Kerkgeschiedenis
Kerkgeschiedenis is de geschiedenis van de Christelijke kerk, of de geschiedenis van de christenheid, vanaf haar ontstaan bij de komst van de Heilige Geest rond het jaar 30, tot op heden.
Begrip
Kerkgeschiedenis in algemene zin is de beschrijving van het leven der kerk in zijn veelvuldige geledingen. De betekenis van de kerkgeschiedenis hangt ten nauwste samen met de voorstelling, welke men heeft van de "kerk". De Heilige Schrift noemt de kerk het "lichaam van Christus" (Ef. 1 : 23) en "Zijn gemeente" (Ef. 1 :22). De Nederlandse Geloofsbelijdenis noemt de kerk in art. 27 "de heilige vergadering der ware Christ-gelovigen allen hun zaligheid verwachtend in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heiligen Geest".
Deze kerk heeft twee zijden, namelijk een onzichtbare, welke naar God gekeerd is (wedergeboorte en geloof) en een zichtbare, welke naar de mens gekeerd is (leven en wandel). Wanneer in deze zichtbare verschijning een en ander georganiseerd, ingesteld wordt, bijvoorbeeld ambten, de viering van het avondmaal, de dienst van het Woord spreekt men van een instituut. De geschiedenis der kerk kan zich alleen bij het instituut bepalen. En dan is de kerkgeschiedenis de beschrijving van het leven der zichtbare verschijning van het lichaam van Christus in institutaire vorm.
Omvang
De geschiedenis van de (institutionaire) kerk is te onderscheiden van de geschiedenis van het christendom Het begrip "Christendom" is veel ruimer van omvang dan het begrip "kerk". Het is bij de kerkgeschiedenis juist om het instituut der kerk te doen. De geschiedenis van het Christendom neemt alles op, wat onder invloed van de Christelijken geest geworden is, zoals de Christelijke wetenschap, kunst, filantropie; maar de geschiedenis der kerk bepaalt zich bij het institutaire leven van de kerk in de strikte zin van het woord. Daaronder rekenen wij a. haar stichting, b. haar uitbreiding (zending), c. haar inwendige toestand (leer en leven), d. haar inrichting (zoals de eredienst), e. haar regelingen (kerkrecht). Deze terreinen, ofschoon afzonderlijk behandeld, mogen niet los naast elkaar staan. De geschiedenis der kerk moet één geheel zijn, beheerst door één leidende gedachte.
Aanvang
De vraag is: waar neemt de kerkgeschiedenis een aanvang? Volgens de Heidelbergse Catechismus (Zondag 21) is de kerk er al van het begin der wereld. (Zie ook Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 27). Dat is echter onjuist. De gemeente van Christus is ontstaan op de pinksterdag. Toen werden de gelovigen tot één lichaam samengevoegd, onder het hoofd Jezus Christus, geleid door de Heilige Geest die in de gemeente kwam wonen.
Bronnen
De bronnen voor de kerkgeschiedenis zijn deels geschrevene en deels ongeschrevene. Onder de geschrevene behoren de geschriften van het Nieuwe Testament, die, als geïnspireerd, bovenaan staan. Voorts de geschriften der apostolische vaders en der kerkvaders, de martelaarsboeken, de levens der heiligen, pausen en kloosterlingen, en niet minder de besluiten der kerkvergaderingen, belijdenisgeschriften, liturgische geschriften en de kerkelijke wetten. Tot de ongeschrevene behooren kerkelijke gebouwen, beelden, schilderijen enz.
Methode
Men kan van verschillende methoden spreken bij de behandeling van de kerkgeschiedschrijving[1].
a. De Schriftuurlijke methode. Deze wil rekening houden met de eerste oorzaken aller dingen, die liggen in God, maar tevens met de tweede oorzaken, die liggen in de mensen. Toegepast op de kerkgeschiedenis moet men letten op de leidingen van Christus met Zijn kerk, op de middelen, die Christus gebruikt om Zijn kerk te leiden tot het doel, dat God voor haar historie bepaalde.
b. De pragmatische methode, welke haar oorsprong dankt aan Polybius, tracht de gebeurtenissen zo te boek te stellen, dat oorzaken en gevolgen duidelijk aan het licht treden. Dit pragmatisme werd op kerkhistorisch terrein o.a. voorgestaan door Schroeck, Spittier en Planck.
