) ontving hij op 99-jarige leeftijd de naam Abraham, welke hij de hele Bijbel door behoudt. De nieuwe naam betekent 'vader van een grote menigte', van Ab, 'vader', en Hom voor Hamon, 'grote menigte', van Hamoh, 'woelen, bruisen' van een grote volksmenigte[1]. Hij zou worden 'tot een groot volk' (Gen. 12:2) en 'een vader van menigte der volken' (Gen. 17:5). 

Leven

Woonplaats: Ur. Abram woonde met zijn vrouw Sarai en zijn vader in de Chaldese stad Ur.

Ge 11:31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram, en zij trokken met hen uit Ur van de Chaldeeën om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen tot Haran en bleven daar wonen. (HSV)

Ne 9:7 Gij zijt die HEERE, de God, Die Abram hebt verkoren, en hem uit Ur der Chaldeën uitgevoerd; en Gij hebt zijn naam gesteld Abraham. (SV)

Afgoderij. Terah en zijn zonen Abraham en Nahor hebben andere goden gediend. Jozua verhaalde daarvan:  

Joz 24:2 Toen zei Jozua tegen heel het volk: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Aan de overzijde van de rivier hebben uw vaderen van oude tijden af gewoond, [namelijk] Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend. 
Joz 24:3 Toen nam Ik uw vader Abraham van de overzijde van de rivier en liet hem door heel het land Kanaän gaan. Ik maakte zijn nageslacht talrijk en gaf hem Izak. 
(...)

Joz 24:14 Nu dan, vrees de HEERE, dien Hem in oprechtheid en trouw, doe de goden weg die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde van de rivier en in Egypte, en dien de HEERE.
Joz 24:15 Maar als het in uw ogen kwalijk is de HEERE te dienen, kies voor u heden wie u zult dienen: óf de goden die uw vaderen, die aan de overzijde van de rivier woonden, gediend hebben, óf de goden van de Amorieten, van wie u het land bewoont. Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!
Joz 24:16 Toen antwoordde het volk en zei: Er is geen sprake van dat wij de HEERE zouden verlaten om andere goden te dienen.
(HSV)

Het gezin van Laban, de kleinzoon van Abrahams broer Nahor en de achterkleinzoon van Terah, bleek nog huisgoden (terafim) te hebben.

Roeping. Abram werd door God geroepen om zijn land en familie te verlaten en te gaan naar een ander land dat God hem zou wijzen. Jahweh zou hem tot een groot volk maken, namelijk het volk van Israël. In hem zouden alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. 

Ge 12:1 De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
Ge 12:2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.
Ge 12:3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.

Ge 12:4 Toen ging Abram [op weg], zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok.
(HSV)

De weg die Abram ging is te zien op deze kaart:

Kaart: De migratie van Abram
Kaart: Abraham in Kanaän

God verscheen meermaals aan Abraham. Hij zei eens van Abraham:

Ge 18:19 want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des HEREN zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HERE aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft.
(NBG51)

Zonen. Abraham kreeg acht zonen bij drie vrouwen, Sarah, Hagar en Ketura.

Nageslacht van Abraham
Abraham met zijn geliefde zoon Izak

Hij nam Ketura tot vrouw ongeveer 3 jaar nadat Sarah, 127 jaar oud (Gen. 23:1), gestorven was. Toen hij Ketura huwde was hij ongeveer 140 jaar oud. Abrahams zonen die Ketura hem baarde, waren:

  1. Ismaël ('God verhoort'), zoon van Sara's dienstmaagd Hagar
  2. Izak ('Gelach'), zoon van Sara. 
  3. Zimran ('Beroemde'), zoon van Ketura
  4. Joksan ('Vogelaar'), zoon van Ketura
  5. Medan ('Twist'), zoon van Ketura
  6. Midian ('Strijd'), zoon van Ketura
  7. Jisbak ('Verlatene'), zoon van Ketura
  8. Suah ('Treurig'), zoon van Ketura.
Abraham en Izak.

Izak. God vroeg Abraham zijn zoon (Izak), die hij liefhad, te offeren.

Ge 22:2  En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal. (SV)

Daartoe bleek Abraham bereid. Dat was voor God genoeg en een engel verhinderde Abraham om zijn zoon te doden.

