Petrus
Petrus, de bijnaam van Simon, de zoon van Jona, was een van de twaalf discipelen van Jezus Christus die later een apostel van Hem werd. Twee brieven van hem zijn opgenomen in de Bijbel: 1 Petrus en 2 Petrus.
Herkomst
Simon, door Jezus bijgenaamd Petrus, werd geboren in Galilea. Hij was de zoon van Jona (Matt. 16: 17; Joh. 1:43), ook genoemd Johannes (Joh. 21:15). Zijn broer heette Andreas. Hij woonde in Bethsaïda, evenals zijn broer Andreas en de apostel Filippus (Joh. 1:45).
Echtgenote
Hij was getrouwd en het is bekend, uit 1 Korinthiërs, dat zijn vrouw hem vergezelde op zijn zendingsreizen.
1Co 9:5 Hebben wij niet het recht een zuster als vrouw mee te nemen, evenals de andere apostelen en de broers van de Heer en Kefas? (Telos)
Wellicht verwijst Petrus naar haar in 1 Petr. 5:13,
1Pe 5:13 U groet de medeuitverkorene in Babylon, en mijn zoon Markus. (Telos)
'Medeuitverkorene' is in het Grieks een vrouwelijk woord[1]. 'Medeuitverkorene' kan echter ook op de plaatselijke gemeente slaan, waar Petrus op dat moment vertoefde.
Beroep en roeping
Van beroep was Simon visser. Hij viste op het meer van Gennezareth. Hij was door zijn broer Andreas tot Jezus geleid (Joh. 1:43).
Hij was een van de eerstelingen, die door de boetstem van de Doper zich lieten leiden tot het Lam van God (Joh. 1). Wellicht bracht Petrus uit de 'school' van Johannes de Doper erkentenis van zonde en verlangen naar heil mee. „Heer, ga van mij uit, ik ben een zondig mens!" zo sprak hij bij de wonderbare visvangst, want die zegen was mogelijk als vurige kolen op zijn hoofd (Jak. 5).
Christus riep hem om een visser van mensen te worden.
Naam en bijnaam
Petrus' eigenlijke naam was Simon (= "God verhoort"). In de kring van de twaalf leerlingen van Jezus was een tweede Simon, bijgenaamd de Zeloot. De eerste Simon, onze Petrus, wordt genoemd Simon bar Jona, hetgeen betekent Simon, zoon van Jona.
Joh 1:42 (1-43) Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zei: Jij bent Simon, de zoon van Jona, jij zult Kefas heten-wat vertaald wordt: steen. (Telos)
Mt 16:17 Jezus nu antwoordde en zei tot hem: Gelukkig ben jij, Simon, Bar-jona, want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is. (TELOS)
De Heer Jezus noemt hem later '[zoon] van Johannes':
Joh 21:15 Toen zij dan hadden ontbeten, zei Jezus tot Simon Petrus: Simon, [zoon] van Johannes, heb je Mij meer lief dan dezen? ... (TELOS)
Joh 21:15 Wanneer ze dan het morgenmaal gehouden hebben zegt Jezus tot Simon Petrus: Simon-van-Johannes, heb je mij lief, méér dan zij? ... (Naardense vertaling)
Anderen echter lezen 'van Jona' (Statenvertaling, Herziene Statenvertaling). 'Jona' is waarschijnlijk een verkorting van 'Johannes'.
'Kefas', 'Petrus'. Van de Heer Jezus kreeg Simon de Aramese bijnaam Kefa, in het Grieks Κηφᾶς, Kefas. De Heer gaf Simon de naam, toen deze door zijn broeder Andreas tot Jezus geleid was.
Joh 1:42 (1-43) Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zei: Jij bent Simon, de zoon van Jona, jij zult Kefas heten-wat vertaald wordt: steen. (Telos)
Het woord Kefas is van Aramese (Syrische) oorsprong, van Kefa. Kefa in het Grieks voorzien van een mannelijke uitgang geeft Kefas. Het Aramese woord Kefa betekent "rots, steen, rotsblok". De Griekse vertaling van de Aramese bijnaam is Πέτρος, Petros, dat "steen" betekent, en in het Grieks afgeleid is van πετρα, Petra = rots. Petros is een rotsblok, een losgebroken stuk van een rots, een rotssteen die men nog kan tillen en werpen[2]. Petra daarentegen is de massieve en vaste rots[2]. De betekenissen "rots" en "steen", in het Grieks onderscheiden, liggen allebei besloten in het Aramese Kefa.