c. De ideologische methode van G. W. F. Hegel gaat uit van de mening, dat alles, wat gebeurt, het gevolg is van een of andere leidende idee. 'Alles wirkliche ist vernunftig'. Zo zou men er toe kunnen komen, om eerst de geschiedenis uit te denken en ze dan te beschrijven, maar zo raakt men los van de historische bodem.
d. De positivistische (of nomologische) methode van Comte. Deze wil de methode der natuurwetenschappen toepassen op de geschiedenis. Hier blijft geen plaats voor een leidende gedachte. Alles wordt hier beheerst door de ijzeren wet der noodzakelijkheid. Maar door bekwame historici is opgemerkt, dat het nog niet gelukt is, een enkele geschiedkundige wet te vinden, die allen overtuigde.
f. De empirische methode van L. von Ranke. Deze methode wil de feiten, zonder ze vooraf gewaardeerd te hebben, voraussetzungslos voorstellen, maar rekening houden met de grote factor der evolutie. J. G. R. Acquoy paste deze methode toe op de kerkgeschiedenis.
Verdeling
De geschiedenis van de christelijke Kerk wordt, om het overzicht gemakkelijker te maken, in drie hoofddelen gesplitst. Elk van deze hoofddelen wordt weer in drie tijdvakken gesplitst. Deze verdelingen in tijdvakken worden niet willekeurig gemaakt, maar staan in verband met belangrijke feiten, die hun invloed uitoefenden op de bloei en de ontwikkeling van de Kerk. De geschiedenis der christelijke Kerk wordt verdeeld in Oude Kerkgeschiedenis, de geschiedenis der Kerk in de Middeleeuwen en de Nieuwe Kerkgeschiedenis[2]:
1. 30 - 590 n.C.: Oude Kerkgeschiedenis Van de stichting der eerste Christelijke kerk (c. 30 n.C.) tot paus Gregorius I (590 n.C.). 1. c. 30 - c. 100 n.C.: de Apostolische eeuw, de vroege kerk De stichting van de gemeente op het Pinksterfeest en haar ontwikkeling in de tijd der apostelen tot ongeveer het jaar 100. 2. 100 – 323: De wording van de katholieke kerk Het ontstaan en de ontwikkeling van de katholieke kerk tot op Constantijn de Grote (323 n.Chr.) 3. 323 – 590: De Grieks-Romeinse rijkskerk. Van het jaar 323 tot Gregorius I 590.
2. 590 - 1517 n.C.: Kerkgeschiedenis der middeleeuwen Van Gregorius I tot de Reformatie. 1. 590 - 1073: Het ontstaan van de Romaans-Germaanse kerk. Van het jaar 590 tot Gregorius VII (1073 n.C.) 2. 1073 - 1294: De bloeitiJd van de pauselijke kerk Van Gregorius VII (1073 n.C.) tot Bonifacius VIII (1294 n.C.) 3. 1294 - 1517: Het verval van de pauselijke kerk. Van Bonifacius VIII (1294 n.C.) tot de Reformatie (1517 n.C.)
3. 1517-heden: Nieuwe Kerkgeschiedenis Van de Reformatie tot heden 1. 1517-1648: Reformatie en Contra-Reformatie. Van de hervorming tot op de Westphaalse vrede 2. 1648 - 18e eeuw: De kerk in de tijd van het Piëtisme en de Aufklärung (Verlichting). 3. einde 18e eeuw - heden
Indelingsgronden. Eenstemmigheid heerst onder de verschillende schrijvers van handboeken over de kerkgeschiedenis ten opzichte van deze verdelingen niet. Ieder toch heeft „z'n eigen kijk op de zaken", een gevolg van opleiding en voortgezette studie. De kerkgeschiedenis kan op verschillende gronden worden ingedeeld. De oudste indeling is misschien die in Openbaring 2 en 3, die volgens sommige uitleggers een vooraf geopenbaarde kerkgeschiedenis in hoofdtrekken biedt: het begint met de kerk die met "ongeveer twaalf mannen" start (Efeze, Hand. 19:7), haar eerste liefde verlaat en eindigt met de lauwe zelfvoldane kerk van de eindtijd (Laodicea). Na Laodicea wordt de hemel geopend en klimt Johannes daarheen op, voorafbeelding van de opname van de Gemeente.
Behalve die 'profetische' indeling is de oudste indeling die in boeken, zoals men die vindt bij Eusebius en Theodoretus. Deze indeling is zeer uitwendig, want niet elk boek (Eusebius heeft er tien en Theodoretus vijf) bevat een nieuwe zaak.