Ge 22:11  Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! Ge 22:12  Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende [zijt], en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden. (SV)

In plaats van Izak offerde Abraham toen een ram, dat zich ter plaatse bleek te bevinden en door verwarde struiken werd vastgehouden.

Heb 11:17  Door het geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Izaak geofferd, en hij die de beloften aangenomen had, offerde zijn eniggeborene,  Heb 11:18  van wie gesproken was: ‘In Izaak zal uw nageslacht genoemd worden’. Hij heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken,  Heb 11:19  waaruit hij hem ook bij gelijkenis terug gekregen heeft. (Telos)

Landeigendom. Sara's overlijden in Hebron (= Kirjath-Arba) gaf hem aanleiding om een spelonk te kopen van de Hethiet Efron (Gen. 23). De spelonk lag in of aan de akker van Machpela, tegenover Mamré, dat is Hebron (Gen. 23:19). Hij kocht de spelonk en de akker van Efron voor 400 zilverstukken. Dat was zijn eerste, aangekochte eigendom in het land Kanaän.

Leeftijd. Na de dood van Sara heeft Abraham nog 38 jaar geleefd. Hij bereikte een leeftijd van 175 jaar (Gen. 25:7). Door zijn zonen Izak en Ismaël werd hij begraven in de spelonk van Machpela.

Israël 1900 - 1700 v.C.[2] > 1700 - 1600 v.C.
JakobIzakIsmaëlSarahAbraham

Zijn betekenis

Stamvader. Abraham is de stamvader van het volk Israël. Doch ook vele andere volksstammen zijn uit hem, uit zijn zonen gesproten, bijvoorbeeld de Midianieten.

Zegen. In hem zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.

Profeet. God noemde Abraham tegenover de Filistijnse vorst Abimelech "een profeet" (Gen. 20:7).

Ge 20:7 Nu dan, geef de vrouw van die man terug, want hij is een profeet! Hij zal voor u bidden, zodat u in leven blijft. Als u haar echter niet teruggeeft, weet [dan] dat u zeker zult sterven, u en al wat van u is. (HSV)

Dat Abraham een profeet was, bleek uit zijn antwoord aan Izak, onderweg naar de offerplaats.

Ge 22:7 Toen sprak Izak tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader! Hij zei: Zie, [hier] ben ik, mijn zoon. Hij zei: Zie, [hier] is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?
Ge 22:8 Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.
(HSV)

De profeet Abraham sprak tot zijn knecht, die de opdracht kreeg naar Abrahams familie te gaan en daar een vrouw voor Izak te vinden.

Ge 24:7 De HEERE, de God van de hemel, Die mij uit mijn familie en uit mijn geboorteland weggehaald heeft, Die tot mij gesproken heeft en Die mij gezworen heeft: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven -die [God] zal Zijn engel voor u uit sturen, opdat u voor mijn zoon daarvandaan een vrouw zult nemen. (HSV)

Vorst Gods. Toen de aartsvader zich tegenover de Hethieten, van wie hij een gunst verzocht, "een vreemdeling en een inwoner bij u" noemde, noemden zij hem "een vorst Gods in het midden van ons' (Gen. 23:6).

Rotssteen. God noemde hem tegenover zijn volk Israël “de rotssteen” waaruit de Israëlieten gehouwen zijn. 

Jes 51:1  Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid najaagt, gij, die den HEERE zoekt! aanschouwt den rotssteen, [waaruit] gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, [waaruit] gij gegraven zijt. Jes 51:2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, [die] ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij [nog] alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde hem. (SV)

Jezus Christus wordt “de Zoon van Abraham” genoemd, omdat hij naar het vlees een afstammeling van Abraham is en evenals deze wandelde in geloof. 

Mt 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham. (Telos)

Joh 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham. Jezus zei tot hen: Als u kinderen van Abraham was, zou u de werken van Abraham doen; (Telos)

Vader van de gelovigen. Zijn geloof in God heeft Abraham tot voorbeeld nagelaten. Zij die in het voetspoor van zijn geloof wandelen, worden evenals hij gerechtvaardigd; ze worden (geestelijke) kinderen van Abraham genoemd.

