Onderwerpenregister bij de Bijbel/D

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 23 jan 2021 om 17:12 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'Onderwerpen die beginnen met de letter '''D'''. {| class="wikitable" |2 Kron. |6 |: |8 | | |daad |begint in het hart, daar al te waarderen | |- |Pred. |8 |: |11 |...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Onderwerpenregister bij de Bijbel > D

Onderwerpen die beginnen met de letter D.

2 Kron. 6 : 8 daad begint in het hart, daar al te waarderen
Pred. 8 : 11 daad boze -
Luk. 19 37 daad Christus' daden: krachtig
Hand. 19 : 18 daad daden belijden en bekendmaken
1 Sam. 19 : 4 daad Davids daden waren goed voor Saul
Jes. 28 : 29 daad God is groot van -
Job 31 : 11 daad schandelijke -: overspel
Luk. 23 : 41 daad waarde
Jac. 1 : 25 dader van het werk
Jac. 1 : 22 dader van het woord zijn
Deut. 11 : 21 dag -en des hemels op de aarde
2 Kon. 20 : 5 dag 3e dag: op de: Hizkia hersteld
Hgl 1 : 16 dag aankomst
Jes. 38 : 10 dag afsnijding van -en
Pred. 2 : 23 dag al de dagen van de arbeider zijn smarten
Luk. 9 : 12 dag begon te dalen
Rom. 14 : 6 dag bepaalde – in acht nemen
Ef. 5 : 16 dag boos: de dagen zijn boos
Ef. 6 : 13 dag boze -
Filip. 1 : 9 dag Christus, - van C
Filip. 2 : 16 dag Christus: - van C
Luk. 17 30 dag dag van de zoon des mensen
Ps. 34 : 13 dag dagen liefhebben om het goede te zien
Gal. 4 : 10 dag dagen onderhouden
Luk. 17 : 22 dag dagen van de zoon des mensen
Luk. 17 : 26 dag dagen van de zoon des mensen
Deut. 34 : 8 dag dagen van het wenen werden voleindigd
Luk. 17 : 28 dag dagen van Lot
Deut. 30 : 18 dag dagen verlengen
Deut. 32 : 47 dag dagen verlengen door gehoorzaamheid aan Gods woord
2 Sam. 7 : 12 dag dagen vervuld
1 Kron. 17 : 11 dag dagen vervuld
Gen. 29 : 21 dag dagen zijn vervuld
2 Cor. 1 : 14 dag de - van Heer Jezus
Jes. 34 : 8 dag der wraak des HEEREN
Luk. 18 33 dag derde -: Christus zou op de derde - opstaan
Matth. 20 : 19 dag derde -: hierop werd de Heer opgewekt
Matth. 16 : 22 dag derde -: op deze dag moest Jezus worden opgewekt
Lev. 19 : 6 dag derde -: overblijfsel dankoffer te verbranden
Opb. 8 : 12 dag derde deel verduisterd
Jes. 13 : 7 v dag des HEEREN: aard
Jes. 13 : 13 dag des HEEREN: dag van Zijn hittige toorn
Jes. 13 : 6 dag des HEEREN: is nabij
Jes. 13 : 6 dag des HEEREN: komt als een verwoesting van de Almachtige
Neh. 8 : 11 v dag deze - is onze Heer heilig
Ps. 118 : 24 dag door de HERE gemaakt
Opb. 11 : 9 dag drie en een halve dag
Marcus 16 : 9 dag eerste dag van de week: Jezus opgestaan uit de doden
Opb. 14 : 11 dag en nacht
Gen. 7 : 4 dag en nacht: 40 dagen en 40 nachten regen
Joh. 9 : 4 dag fig.
