Johannes (apostel)
Johannes was een van de twaalf apostelen (gezanten) door Jezus Christus aangesteld. De naam Johannes betekent "van God geschonken" of "God is genadig".
Johannes was één van de zonen van Zebedeüs (Marc. 10:35) en evenals zijn broer Jakobus was hij visser van beroep, als Andreas en Simon Petrus.
Mr 1:19 En toen Hij iets verder was gegaan, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeus, en zijn broer Johannes, terwijl dezen in het schip bezig waren hun netten te verstellen. (TELOS)
Ze hebben hun schepen verlaten en zijn de Heer Jezus gevolgd; dit gebeurde onder de indruk van de wonderbare visvangst (Lukas 5:2-11). Bij de verschijning van de opgestane Heer aan de zeer van Tiberias heeft Johannes met anderen vergeefs gevist en vindt er vervolgens dankzij de Heer een wonderbare visvangst plaats (Joh. 21:1-7). Johannes en Jakobus kregen de bijnaam "Boanerges", dat is: "zonen van de donder". Ze werden later tot apostelen verkozen (Mark. 3: 17 Lukas 9: 54)
Mr 3:17 en Jakobus, de zoon van Zebedeus, en Johannes, de broer van Jakobus, en Hij gaf hun de naam Boanerges, dat is zonen van de donder; (TELOS)
Johannes probeerde iemand te verhinderen in de naam van Jezus demonen uit te drijven.
Lu 9:49 Johannes nu antwoordde en zei: Meester, wij zagen iemand in uw naam demonen uitdrijven en wij hebben het hem verhinderd, omdat hij U niet met ons volgt. (TELOS)
Op weg naar Jeruzalem werden Jezus en zijn leerlingen niet ontvangen in een Samaritaans dorp. Dit maakte Johannes en zijn broer kwaad.
Lu 9:53 En zij ontvingen Hem niet, omdat Hij op weg was naar Jeruzalem. Lu 9:54 Toen nu zijn discipelen Jakobus en Johannes dit zagen, zeiden zij: Heer, wilt U dat wij zeggen dat vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren zoals ook Elia heeft gedaan? Lu 9:55 Hij echter keerde Zich om en bestrafte hen en zei: U weet niet van welke geest u bent. Lu 9:56 Want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te verderven maar te behouden. En zij gingen naar een ander dorp. (TELOS)
Johannes en zijn broer vroegen de Heer of ze in zijn heerlijkheid een plaats aan zijn rechter- en linkerzijde mochten krijgen (Marc. 10:35v). Dat beslist de Vader, was het antwoord van de Heer. De andere discipelen namen Johannes en Jacobus om hun verzoek zeer kwalijk.
De verhouding van Johannes tot zijn Meester wordt gekenmerkt door de uitdrukking: "die door Jezus geliefd werd" (Joh. 13: 23), "die discipel dan die Jezus liefhad" (Joh. 21:7).
Toen de Heer aan het kruis hing droeg Hij de zorg voor Maria, zijn moeder, over aan Johannes (Joh. 19: 26, 27).
Toen Johannes en Petrus van Maria Magdalena vernamen dat het graf van Jezus leeg was, snelden zij naar het graf. Johannes kende de Schrift nog niet, dat Jezus uit de doden moest opstaan.
Joh 20:1 Op de eerste dag van de week nu kwam Maria Magdalena ‘s morgens vroeg, toen het nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen. Joh 20:2 Zij liep dan snel en kwam bij Simon Petrus en bij de andere discipel die Jezus liefhad, en zei tot hen: Zij hebben de Heer weggenomen uit het graf, en wij weten niet waar zij Hem hebben gelegd. Hoh 20:3 Petrus dan ging naar buiten en de andere discipel en zij kwamen naar het graf. Joh 20:4 En deze twee liepen samen snel, en de andere discipel liep snel vooruit, vlugger dan Petrus, en kwam het eerst bij het graf. Joh 20:5 En hij bukte zich voorover en zag de doeken liggen; hij ging er echter niet in. Joh 20:6 Simon Petrus nu kwam ook achter hem aan en hij ging het graf binnen en zag de doeken liggen Joh 20:7 en de zweetdoek die op zijn hoofd was geweest, niet bij de doeken liggen, maar op een plaats afzonderlijk samengerold. Joh 20:8 Toen ging dan ook de andere discipel naar binnen, die het eerst bij het graf was gekomen, en hij zag en geloofde. Joh 20:9 Want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan. (Telos)
Johannes werd een steunpilaar in de gemeente van Christus.
Ga 2:9 en toen zij de genade die mij gegeven is, erkenden, gaven Jakobus, Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, opdat wij naar de volken en zij naar de besnedenen gingen; (TELOS)
Enkele geschriften in het Nieuwe Testament zijn van zijn hand: het Evangelie naar Johannes, de drie brieven 1 Johannes, 2 Johannes, 3 Johannes, en het boek de Openbaring.
Het was deze Johannes vergund in zijn evangelie de Heer Jezus als de Zoon van God, als God zelf, voor te stellen.
Zie ook
Petrus, Jakobus en Johannes: over het drietal.
Bronnen
In dit artikel is, onder toestemming, in augustus 2010 tekst gebruikt uit: H. Moll, Wat zegt Gods Woord over …? Deel 3. Oostburg: Uitgeverij Pieters, z.j.