Maächa
Maächa is de naam van verschillende personen in de Bijbel
1. de zoon van Nahor en zijn bijvrouw Reüma, van wien de Maächatieten afstemmen;
2. de vader van Achis, de Filistijnse koning van Gath. Elders heet hij Maoch;
3. de vader van Hanan, een der helden van David;
4. de vader van Sephatja, een stamhoofd over de Simeonieten;
5. een der bijvrouwen van Kaleb, de zoon van Hezron;
6. de vrouw van Machir, de zoon van Manasse;
7. de vrouw en wellicht de halve zuster van Jeïël, de vader van Gibeon;
8. de dochter van Thalmaï, koning van Gesur, de vrouw van David, de moeder van Absalom;
9. de dochter van Abisalom, de vrouw van Rehabeam, de moeder van Abia en derhalve de grootmoeder van Asa. Zij wordt in de Bijbel de 'moeder' van Asa genoemd. Daar zij elders Michaja, de dochter van Uriël uit Gibea, heet, moet men aannemen, dat Abisalom of Absalom haar grootvader was, wiens dochter Thamar met Uriël huwde en zo haar moeder werd. Maächa en Michaja zijn derhalve verschillende namen van dezelfde vrouw. Dochter komt dikwijls in de betekenis van kleindochter en moeder in die van grootmoeder voor.

2Kr 15:16 Ja, zelfs Maächa, de [groot]moeder van koning Asa, zette hij af, zodat zij geen koningin [meer] was, omdat zij een gruwelijk beeld van Asjera had gemaakt. Asa hakte haar gruwelijke beeld om, verpulverde en verbrandde [het] bij de beek Kidron. (HSV)10. zie Maächath
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Maächa' is op 13 aug. 2018 onder wijziging verwerkt.