Hebr. 10 : 25 dag fig. dag van de komst van de Heer Jezus: zien naderen
Luk. 13 : 32 dag fig. genomen: op de derde dag wordt Jezus voleindigd
Rom. 13 : 12 dag fig. is nabij
1 Thess. 5 : 5 dag geestelijke -
1 Pe 3 : 10 dag goede -en willen zien
Opb. 6 : 17 dag grote - van Gods toorn en van de toorn van het Lam
Opb. 16 : 14 dag grote dag van God de Almachtige
Joel 2 : 31 dag Heer, - des HEEREN
Joel 3 : 14 dag Heer, - des HEEREN
Obadja : 15 dag Heer, - des HEEREN
1 Thess. 5 : 2 dag Heer, [de] - van [de] Heer: komt als een dief in de nacht
Neh. 8 : 10 dag heilig was deze -
Job 14 : 1 dag kort van dagen is de mens
Spr. 15 : 15 dag kwade -en
2 Pe 3 : 3 dag laatst van de -en
Micha 4 : 1 dag laatst, in het laatste der -en
Hebr. 1 : 1 dag laatst: in het laatst van deze dagen
Joh. 6 : 39 v dag laatste -: de laatste dag: opwekking der doden
Joh. 12 : 48 dag laatste -: oordeel
Joh. 6 : 54 dag laatste -: opstanding
Joh. 11 : 24 dag laatste -: opstanding op de laatste -
Joh. 6 : 39 dag laatste -: opwekking van de gelovigen
Deut. 4 : 30 dag laatste -en
Hand. 2 : 17 dag laatste -en
Jac. 5 : 3 dag laatste -en
Num. 24 : 9 dag laatste dagen
2 Tim. 3 : 1 dag laatste dagen
2 Tim. 4 : 5 dag laatste dagen (3:1; 4:3): daarin nodig: nuchter te zijn
2 Tim. 4 : 5 dag laatste dagen (3:1; 4:3): verdrukking
Jes. 2 : 2 dag laatste der -en
Jer 23 : 20 dag laatste der -en
Deut. 31 : 29 dag laatste der -en: kwaad over Israël
Dan. 2 : 28 dag laatste der dagen
Jer 48 : 47 dag laatste der dagen: Moabs gevangenis gewend
Jer 30 : 24 dag laatste der dagen: toorn van God
Job 17 : 2 dag mijn -en worden uitgeblust (Job)
Marcus 5 : 5 dag nacht en -
Luk. 2 : 37 dag nacht en -
Hand. 20 : 31 dag nacht en -
1 Thess. 3 : 10 dag nacht en -
2 Tim. 1 : 3 dag nacht en -
1 Tim. 5 : 5 dag nacht en - (volgorde van noemen)
1 Thess. 2 : 9 dag nacht en - werken
2 Thess. 3 : 8 dag nacht en - werken
1Jo 4 : 17 dag oordeel, de - van het oordeel
Opb. 18 : 8 dag op één dag
Hebr. 3 : 8 dag periode: in de - van de verzoeking
Joh. 11 : 9 dag telt twaalf uren
Joh. 4 : 40 dag twee -en bij de Heiland bij de Samaritanen
Opb. 6 : 17 dag van 'hun toorn' (die van God en het Lam)
Filip. 1 : 10 dag van Christus
2 Thess. 1 : 10 dag van Christus
Filip. 1 : 6 dag van Christus Jezus
2 Cor. 6 : 2 dag van de behoudenis: genadebedeling
1 Pe 2 : 12 dag van de bezoeking
1 Thess. 5 : 8 dag van de dag zijn
Zef. 2 : 3 dag van de HEER
1 Cor. 5 : 5 dag van de Heer
Opb. 1 : 10 dag van de Heer
Zef. 1 : 7 v dag van de HEER, vs. 14v
Joel 1 : 15 dag van de HEER: brengt verwoesting
1 Cor. 5 : 5 dag van de Heer: daarin wordt de gelovige behouden
Joel 2 : 2 dag van de HEER: duisternis
2 Thess. 2 : 2 , 1 dag van de Heer: en de komst van de Heer Jezus
Hand. 2 : 20 dag van de Heer: groot en luisterrijk
Joel 2 : 11 dag van de HEER: groot en zeer vreselijk
Zef. 1 : 14 v dag van de HEER: grote dag
Luk. 21 34 dag van de Heer: kan overvallen als een strik
Joel 2 : 1 dag van de HEER: komend, nabij
Luk. 21 35 dag van de Heer: komt over allen die gezeten zijn op het hele aardoppervlak
2 Thess. 2 : 2 dag van de Heer: na de afval
Joel 2 : 2 dag van de HEER: verwoestend volk
Hand. 2 : 20 dag van de Heer: voordien wonderen in de hemel
