Daniël 5

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Daniel 5)

Daniël 5 is een hoofdstuk van het boek Daniël. Het wordt hieronder samengevat en/of becommentarieerd.

Hoofdstukken samengevat en/of becommentarieerd:
Daniël: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12

Samenvatting

De heiligschennis en het wonderschrift. De maaltijd, met gebruik van de heilige vaten uit Gods tempel, het wonderschrift en de val van Babels koning Belsazar.

1

1 De koning Belsazar maakte een groten maaltijd voor zijn duizend geweldigen, en hij dronk wijn voor die duizend. (SV) 

Deze maaltijd zou de laatste vorstelijke feestmaaltijd vóór de ondergang van Babel zijn. De oude Griekse historici Herodotus en Xenophon spreken van dit feest.

2

2 Als Belsazar de wijn geproefd had, zei hij dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die zijn vader Nebukadnezar uit de tempel, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; opdat de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijvrouwen daaruit dronken. (CP[1]) 
Zijn vader. D.i. zijn voorvader. Van Nebukadnezar had God gezegd:
Jer 27:7  En alle volken zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. (SV)
De gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die zijn vader Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had.
Da 1:2  En de HEERE gaf Jojakim, den koning van Juda, in zijn hand, en een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze in het land van Sinear, [in] het huis zijns gods; en de vaten bracht hij in het schathuis zijns gods. (SV)
Kores zal de vaten later teruggeven aan de Joden (Ezr. 1). Opdat de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijvrouwen daaruit dronken. Ze gaan de vaten van Gods tempel voor hun drinkgelag misbruiken, ontheiligen.
Spr 20:1 De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn. (SV)
In Perzië waren er geen vrouwen bij zulke feesten (Esther 1), in Babylon echter wel[2]. De deelneming van de vrouwen is dus in overeenstemming met onze kennis van de ongewijde geschiedenis.

4

4 Zij dronken den wijn, en prezen de gouden, en de zilveren, de koperen, de ijzeren, de houten en de stenen goden. (SV) 
Die goden van man-made, werk van mensenhanden, en onmachtig.
Ps 115:2  Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is nu hun God? Ps 115:3  Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. Ps 115:4  Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen; Ps 115:5  Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; Ps 115:6  Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet; Ps 115:7  Hun handen [hebben] [zij], maar tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel. Ps 115:8  Dat die hen maken hun gelijk worden, [en] al wie op hen vertrouwt. Ps 115:9 Israël! vertrouw gij op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. (SV)

5

5 Ter zelfder ure kwamen er vingers van een mensenhand voort, die schreven tegenover de kandelaar, op de kalk van de wand van het koninklijk paleis, en de koning zag het deel van de hand, die daar schreef. (CP[1]) 

Het deel van de hand. Door God gezonden. Zie ook vs. 24. Sommige vertalingen hebben "rug van de hand", andere "palm van de hand". De rug is bovenkant, de palm de onderkant. Denkbaar is ook dat bedoeld wordt dat deel van de hand dat de vingers heeft, omdat er staat dat "vingers" te voorschijn kwamen. Het schijnt dat de vingers schrijven, zonder een schrijfinstrument te gebruiken.

De stenen gebodstafels waren "beschreven met de vinger van God".
Ex 31:18  En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinaï te spreken geëindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods. (SV)
De heer Jezus schreef eens "met zijn vinger op de grond".
Joh 8:6  En dit zeiden zij om Hem te verzoeken, opdat zij Hem konden aanklagen. Maar Jezus bukte neer en schreef met zijn vinger op de grond. (...)    Joh 8:8  En opnieuw bukte Hij neer en schreef op de grond. (Telos)

7

7 [Zodat] de koning met kracht riep dat men de sterrekijkers, de Chaldeën en de waarzeggers inbrengen zou; [en] de koning antwoordde en zeide tot de wijzen van Babel: Alle man, die dit schrift lezen, en deszelfs uitlegging mij te kennen zal geven, die zal met purper gekleed worden, met een gouden keten om zijn hals, en hij zal de derde heerser in dit koninkrijk zijn. (SV) 

De derde heerser. Het schijnt dat hij de tweede was (vice-koning, regent) en zijn vader Nabonidus de eerste; zie Belsazar voor deze kwestie.

10

10  Om deze woorden des konings en zijner geweldigen, ging de koningin in het huis des maaltijds. De koningin sprak en zeide: O koning, leef in eeuwigheid! laat u uw gedachten niet verschrikken, en uw glans niet veranderd worden. (SV) 

De koningin. De koningin-moeder, mogelijk Nitocris.

Stamboom van Nebukadnezar II
& = gehuwd met |  Rand om naam  = naam genoemd in Oude Testament

11

11 Er is een man in uw koninkrijk, in wien de geest der heilige goden is, want in de dagen uws vaders is bij hem gevonden licht, en verstand, en wijsheid, gelijk de wijsheid der goden is; daarom stelde hem de koning Nebukadnezar, uw vader, tot een overste der tovenaars, der sterrekijkers, der Chaldeën, [en] der waarzeggers, uw vader, o koning! (SV) 

Uw vader. D.i. Grootvader, want waarschijnlijk was Belsazar een kleinzoon van Nebukadnezar. Zie Belsazar.