Evenmin is aan te bevelen de verdeling in eeuwen, zoals men die vindt in de Maagdenburger Centuriën. Deze indeling is te kunstmatig. Immers, elke nieuwe eeuw bracht geen nieuwe wending in de historie.
De beste indeling is die in perioden. De eerste, die zulk een indeling leverde was Hornius (1666). Men moet bij het kiezen van perioden letten op die gebeurtenissen, die van bijzonderen invloed geweest zijn op de historie. Maar dan mogen die gebeurtenissen alleen ontleend worden aan de historie der kerk. Men moet bijv. bij Karel de Grote geen nieuwe periode laten aanvangen, want zijn leven en arbeid behoort bij de wereldhistorie.
Oude Kerkgeschiedenis (30 - 590 n.C.)
Het eerste gedeelte van de Kerkgeschiedenis, de Oude Kerkgeschiedenis, bevat het tijdperk dat begint met de geboorte van Christus' Gemeente op de pinksterdag tot de opkomst van het pausdom, dus tot Gregorius I (30-590). Na haar geboorte breidt de gemeente zich snel uit, doorstaat verdrukking en vervolging, voert een uitwendige en een inwendige geloofsstrijd, en wordt tenslotte de Grieks-Romeinse rijkskerk. De omvang van het tijdperk is ruim vijf en een halve eeuw: 560 jaren[3].
Voor het hoofdartikel over de oude kerkgeschiedenis, zie Oude kerkgeschiedenis
Kerkgeschiedenis der middeleeuwen (590 - 1517 n.C.)
De Kerkgeschiedenis der Middeleeuwen begint bij de opkomst van het pausdom en eindigt bij 't begin van de Kerkhervorming (590-1517[4]). Ze behelst dus de lotgevallen der Kerk gedurende ruim negen eeuwen. Ze vestigt de aandacht op de Romaans-Germaanse Staatskerk, op de opkomst, de bloei en het verval van de pauselijke macht, maar wijst ook op het morgenrood van een nieuwe dag, die op maatschappelijk terrein, maar bovenal op kerkelijk gebied zou aanbreken.
In de Middeleeuwen zien we eerst, hoe de kerk de Germaanse volken in haar schoot opneemt. Onder die volken bemerken wij een sterke begeerte om te hebben één grote staatskerk. Bij de pausen bemerken wij omgekeerd de neiging om te heersen over de kerk. Zij wilden een kerkstaat (strijd tussen keizer en paus). De éne Katholieke kerk scheurde in twee delen. In de Oosterse kerk was een streven naar caesaropapie, in de Westerse een begeerte naar hiërarchie.
Naast het pausdom ontwikkelt zich het monnikenwezen, en het waren vooral de bedelmonniken, die een macht schiepen van verstrekkende gevolgen. In de kerk ontwikkelt zich het dogma onder de stuwkracht der scholen (Scholastiek). De rechten van het hart zoeken een weg in de Mystiek. Tenslotte bemerken wij aan het einde van dit tijdperk een begeerte naar Reformatie, hetzij door de kerk zelf op haar reformatorische concilies, hetzij door afzonderlijke sekten of personen (Hus, Wyclif enz.).
Zie Kerkgeschiedenis der middeleeuwen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Nieuwe kerkgeschiedenis (1517 - heden)
De Nieuwe Kerkgeschiedenis begint bij de Kerkhervorming en gaat voort tot op onze tijd (1571-heden). Deze tijdkring omsluit vier eeuwen.
De nieuwe geschiedenis vangt aan met het machtig feit de Reformatie. De Roomse kerk had haar kracht gezocht en gevonden in het uitwendige, de Reformatie riep terug naar het inwendige leven van het geloof. De Roomse kerk had haar kracht in het ambt, in het sacrament, in de goede werken, de Reformatie riep terug naar het Woord van de Heer en de leer der rechtvaardiging alleen door het geloof.
Zie Nieuwe Kerkgeschiedenis voor het hoofdartikel over dit onderwerp
Beoefening der kerkgeschiedenis
De eerste kerkgeschiedschrijver, die dan ook de "vader der kerkgeschiedenis" genoemd wordt, was Eusebius, opziener ofwel bisschop van Cesarea. Zijn Kerkelijke Geschiedenis loopt tot 324. In de 5de eeuw werd zijn arbeid voortgezet door Socrates, Sozomenus en Theodoretus. In de 6de eeuw sloot zich daarbij aan Evagius. Al deze arbeid geschiedde in het Oosten.