Rom. 2 : 5 dag van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God
Rom. 2 : 9 dag van de toorn van God
2 Pe 3 : 18 dag van eeuwigheid
2 Pe 3 : 12 dag van God: de komst van de dag van God: verwachten en verhaasten
Klg. 2 : 22 dag van Gods toorn
Rom. 2 : 5 dag van Gods toorn
Klg. 2 : 21 dag van Gods toorn: tijd
2 Kon. 7 : 9 dag van goede boodschap
2 Pe 3 : 9 dag van Heer: komt als een dief
Matth. 10 : 15 dag van het oordeel
Matth. 12 : 36 dag van het oordeel
2 Pe 3 : 7 dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen
Jes. 2 : 12 dag van Jahweh der heirscharen: doel
Jes. 13 : 13 dag van Jahweh's hittige toorn
2 Tim. 1 : 18 dag van Jhwh (?): barmhartigheid vinden door Onesíforus
Amos 5 : 18 dag van Jhwh: duisternis
Amos 5 : 18 dag van Jhwh: niet te begeren
Luk. 17 : 29 dag van Lots behoudenis
Luk. 17 : 27 dag van Noachs gaan in de ark
Matth. 11 : 22 dag van oordeel
Matth. 11 : 24 dag van oordeel
2 Pe 2 : 9 dag van oordeel
Amos 5 : 21 dag verbods-: Gode onwelgevallige verbodsdagen
Jer 33 : 25 dag verbond van dag en nacht
Deut. 22 : 7 dag verlengen uw dagen: door moedervogel vrij te laten
Luk. 2 : 21 dag vervulling van zoveel dagen
Hand. 2 : 1 dag vervulling: geval: Pinksterdag
Ez. 46 : 1 dag werkdagen
Jer 33 : 20 dag wisseling dag en nacht: bewaard door God
Jes. 63 : 4 dag wraak, - der wraak
Gen. 2 : 3 dag zevende -: geheiligd door God
Gen. 2 : 3 dag zevende -: gezegend door God
Gen. 1 : 5 dag zogenoemd het lichte deel van etmaal
1 Thess. 5 : 5 dag zonen van de -
Gen. 8 : 22 dag
Mal. 4 : 1 , 5 dag van de HEER brandend als een oven
Mal. 4 : 5 dag van de HEER groot en vreselijk
1 Kon. 8 : 59 dagelijks God voert - mijn recht uit
Hebr. 7 : 27 dagelijks nodig
Job 38 : 12 dageraad door God gemaakt
Lev. 25 : 40 dagloner broeder als een -
Job 14 : 6 dagloner
1 Kron. 10 : 10 Dagon huis van de god -
Richt. 16 : 23 Dagon
Jer 49 : 19 dagvaarden God kan niet worden gedagvaard
Luk. 8 : 27 dakloze bezeten -
Joel 3 : 14 dal des dorswagens:menigten in het -
Luk. 3 : 5 dal elk - zal gevuld worden
Gen. 15 : 2 Damascener Eliezer
Jes. 7 : 8 Damascus hoofd van Syrië, zo God
Hand. 9 : 19 Damascus meerdere synagogen in -
Hand. 9 : 25 Damascus muur met poorten
1 Kon. 19 : 15 Damascus woestijn van -
Jes. 17 : 1 v Damascus oordeel over -
Ps. 135 : 7 damp God doet -en opklimmen
Jer 10 : 13 damp God doet de -en opklimmen
Jer 51 : 16 damp God doet de -en opklimmen van het einde der –
Ps. 148 : 8 damp
Gen. 49 : 16 Dan profetie aangaande
Gen. 49 : 19 Dan profetie aangaande
Dan. 4 : 8 Daniël Beltsazar, vernoemd naar de god van Nebukadnezar
Dan. 10 : 2 Daniël boek -: schrijver is Daniel
Dan. 12 : 4 Daniël inzicht in het boek - zal toenemen
Dan. 6 : 21 Daniël knecht van de levende God
Dan. 4 : 9 Daniël overste der tovenaars
Dan. 7 : 1 Daniël schreef zijn droom op
Ps. 57 : 5 Daniël te midden der leeuwen
Richt. 18 : 1 Danieten
1 Thess. 3 : 9 dank als vergelding
Luk. 6 : 32 v dank hebben
Filemon : 4 dank reden tot
Col. 3 : 15 dankbaar weest -
Hand. 24 : 3 dankbaarheid betuigen
2 Cor. 9 : 11 v dankbaarheid bevorderen
Jes. 12 : 4 danken dankt de HEER
Ef. 5 : 20 danken dankt te allen tijde
Ezra 3 : 11 danken dat God goed is enz.