14

14 Ik heb toch van u gehoord, dat de geest der goden in u is, en dat er licht, en verstand, en voortreffelijke wijsheid in u gevonden wordt. (SV) 

De geest der goden in u is. Zie vs. 11; ook Dan. 4:8, 9, 18 ("de geest der heilige goden").

16

16 Doch van u heb ik gehoord, dat gij uitleggingen kunt geven, en knopen ontbinden; nu, indien gij dit schrift zult kunnen lezen, en deszelfs uitlegging mij bekend maken, gij zult met purper bekleed worden, met een gouden keten om uw hals, en gij zult de derde heerser in dit koninkrijk zijn. (SV) 

Derde heerser. Na Nabonidus (1e heerser) en Belsazar (2e heerser), welke laatste de heerschappij van de eerste uitoefende.

18

18 Wat u aangaat, o koning! de allerhoogste God heeft uw vader Nebukadnezar het koninkrijk, en grootheid, en eer, en heerlijkheid gegeven; (SV)

De allerhoogste God. Zie ook vs. 21. In de Chaldese wereld, waarin Daniël leefde, waren vele goden. Boven hen stond de God van Israël, de God van de hemel en van de aarde.

21

21 En hij werd van de kinderen der mensen verstoten, en zijn hart werd den beesten gelijk gemaakt, en zijn woning was bij de woudezelen; men gaf hem gras te smaken gelijk den ossen; en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat gemaakt, totdat hij bekende, dat God, de Allerhoogste, Heerser is over de koninkrijken der mensen, en over dezelve stelt, wien Hij wil. (SV)  

God, de Allerhoogste. Zie ook vs. 18.

Totdat hij bekende enz. Na 7 jaren.
Da 4:34  Ten einde dezer dagen nu, hief ik, Nebukadnezar, mijn ogen op ten hemel, want mijn verstand kwam weer in mij; en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht; (SV)

22

22 En u, Belsazar, zijn zoon! hebt uw hart niet vernederd, alhoewel u dit alles wel geweten hebt. (CP[1]) 

Zijn zoon.

Alhoewel u dit alles geweten hebt. Nebukadnezar was hem tot voorbeeld, maar Belsazar gedroeg zich er niet naar. Daarom is er geen genade voor hem.

25

25 Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: MENE, MENE, TEKEL, UPHARSIN. (SV)  

De betekenis is, volgens de navolgende verklaring, "geteld (mene), geteld (mene), gewogen (tekel), en verdeeld (upharsin)".

Naar de werkwoordwortels (mena' = „tellen“, teqal = „wegen“; peras = „verdelen, afscheuren“) is de betekenis van de woorden: "geteld (mene), geteld (mene), gewogen (tekel), en verdeeld (upharsin)".

Pahrsin is het meervoud van pheres.

Upharsin. De letter 'u' is het voegwoord 'en'.

26

26 Dit is de uitlegging dezer woorden: MENE; God heeft uw koninkrijk geteld, en Hij heeft het voleind. (SV)  

Uw koninkrijk geteld. Geteld heeft God de dagen van uw koninkrijk of koningschap. Zowel zijn koningschap als zijn koninkrijk waren ten einde gekomen; God heeft er een eind aan gemaakt.

28

28 PERES; uw koninkrijk is verdeeld, en het is den Meden en den Perzen gegeven. (SV) 

Pharsin is het meervoud van pheres. In het Aramees worden de woorden voor 'perzen' en 'verdeeld' hetzelfde geschreven, maar met verschillende klinkers uitgesproken[2]. Daniel brengt 'verdeeld' met 'perzen' in een werkelijk verband.

29

29 Toen beval Belsazar, en zij bekleedden Daniël met purper, met een gouden keten om zijn hals, en zij riepen overluid van hem, dat hij de derde heerser in dat koninkrijk was. (SV)

Toen beval Belsazar. Tegen de wil van Daniël in, die het eerbetoon niet wenste (vs. 17).

Derde heerser. Zie vs. 16.

30

30 In dienzelfden nacht, werd Belsazar, der Chaldeën koning, gedood. (SV) 

Dat gebeurde op 12 okt. 539 v.C., door de binnenvallende Perzen. De naam Belsazar (= Bel bescherme de koning) bleef onvervuld.

Bron

Roger Liebi, Das Buch Daniel, hoofstukken 4 t/m 6 (2013). Transscript van een toespraak.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. 2,0 2,1 Roger Liebi, Das Buch Daniel, hoofstukken 4 t/m 6 (2013). Transscript van een toespraak.
  3. Onzeker of hij met déze dochter trouwde.
  4. Onzeker of hij met déze dochter trouwde.