Gods beloften aan Abraham

Belofte van land

Abraham kreeg de belofte van het land Kanaän. Hij was gegaan en gekomen in het land dat God hem ter bezitting aanwees. Het land was voor hem en zijn 'zaad', zijn nageslacht. De landbelofte wordt meermaals herhaald.

Ge 12:1 De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
Ge 12:7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem verschenen was.
Ge 15:7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik [ben] de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeën, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.
Ge 17:8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.

(SV)

Het beloofde land is zelfs groter dan Kanaän en strekt zich uit tot de rivier Eufraat (of Frath).

Ge 15:18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: (SV)

Abraham bleef een vreemdeling in het land en woonde in tenten. 

Hnd 7:5 En Hij gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs geen voetbreed, en Hij beloofde het hem tot een bezitting te geven en zijn nageslacht na hem, terwijl hij geen kind had. (TELOS)

De landbelofte wordt door God aan Abrahams zoon Izak bevestigd:

Ge 26:2 En de HEERE verscheen hem en zeide: Trek niet af naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal;
Ge 26:3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb.
Ge 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,
Ge 26:5 Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten.
(SV)

Ook aan Jacob en Mozes werd de belofte door God bevestigd (Deut. 34:4).

Erfgenaam van de wereld. De belofte van een land blijkt in het Nieuwe Testament grootser te zijn: Abraham is een erfgenaam van de wereld.

Ro 4:13 Want niet door de wet verkreeg Abraham of zijn nageslacht de belofte dat hij erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door gerechtigheid van het geloof. Ro 4:14 Want als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud gemaakt en de belofte te niet gedaan. (TELOS)

Belofte van talrijk nageslacht

Ge 15:5  Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo [talrijk] zal uw nageslacht zijn.

Abraham kreeg ook de belofte van een talrijk nageslacht. Abraham is, overeenkomstig de belofte van God, een vader van vele volken geworden. De naam 'Abraham' betekent 'vader van een grote menigte' (zie boven). 

Ge 12:2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. (HSV)

Ge 15:4  Maar zie, het woord van de HEERE [kwam] tot hem: Deze [man] zal uw erfgenaam niet zijn, maar [iemand] die uit uw [eigen] lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn. Ge 15:5  Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo [talrijk] zal uw nageslacht zijn.  Ge 15:6  En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat [tot] gerechtigheid. (HSV)

Ge 17:5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.
Ge 17:6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen.
(SV)

Ge 18:17 De HEERE zei: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? Ge 18:18 Immers, Abraham zal zeker tot een groot en machtig volk worden, en alle volken van de aarde zullen in hem gezegend worden. Ge 18:19 Want Ik heb hem uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft. (HSV)

God herhaalde Zijn belofte nadat Abraham zijn zoon offerde:

Ge 22:16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en [Mij] uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Ge 22:17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. Ge 22:18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent. (HSV)

De belofte van een talrijk nageslacht werd door God aan Izak herhaald: 

Ge 26:4 Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden,
Ge 26:5 omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft.

(HSV)

Abraham heeft afstammelingen naar het vlees en naar het geloof. Van Abraham stammen af naar het vlees (lijfelijke nakomelingen):

  • de Israëlieten, via zijn zoon Izak
  • de Edomieten, via zijn zoon Izak
  • de Ismaëlieten, via zijn zoon Ismaël
  • de Assurieten, via zijn zoon Joksan
  • de Letusieten, via zijn zoon Joksan
  • de Leümmieten, via zijn zoon Joksan
  • de Midianieten, via zijn zoon Midian
  • en vele Arabische stammen

Volgens de islamitische overlevering zijn de Arabieren de nakomelingen van Ismaël en daarmee kinderen van Abraham. Moslims zien Abraham als hun vader. 

Hieronder wordt het verspreidingsgebied van enkele zonen van Abraham en Ketura aangeduid.

Mogelijk verspreidingsgebied van enkele zonen van Ketura

Belofte van zegen

Abraham kreeg ook een belofte van zegen in hem: in hem zouden alle geslachten van het aardrijk gezegend worden. 

Ge 12:3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.