Ef. 5 : 20 danken de God en Vader - in [de] naam van onze Heer Jezus Christus
Col. 3 : 17 danken door de Heer Jezus God Vader danken
Rom. 1 : 8 danken door Jezus Christus
Ef. 1 : 16 danken en bidden
Col. 1 : 3 danken en bidden
Ezra 3 : 11 danken en loven
Neh. 12 : 24 danken en prijzen
Col. 1 : 3 danken God -
2 Tim. 1 : 3 danken God - : door Paulus
Filip. 1 : 3 danken God - om medegelovigen
2 Thess. 1 : 3 danken God - voor broeders
Hand. 28 : 15 danken God -: door Paulus: na de ontmoeting van broeders
1 Cor. 1 : 4 danken God – over een gemeente
1 Cor. 1 : 4 danken God –: onderwerp: genade gegeven
Col. 1 : 12 danken God de Vader -
1 Thess. 2 : 13 danken God onophoudelijk -
2 Thess. 1 : 3 danken God: reden
1 Thess. 5 : 18 danken in alles -: doe dat
Luk. 17 : 16 danken Jezus -
Filemon : 4 danken om welke zaken
Ps. 122 : 4 danken opgaan om te -
1 Thess. 1 : 2 danken voor allen: altijd
Ef. 5 : 20 danken voor alles -
Marcus 8 : 6 danken voor de maaltijd: door Christus
1 Thess. 1 : 2 danken voor gelovigen
2 Thess. 2 : 13 danken voor gelovigen -
Ef. 1 : 16 danken voor heiligen
Marcus 8 : 6 danken vóór het breken van het brood
Hand. 27 : 35 danken voor het brood
Joh. 6 : 11 danken voor het eten
1 Thess. 1 : 2 danken voor iem.: redenen
Ps. 50 : 23 danken wie dankt eert God
Matth. 15 : 36 danken
1 Tim. 1 : 12 danken
Neh. 12 : 31 dankkoor
Joz 8 : 31 dankoffer op een altaar op de berg Ebal
Lev. 19 : 5 v dankoffer wet van het -
Ex. 20 : 24 dankoffer
Lev. 17 : 5 dankoffer
1 Kon. 8 : 62 dankoffer
Deut. 27 : 6 dankoffer op de berg Ebal
Neh. 11 : 17 dankzegging beginnen
2 Cor. 9 : 11 v dankzegging bewerken
1 Tim. 2 : 1 dankzegging dankzeggingen doen
2 Cor. 4 : 15 dankzegging door blijken van genade
Filip. 4 : 6 dankzegging gebed en smeking met -
Opb. 4 : 9 dankzegging God - geven
Ps. 69 : 31 dankzegging God met - grootmaken
Ps. 56 : 13 dankzegging God vergelden door -en
Ef. 5 : 4 dankzegging in plaats van zotte of lichtzinnige taal
2 Cor. 1 : 11 dankzegging om verhoring van gebed
2 Cor. 4 : 15 dankzegging overvloedig doen zijn tot de heerlijkheid van God
Col. 2 : 7 dankzegging overvloeiend met -
2 Cor. 4 : 15 dankzegging tot heerlijkheid van God
Jer 30 : 18 dankzegging waardevol voor God
1 Cor. 13 : 16 dankzegging
1 Tim. 4 : 3 v dankzegging
2 Sam. 6 : 16 dans -er niet te verachten
2 Sam. 6 : 14 v dans David huppelde met alle macht
Luk. 15 : 25 dans en muziek
1 Sam. 18 : 6 dans
Luk. 7 : 32 dansen Christus spreekt van -
Marcus 6 : 21 dansen door Salome
Matth. 11 : 17 dansen Jezus over -
1 Sam. 30 : 16 dansen uit vreugde
1 Sam. 16 : 18 dapper David
1 Sam. 16 : 18 dapper David
2 Sam. 13 : 28 dapper weest - : gezegd door Absalom tot zijn knechten
Hag. 1 : 10 dauw gemis van -
Hos. 14 : 6 dauw God als - voor Israël