'Kefas' of 'Petrus' is zijn bijnaam; vandaar: Simon Petrus. 'Petrus' is in onze taal een Latijnse naam, afgeleid van de Griekse naam 'Petros'.
De apostel Paulus bezigt in zijn brieven aan de Korinthiërs (1 Korinthiërs) en de Galaten de naam "Kefas" voor de apostel Simon Petrus. In de laatstgenoemde brief gebruikt hij ook, tweemaal, de naam "Petrus".
De Heer Jezus zei tot Simon, nadat deze Hem als de Christus en de zoon van de levende God had beleden:
Mt 16:18 En ook Ik zeg je dat jij Petrus (Gr. Petros) bent, en op deze rots (Gr. petra) zal Ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hades zullen haar niet overweldigen. (TELOS)
Als we vertalen naar de Griekse woordspeling Petros en Petra, kunnen wij vertalen "jij bent Rotsblok en op deze rots zal Ik..." of "jij bent Steen en op dit gesteente zal Ik...". De Heer Zelf is de rots, en zijn leerling Petrus, met zijn Heer verbonden, is een steen van de rots. Over de betekenis van de uitspraak van de Heer, zie het commentaar op Matth. 16:18. De Heer duidde aan dat Petrus van fundamentele betekenis voor de Gemeente zou worden. En dat is hij ook geworden, maar niet alleen hij. Ook een nakomeling als Paulus heeft bijgedragen aan de grondlegging van de Gemeente. De gemeente wordt dan ook gebouwd "... op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus Zelf hoeksteen is, " (Ef. 2:20). Ook in dit gedeelte vinden wij een onderscheid, namelijk tussen de hoeksteen (de belangrijkste steen) en de overige stenen.
In de naam Petrus is dus vervat, wat Simon door Christus zou worden.
Sommigen denken bij 'rots' ook aan de latere standvastigheid van de apostel Petrus. De Simons-aanleg in hem, zijn natuurlijke karaktertrek (zie hieronder) zou bij hem, is de gedachte, worden verheerlijkt in het genadegeschenk van heilige standvastigheid, waarmee hij, zich vasthoudend aan de rots Christus, zelf tot een rotsgrond der gemeente van Christus zou worden.[3]
De naam Petrus werd door de verspreiding van het Christendom en het Nieuwe Testament wijd en zijd bekend. De bijnaam Petrus werd een eigennaam en een geliefde naam van mannen, met afleidingen in allerlei talen: Peter, Pietro, Piero, Pierre, Pierrot, Pedro, Pérez, Peko, Pietrek, Pjotr, Petruschka, Petar, Penćo, Petö, Pekka, Butros enz.
Karakter
Zijn natuurlijke karaktertrekken waren:
- spontaniteit
- een drieste moed
- impulsiviteit, overijlde driften
- grote sterkte van wil
- krachtige beslistheid tot handelen.
Zijn hartstochtelijk, maar nog zwak karakter was oorzaak, dat hij zijn meester in het uur van het gevaar verliet en tot driemalen verloochende. Maar na diens opstanding werd hem deze zonde vergeven en werd hij zelfs tot herder van Christus' kudde (volk) gewijd.
Belijdenis
Evenals zijn broer Andreas (Joh. 1:42) erkende en beleed hij dat Jezus de Christus is. Petrus voegde daarbij: "de zoon van de levende God". Deze belijdenis behoort tot het geloofsfundament van de gemeente van Christus.
Vorming
Petrus zou gemaakt worden tot een visser van mensen met betrekking tot de niet-gelovigen, tot een Rotssteen met betrekking tot de Gemeente. Kostelijk is de arbeid, door de grote Opvoeder der zielen aan deze ziel besteed, en heerlijk zijn loon. Het was een moeilijke proef, die de mannelijke, vurige, geestdriftige Simon moest ondergaan. Moeilijk viel hem de weg waarin hij zijn eigen zwakheid moest ondervinden, maar in zijn zwakheid kan ook de kracht en genade van Christus werken. "Ik zal u ... maken".