God herhaalde Zijn belofte nadat Abraham zijn zoon offerde:

Ge 22:16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en [Mij] uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt,
Ge 22:17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben.
Ge 22:18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.

(HSV)

De belofte van zegen wordt door God aan Izak herhaald:

Ge 26:4 Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden,
Ge 26:5 omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft.
(HSV)

Op de Pinksterdag herinnert Petrus zijn toehoorders aan deze belofte:

Hnd 3:25 U bent de zonen van de profeten en van het verbond dat God met uw vaderen heeft gemaakt, toen Hij tot Abraham zei: ‘En in uw nageslacht zullen alle families van de aarde gezegend worden’. (TELOS)

Deze zegen komt door een zoon van Abraham, namelijk Jezus Christus, tot alle volken van de aarde. Eén zegen is de rechtvaardiging uit geloof.

Ga 3:8 De Schrift nu, die voorzag dat God de volken op grond van geloof zou rechtvaardigen, verkondigde tevoren aan Abraham de blijde boodschap: ‘In u zullen alle volken gezegend worden’. (TELOS)

Belofte van overwinning

Nadat God aan Abraham meermaals de belofte van land, een talrijk nageslacht en zegen door hem voor de volken had gedaan, voegt Hij, nadat Abraham zijn eigen zoon offerde, er een nieuwe belofte bij. Het zaad (nageslacht) van Abraham zou de poort van zijn vijanden in bezit nemen:

Ge 22:16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en [Mij] uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt,
Ge 22:17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben.
Ge 22:18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.

(HSV)

Wanneer wij Abrahams zaad (nageslacht) in het meervoud nemen, dus op zijn nakomelingen zien, dan zegt de belofte dat Abrahams nageslacht de poort van zijn vijanden (erfelijk) zal bezitten, hun steden innemen en het goed van hun land genieten. Een poort is in de Heilige Schrift het beeld van macht en sterkte (vgl. Matth. 16:18). In de poorten werden ook de rechtspraken gehouden. Jahweh wil daarmee dus aan Abraham zeggen, dat zijn nakroost over zijn vijanden zal heersen en zijn vijanden overwinnen zal. Deze belofte ging in vervulling toen Israël zijn vijanden versloeg en het beloofde land innam. De volkomen vervulling geschiedt na de Grote Verdrukking en het geestelijke herstel van Israël. Israël zal dan niet langer de smaad en de staart, maar de eer en het hoofd der volken zijn.

Wanneer wij Abrahams zaad in het enkelvoud nemen, dus op zijn Nakomeling Jezus zien - zoals Paulus doet in Gal. 3:16 - dan zegt de belofte dat de Heer Jezus de poort van zijn vijanden zal innemen. De Heer Jezus is verhoogd aan Gods rechterhand totdat God al zijn vijanden tot zijn voetbank heeft gesteld. 

Heb 1:13 Tot wie van de engelen echter heeft Hij ooit gezegd: ‘Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden stel tot een voetbank voor uw voeten’?
Lu 19:27 Die vijanden van mij evenwel, die niet wilden dat ik over hen regeerde, brengt ze hier en slacht ze in mijn bijzijn af.
(TELOS)

De Heer Jezus heeft door de dood de satan, die de macht over de dood had, teniet gedaan.

Heb 2:14  Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, (TELOS)

Hij heeft de sleutel van de dood en de hades (= dodenrijk). 

Opb 1:18 en de levende; en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid, en Ik heb de sleutels van de dood en de hades.
Mt 16:18 En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hades zullen haar niet overweldigen.
(TELOS)

Hij zal bij zijn toekomstige verschijning in de wereld de Mens der zonde, „die zich verzet tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, zodat hij in de tempel van God gaat zitten en zichzelf vertoont dat hij God is" (2 Thess. 2:4), zal verdoen (2 Thess. 2:8) en zijn vrederijk op aarde oprichten. Hij zal de wereld regeren, die voordien, na de zondeval, door satan werd geregeerd. 