Deut. 33 : 28 dauw hemel druipend van dauw
Spr. 19 : 12 dauw het welgevallen van de koning is als - op het kruid
Hos. 13 : 3 dauw vroeg komende -
Deut. 33 : 13 dauw zegen
Job 38 : 28 dauw
1 Sam. 20 : 8 David Christus gelijk: aanvaardde doodstraf voor anderen
2 Sam. 15 : 30 David Christus gelijk: bedroefd op de Olijfberg
2 Sam. 19 : 28 David Christus gelijk: begenadiging van 'lieden des doods'
1 Sam. 23 : 14 David Christus gelijk: bewaard en niet overgegeven
1 Sam. 19 : 5 David Christus gelijk: door hem kwam heil
2 Sam. 1 : 11 David Christus gelijk: droefheid om zijn tegenstander
2 Sam. 5 : 5 David Christus gelijk: gefaseerde regering
2 Sam. 16 : 8 David Christus gelijk: gehoond
Ps. 142 : 4 David Christus gelijk: gelijk - strik gelegd
1 Sam. 20 : 34 David Christus gelijk: gesmaad
2 Sam. 19 : 22 David Christus gelijk: gevraagd om te doden
1 Sam. 26 : 24 David Christus gelijk: gezindheid
2 Sam. 18 : 5 David Christus gelijk: goed voor zijn vijand (vgl. bejegening Judas)
1 Sam. 20 : 3 David Christus gelijk: in doodsgevaar
2 Sam. 15 : 20 David Christus gelijk: laat ze weg kunnen gaan
1 Sam. 19 : 5 David Christus gelijk: leven geven
1 Sam. 19 : 5 David Christus gelijk: onschuldig
1 Sam. 20 : 32 David Christus gelijk: onschuldig
1 Sam. 20 : 1 David Christus gelijk: onschuldig vervolgd
2 Sam. 16 : 10 David Christus gelijk: oordeel uit Gods hand aannemende
2 Sam. 18 : 33 David Christus gelijk: plaatsvervangend sterven
1 Sam. 22 : 14 David Christus gelijk: sympathisanten vervolgd
1 Sam. 20 : 41 David Christus gelijk: verworpen
2 Sam. 16 : 9 David Christus gelijk: volgelingen wilden optreden
Ps. 142 : 8 David Christus gelijk: wel bij hem gedaan, omringd door de rechtvaardigen
2 Sam. 5 : 8 David Christus: ongelijk Christus: Jezus had blinden en kreupelen lief
2 Kron. 8 : 14 David de man Gods
1 Sam. 19 : 10 David doden: Saul wilde - doden
Ps. 55 : 13 v David door een vriend belaagd
2 Sam. 2 : 5 David eer aan Saul
Ps. 89 : 28 David eerstgeboren zoon van God
2 Sam. 4 : 9 David geen wraakgevoelens
Ps. 69 : 27 David geslagen door God
Ps. 89 : 20 David gezalfd met heilige olie
Ps. 89 : 25 David God met -
Ps. 89 : 20 David Gods knecht
1 Kron. 17 : 4 David Gods knecht: "Mijn knecht"
1 Sam. 29 : 6 David goed getuigenis
Hand. 2 : 29 David graf
Ps. 4 : 4 David gunstgenoot van God
Hand. 13 : 36 David had de raad van God gediend
1 Sam. 16 : 19 David herder van schapen
2 Sam. 24 : 17 David herder: herderlijk gevoel
1 Kron. 11 : 2 David herderkoning
Ps. 89 : 28 David hoogste over de koningen der aarde
Ps. 89 : 25 David hoorn van David: in Gods naam verhoogd
Jer 33 : 26 David huis bestendigt
1 Kron. 17 : 27 David huis van - gezegend
1 Kron. 17 : 27 David huis van -: bestendig