De Westerse kerk bepaalde zich tot het vertalen en bewerken van wat het Oosten geleverd had. Rufinus schreef een overzetting van Eusebius in het Latijn en zette de historie voort tot 395. Cassiodorus maakte een compilatie uit Socrates e. a. Zijn boek historia ecclesiastica triparta bleef tot de Reformatie in gebruik.
Na de Reformatie werd door enkele Lutherse godgeleerden, aan wier hoofd M. Flacius stond, een kerkgeschiedenis geschreven in dertien delen, de Maagdenburger Centuriën genoemd (I559-1574). De Roomsen kwamen tegen deze geschiedenisbeschrijving op en Caesar Baronius schreef zijn Annales in 12 delen (1588).
In de 18de eeuw werd de geschiedenis o.a. beoefend door J. L. Mosheim (gest. 1755) en S. J. Baumgarten. Vooral in de 19de eeuw maakte de kerkgeschiedschrijving grote vorderingen. A. Neander (gest. 1850) vormde een school, waaruit verschillende beoefenaars der kerkgeschiedenis voortkwamen, o. a. K. R. Hagenbach (gest. 1874) en Ph. Schaff, die later naar Amerika toog.
Voorts moeten van Protestantse zijde genoemd worden J. H. L. Gieseler (gest. 1874), K. von Hase (gest. 1890) en J. H. Kurtz (gest. 1890). Verder zijn te noemen J. J. Herzog, A. Harnack, A. Hauck, W. Möller, K. Müller, G. Krüger, R. Sohm, K. von Schubert, K. Heussi, H. Appel e. a. In Nederland waren daar de mannen uit de humanistisch-getinte school van H. J. Rooyaards (gest. 1854), N. C. Kist (gest. 1859) en W. Moll (gest. 1879). Voorts de empirische school van J. G. R. Acquoy (gest. 1896) en F. Pijper (gest. 1926). Van Gereformeerde zijde moeten genoemd worden voornamelijk om de behandeling van het tijdperk der Reformatie: A. Kuyper, F. L. Rutgers, H. H. Kuyper e. a.
Meer informatie
J.H. Landwehr, Beknopt leerboek der kerk geschiedenis. Kampen: Kok, 5e vermeerderde druk 1929.
G. van der Meulen, H.J. Honders, Kruis en kroon. De geschiedenis der christelijke kerk. Voor de jeugd verteld. Amsterdam: H.J. Spruyt's Uitgevers-Mij N.V, 1934. Literair mooi geschreven vertelling van de kerkgeschiedenis voor de jeugd.
H.P. Hoffmann, D.A.M. Timmermann, J.B. Uytterhoeven, De geschiedenis van het christendom, voor jonge mensen verhaald en getekend. In 10 delen. Beveren: Orbis Boekhandel, Orbis en Orion Uitgevers N.V., 1982. Rooms-katholieke geschiedschrijving die ook de misstanden beschrijft. Literair goed geschreven vertelling voor de jeugd.
Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK), opgericht 27 mei 1989, is een landelijk platform voor geïnteresseerden in de Nederlandse Kerkgeschiedenis. Website: http://vnkonline.nl/
Bronnen
- Joh. Heinr. Kurz, J.E. van Toorenenbergen, Beknopt leerboek der Kerkgeschiedenis. Utrecht: 1884. Tekst hieruit is verwerkt.
- Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk. Kampen: Kok, 1925-1931. Tekst hieruit is verwerkt.
- H.A. van der Mast, Beelden en schetsen uit de kerkgeschiedenis. Amsterdam: H.A. van Bottenburg, 1924. Tekst hieruit is verwerkt.
Voetnoten
- ↑ Deze methoden worden onderscheiden door J.H. Landwehr, Kerkgeschiedenis, artikel in: Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk. Kampen: Kok, 1925-1931.
- ↑ Naar J.H. Landwehr, Kerkgeschiedenis, artikel in: Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk. Kampen: Kok, 1925-1931.
- ↑ H.A. van der Mast, Beelden en schetsen uit de kerkgeschiedenis (Amsterdam: H.A. van Bottenburg, 1924) telt 561 jaren, te weten van 33 tot 594.
- ↑ H.A. van der Mast, Beelden en schetsen uit de kerkgeschiedenis (Amsterdam: H.A. van Bottenburg, 1924) heeft de jaren 594 - 1517 als het begin en het einde van dit tijdvak.