Mt 4:19 en Hij zei tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken. (Telos)
Er lag in hem een natuurlijk, nog onverbrijzeld rotsstuk van hoogmoed, van groot zelfvertrouwen, dat door de Heiligen Geest moest worden verbroken. Hij had veel met zich zelf op, met zijn geloof en zijn getrouwheid. Hoeveel zijn kracht betekende, kon hij duidelijk leren kennen op de zee, waar de golven hem zouden verzwolgen hebben, indien Jezus zijn hand niet naar hem had uitgestrekt (Matth. 14); maar hij was het spoedig vergeten. Aan de avondmaalsdis had hij geen rust, eer hij het wist dat de Heer minstens geen verraad van hem verwachtte, en zonder bedenking voelde hij zich bereid om met zijn geliefde Meester in de gevangenis en in de dood te gaan. Ja, zelfs door de duidelijkste aankondiging van zijn zeer diepe val liet hij zich niet tot bezinning brengen, maar schroefde zich op tot de stoutmoedige verklaring: „al was het ook, dat ik met U moest sterven, dan zou ik U toch niet verloochenen." (Matth. 26: 35).
Omdat hij zichzelf echter nog niet goed kende, kende hij Jezus ook nog niet goed. Wel geloofde hij dat Jezus de Zoon van God was, Israëls Koning; maar hij hield het lijden, dat Hem onder zijn blind volk overkwam, mogelijk reeds voor geheel toereikend, om voor zichzelf tot zekerheid te komen omtrent de lijdensprofetie van Jesaja en de aanwijzing van Johannes van het Lam van God. Dat Christus moest sterven, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, om door zijn bloed vergeving van zonden te ontvangen en was toen nog voor Simons ogen verborgen.
Geduldig en zachtmoedig heeft Jezus de 'dwaasheid' van zijn discipel verdragen en hem gaandeweg tot de wijsheid opgevoed! Jezus zag in hem geloof, werkelijk geloof. Door de Vader tot de Zoon getrokken, kon Simon Jezus niet verlaten, maar moest hij belijden: „waarheen zullen wij gaan? U hebt woorden van eeuwig leven" (Joh. 6). Toen de satan hem had ingegeven de woorden „Heer, dat [lijden] overkome U toch niet!" (Matth. 16: 22), stootte Jezus hem niet uit, maar sprak hem indirect scherp aan.
Maar met vriendelijkheid vergunde de Heiland zijn dichtste nabijheid de oprechte discipel, om hem met de twee Donderzonen Jakobus en Johannes verder te hervormen. Op de heiligen berg (Matth. 17) werd Petrus zo verrukt, dat hij tenten wenste te maken en zich te koesteren in de lichtglans van de verheerlijkte Heer. De verborgenheid der liefde, die macht heeft het leven af te leggen voor het heil van zijn vrienden, bleef hem nog verborgen. Hij had huis en handwerk verlaten, om Jezus na te volgen, want slechts bij Hem was voor Petrus zaligheid;
Mt 19:27 Toen antwoordde Petrus en zei tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd; wat zal dan voor ons zijn? (Telos)
„Nimmermeer zult u mij de voeten wassen!" zegt hij tot de Meester (Joh. 13), want hij wist nog niet wat daardoor met hem plaats vindt; aan Jezus moet hij echter deel hebben, daarom roept hij even heftig in het toestaan, als in het afslaan: „Heer, niet slechts de voeten, maar ook de handen en het hoofd!"
De tegenstander Satan heeft bovenal de Rotsleerling begeerd te ziften (Luk. 22: 31, 32), maar de voorbede van Jezus veranderde de ten kwade bedoelde zifting in een heilzame, waardoor een omkering in het leven van deze discipel plaatsvond, om niet meer op zichzelf, maar geheel op Jezus te zien. De vier Evangelisten hebben niet te vergeefs de geschiedenis van Petrus' val aan ons bericht. Over de beek Kidron bij Jeruzalem ging Petrus nog sterk in eigen kracht; maar in Gethsémané komt plotseling een moeheid over hem, die hem het waken en bidden hinderend in de weg staat. Hij slaapt in. Hij ontwaakt als Jezus van het gebed terugkeert.