Ps. 30 : 1 David huis van -: inwijding: lied
2 Sam. 7 : 16 David huis: bestendig tot in eeuwigheid
2 Sam. 12 : 10 David huis: geplaagd door het zwaard altoos
1 Sam. 20 : 3 David in doodsgevaar
Opb. 22 : 16 David Jezus is de wortel en het geslacht van -
Ps. 56 : 3 David kenmerk leven: vele bestrijders
Ps. 56 : 9 David kenmerk van zijn leven: omzwerven
2 Kon. 8 : 19 David knecht van God
2 Kon. 20 : 6 David knecht van God
Ps. 18 : 1 David knecht van Jahweh
1 Kron. 28 : 4 David koning over Israël in eeuwigheid
2 Kron. 23 : 3 David koningshuis van -: belofte
2 Sam. 7 : 16 David koninkrijk: tot in eeuwigheid: voor Davids aangezicht
1 Kron. 28 : 3 David krijgsman
1 Kron. 28 : 3 David krijgsman, veel bloed vergoten
1 Kon. 1 : 29 David leven: kenmerk: in vele noden
2 Sam. 23 : 1 David liefelijk in psalmen van Israël
Ps. 55 : 1 v David lijden
Ps. 132 : 1 David lijden
Neh. 12 : 36 David man Gods
Hand. 13 : 22 David man naar Gods hart
1 Sam. 30 : 22 David mannen van David: er waren ook boze en nietswaardige
Ps. 86 : 16 David moeder: godsvruchtig
1 Sam. 18 : 18 David nederig
1 Sam. 18 : 23 David nederig
2 Sam. 23 : 1 David omschrijving omtrent -
2 Kon. 19 : 34 David omwille van David Mijn knecht
Marcus 11 : 10 David onze vader genoemd
Spr. 4 : 4 David opvoeding door -
Hand. 2 : 29 David profeet
1 Kon. 15 : 5 David recht doend
1 Kon. 2 : 11 David regeerperiode
1 Kron. 29 : 27 David regeerperiode
1 Kron. 3 : 4 David regeringsperioden: 7,5 en 33 jaar
1 Kron. 17 : 7 David roeping van -
Opb. 3 : 7 David sleutel van -
2 Sam. 7 : 16 David stoel: vast tot in eeuwigheid
Ps. 89 : 30 David troon van - eeuwig
Jes. 9 : 6 David troon van -: Christus hierop
2 Sam. 19 : 7 David veel kwaad ondervonden in zijn leven
Ps. 89 : 20 David verhoogd door God
1 Sam. 18 : 29 David vijand: Saul, al zijn dagen
2 Sam. 4 : 9 David vijandliefde
1 Sam. 19 : 12 David vlucht
1 Sam. 20 : 1 David vlucht
1 Kon. 14 : 8 David voorbeeld
1 Sam. 30 : 5 David vrouwen van -
2 Sam. 3 : 1 v David vrouwen van -
Jes. 55 : 3 David weldadigheden van -: God zal ze geven
Opb. 5 : 5 David wortel van David
2 Sam. 5 : 3 David zalving: tot koning over Israël
1 Kron. 2 : 15 David zevende zoon van Isai
1 Kon. 15 : 5 David zonde: de zaak van Uria
Luk. 18 38 v David zoon van -: Jezus
1 Kron. 2 : 16 David zus: Abigail
Hand. 18 : 28 debat
Joz 15 : 49 Debir eenzelvig met Kirjath-Sanna
Gal. 5 : 9 deeg
Ps. 119 : 57 deel God is mijn -
Ps. 142 : 6 deel God mijn deel
Luc. 10 : 42 deel goede -
Col. 1 : 12 deel hebben aan de hemelse erfenis
Num. 18 : 20 deel Jhwh is het - van de priester
Hebr. 12 : 10 deel krijgen aan Gods heiligheid
Pred. 5 : 17 deel van de mens onder de zon
Job 31 : 3 deel van God: voor de verkeerde: verderf
Filip. 1 : 7 deelgenoot genade, mede- van Paulus zijn g.
