Manasse (stam)

Uit Christipedia

De stam Manasse waren de nakomelingen van Jozefs zoon Manasse en was een van de twaalf stammen van Israël.

Stamgebieden van Manasse: Oost- en West-Manasse

Ofschoon de Manassieten in dapperheid uitmuntten, een zeer uitgestrekt gebied bewoonden en vrij talrijk waren, was toch hun broederstam Efraïm, volgens Jakob's voorzegging, veel machtiger dan zij. Hun dapperheid bleek reeds bij de verovering van de Overjordaanse gewesten, waarvan half Gilead, geheel Basan en Argob hun ter bewoning gegeven werd. Dit gedeelte van hun gebied heet oostelijk Manasse. Het grensde ten noorden aan de Hermon; ten westen aan de afhelling van het gebergte Basan en ten zuiden aan de rivier Jabbok; ten oosten omsloot het de landstreek Hauran.

Vooral de nakomelingen van Machir, de oudste zoon van Manasse, vestigden zich hier. Zij moesten het land betwisten aan oude volksstammen, die nog niet uitgeroeid waren, met name aan de Gesurieten en Maächathieten. Daar de gesteldheid van de bodem even-wel een meer zwervende levenswijze eiste, was het mogelijk aanhoudende botsing te voorkomen. Aan de noord- en oostzijde van nature niet verdedigd, was hun land een gemakkelijke prooi voor naburige volken, gelijk zij dan ook spoedig veel van de Syriërs en voorts van de Assyriërs te lijden hadden. In het tijdvak van de Richteren worden zij van tijd tot tijd vermeld.

Na Saul's dood bleven zij Isboseth getrouw, maar kozen vervolgens de zijde van David. De scheuring van het rijk had inzonderheid voor hen treurige gevolgen, daar de innerlijke zwakheid van het rijks ook hen zonder verdediging liet. Hazaël onderwierp hen bijna geheel. Pas Jerobeam II bevrijdde hen van de Syriërs. Maar kort daarna bukten zij voor de Assyriërs , die hen ten tijde van Tiglath-Pilezer gevankelijk wegvoerden.

Westelijk Manasse werd ten noorden door Aser, ten oosten door Issaschar (niet door de Jordaan), ten Zuiden door Efraïm en ten westen door de Middellandse Zee begrensd. Onderscheidene steden echter, binnen dit stamgebied gelegen, werden door Efraïmieten bewoond, terwijl daarentegen enige plaatsen in Aser en Issaschar aan de Manassieten gegeven waren, als Bethsean, Dor, Endor, Jibleam, Megiddo en Thaänach, ofschoon zij zich vooreerst in het bezit van deze steden niet konden handhaven. Toch wordt hun dapperheid geroemd. Barak ondersteunden zij moedig en Gideon was uit hun stam voortgesproten. Na de scheuring van het rijk maakten ook zij deel uit van het tienstammenrijk en werden in het jaar 722 vóór Chr. met de overige Israëlieten door Salmaneser naar Assyrië gevoerd.

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Manasse' is op 22 dec. 2017 verwerkt.