Hij brengt vleselijke moed op, die met het zwaard erop inhouwt en de zelfgekozen wegen gaat tot het hogepriesterlijk paleis.
Arbeid
Wat hij na zijn herstel als apostel geweest is en gedaan heeft, leert ons het tweede boek van Lukas: het boek Handelingen van de Apostelen. Tot hoofdstuk 12 van dit geschrift is hij daarin hoofdpersoon.
Op zijn raad wordt in de plaats van Judas een twaalfde apostel gekozen; hij voert op de Pinksterdag te Jeruzalem in aller naam het woord, geneest met Johannes de kreupele aan de tempelpoort, spreekt in het openbaar naar aanleiding van deze gebeurtenis, wordt gevangen genomen en bestraft, maar verklaart God meer gehoorzaam te zullen zijn dan de mensen. Hij berispt Ananias en Safira wegens hun bedrieglijke handelwijze, ontmaskert Simon de tovenaar, geneest Eneas, wekt te Joppe de gestorven discipelin Tabitha (Dorkas) op, doopt de eerste heiden, die zonder eerst Jood te worden tot het christendom bekeerd werd, wordt door Herodes Agrippa I in de kerker geworpen, maar door een engel gered. Hij spreekt op de Jeruzalemse kerkvergadering voor de vrijere inzichten van Paulus ten opzichte van de heidenen, ofschoon hij te dezen aanzien niet altijd getrouw aan zijn beginsel bleef (Gal. 2: 11-15).
Volgens de overlevering zou Petrus, behalve in Judea, Syrië en Babylonië, ook in Pontus, Galatië, Kappadocië, Azië, Bithynië en Rome het evangelie gepredikt en in de laatstgenoemde stad de marteldood ondergaan hebben.
Brieven
Zijn naam dragen twee brieven, die in de rij der geschriften van het Nieuwe Testament voorkomen. Zie Eerste brief van Petrus en Tweede brief van Petrus.
Einde van zijn leven op aarde
Wij weten dat hij in Rome verbleef aan het einde van zijn leven. In 1 Petrus 5: 14 vinden wij de enige tekst die aangeeft dat Petrus in Rome woonde.
Uit de geschriften van Clemens en Ignatius weten wij dat Petrus een marteldood is gestorven. Waarschijnlijk onder het bewind van keizer Nero (keizer 37 - 68 n.C.).
Legende. Een legende vertelt ons dat Petrus aanvankelijk de marteldood wilde ontvluchten door uit Rome te vluchten. Onderweg ontmoette hij Christus, die juist naar Rome ging. Petrus vroeg aan Hem: waarheen gaat gij, Heer? (in het Latijn: Qua vadis, Domine ?). Christus antwoordde met de woorden "naar Rome om weer gekruisigd te worden". Dit beschaamde Petrus en hij keerde terug naar Rome. Nadat hij gearresteerd was, werd hij naar de arena geleid om gekruisigd te worden. Maar omdat hij zich niet waardig vond om dezelfde dood te sterven als zijn Heer, werd hij op zijn eigen verzoek, ondersteboven gekruisigd.
Varia
He's Alive- Dolly Parton-Lyrics. Youtube.com: slatton8202, 27 okt. 2009. Duur: 4 min. 56 sec. Zangeres Dolly Parton zingt He's Alive (Hij leeft), waarin het (gefantaseerde) relaas van Petrus worden weergegeven van het bericht van het lege graf, zijn bezoek aan het graf en zijn ontmoeting met zijn opgestane Heer, die hij helaas verloochend had.
Zie ook
Petrus, Jakobus en Johannes over het drietal.
Bronnen
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Petrus' is op 2 okt. 2021 onder wijziging verwerkt.
H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Petrus. Tekst van het lemma 'Petrus' is onder wijziging verwerkt op 13-14 juni 2022.