1Co 15:25 Want Hij moet regeren, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. (TELOS)

Abrahams vaderschap en nageslacht door het geloof

In figuurlijke of geestelijke zin, namelijk om hun geloof, worden gelovigen in de Bijbel kinderen van Abraham genoemd. Abraham geloofde God op het woord van Diens beloften en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Zo wordt ook ons geloof in Jezus Christus, de Zoon van God en de Heiland der wereld, ons tot gerechtigheid gerekend. In dat opzicht is de gelovige als Abraham en wordt hij door God als een zoon van Abraham beschouwd. Hij is onze vader en wij zijn zijn zonen.

Ga 3:7 Erkent dan, dat zij die op grond van geloof zijn, zonen van Abraham zijn. Ga 3:29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en volgens belofte erfgenamen. (TELOS)

Ro 4:16 ... Abraham is, die een vader is van ons allen Ro 4:17 (zoals geschreven staat: ‘Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld’) voor het aangezicht van God die hij geloofde-die de doden levend maakt en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn-, Ro 4:18 die tegen hoop op hoop heeft geloofd, opdat hij een vader van vele volken zou worden, volgens wat gezegd was: ‘Zo zal uw nageslacht zijn’. Ro 4:19 En niet zwak in het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara; Ro 4:20 en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf Ro 4:21 en ten volle verzekerd was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen. (TELOS)

Gelovige Nederlanders en Belgen zijn door het geloof kinderen van Abraham en behoren tot de 'vele volken' waarvan Abraham een vader is. 

Uit en door Abraham is dus een natuurlijk en aards volk (Israël) alsook een geestelijk en hemels volk (gemeente van Christus) ontstaan. Deze beide volken worden misschien aangeduid door de uitdrukkingen "de sterren aan de hemel" (gemeente van Christus) en "het zand aan de oever van de zee" (Israël). 

Ge 22:16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en [Mij] uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Ge 22:17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. Ge 22:18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.
Ge 26:4 Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, (HSV)

Vergelijk:

Flp 2:15 opdat u onberispelijk en rein bent, onbesproken kinderen van God temidden van een krom en verdraaid geslacht, waaronder u schijnt als lichten in de wereld,
Opb 1:16 En Hij had in zijn rechterhand zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard, en zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht.
Opb 3:1 En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat u de naam hebt dat u leeft, en u bent dood.

(TELOS)

Abraham en Jezus

Jezus is een zoon van Abraham (Matth. 1:1). Er zijn parallellen tussen Abraham (of diens zoon Izak) en Jezus (of diens Vader).

Naar een ander land. Abraham werd geroepen om zijn land en familie te verlaten en te gaan naar een ander land.

Gen 12:1 De HERE nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; 2 Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 4 Toen ging Abram, zoals de HERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem; en Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran trok. (NBG51)

De Heer Jezus verliet Zijn hemels Vaderland om hier op aarde te wonen.

De geofferde zoon. Jezus is een zoon van Abraham. Abraham offerde zijn zoon, God de Vader offerde Zijn zoon - voor ons heil.

Vader van een menigte. Abraham zou vader van één volk te worden, namelijk het volk Israël. “Abraham” betekent “vader ener grote menigte”. God de Vader zal een grote menigte als volk verkrijgen.

Zegen voor de wereld. In Abraham zouden alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Door de Heer Jezus, de Zoon van Abraham, zal de zegen van God tot deze wereld komen.

Hoe zit het met mij en jou als leerling van de Heer Jezus? Hebben wij net als Abraham en de Heer Jezus het besef dat wij pelgrims zijn, doortrekkers, op weg naar een betere toekomst? Trekken wij voort door geloof? Beseffen we dat we hier geen blijvende plaats hebben? Verwachten we alles van een leven op aarde, een carrière, geld, eer, bezit, genietingen van het leven? Of hebben we een verwachting die verder reikt? Het beste komt nog.

Meer informatie

Hamilton Smith, Abraham, de vriend van God. Zwolle: Uitgeverij Daniël. Pagina's: 96.  

Bronnen

S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Abraham. Hieruit is op 7 jan. 2013 tekst genomen en verwerkt.

Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 22:17. Hieruit is op 25 mei 2013 tekst opgenomen. 

Voetnoten

  1. Aldus S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Abraham. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëedigd vertaler.
  2. De jaartallen zijn meerendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009). Ze zijn onzeker.