Ef. 3 : 6 deelgenoot mededeelgenoten zijn de volken
2 Cor. 1 : 7 deelgenoot van de vertroosting
Hebr. 6 : 4 deelgenoot van Heilige Geest
2 Cor. 1 : 7 deelgenoot van het lijden
2 Cor. 8 : 23 deelgenoot
2 Cor. 6 : 14 deelgenootschap
2 Kron. 26 : 13 defensie
2 Kron. 32 : 1 v defensie
Ex. 18 : 22 delegeren
Luk. 12 : 13 delen erfenis -
Luk. 12 : 14 deler stellen tot -: wie heeft Mij tot - over u gesteld?
Richt. 16 : 13 Delila
2 Tim. 4 : 9 Demas had Paulus verlaten
Col. 4 : 14 Demas
3Jo : 12 Demetrius
Luk. 6 : 26 democratie (associatie)
Hand. 27 : 12 democratie de mening van de meerderheid is mis hier
Neh. 9 : 17 democratie een hoofd stellen door het volk
Marcus 15 : 11 democratie en demagogie
Matth. 27 : 26 democratie fiasco hier
Joh. 18 : 40 democratie geval van misse keus
Luk. 23 24 democratie gevolg: slecht gevolg hier
Hos. 8 : 4 democratie goddeloze - (toepassing)
1 Sam. 8 : 22 democratie het volk beslist
1 Sam. 8 : 7 democratie horen naar de stem des volks
Jer 5 : 31 democratie kan tegen Gods wil zijn
Matth. 27 : 15 democratie lokale -
Richt. 9 : 2 v democratie lokale -: geval
Gal. 1 : 1 democratie mensen stellen in een ambt
Ex. 23 : 2 democratie nadeel
1 Pe 4 : 3 democratie nadeel
1 Sam. 15 : 24 democratie nadeel: kan leiden tot ongehoorzaamheid
Luk. 23 24 democratie plaatselijke -
Luk. 19 14 democratie verwerpt Christus
Deut. 17 : 15 democratie ware -
1 Sam. 18 : 8 v demon -en voet geven: illustratie (Saul)
Opb. 9 : 20 demon aanbidden van -en
Dan. 10 : 13 demon als vorst van een aards konkrijk
Jac. 2 : 19 demon angst
Luk. 8 : 29 demon antwoord op uitgaansbevel
Luk. 11 : 24 demon behoeft rust
Dan. 10 : 20 demon beinvloedt wereldrijk
Luk. 4 : 41 demon bestraft door Jezus
Luk. 4 : 35 demon bestraft: door Jezus bestraft
Luk. 8 : 29 demon bevelen uit te gaan
Luk. 8 : 2 demon boze geest
Luk. 11 : 25 demon brengt wanorde, rotzooi (toepassing)
Jac. 3 : 15 demon bron van twistzucht, jaloersheid
Deut. 32 : 17 demon de -en offeren
Luk. 8 : 27 demon demonen in zich hebben
Opb. 16 : 14 demon demonen kunnen buitenlandse politiek beinvloeden
Marcus 4 : 4 demon demonen voorgesteld als vogels
Luk. 8 : 35 demon demonen waren uit de mens gegaan
Matth. 8 : 31 demon demonen wisten dat Jezus de Zoon van God was
Luk. 8 : 31 demon demonen worden bewaard in de afgrond
Matth. 10 : 8 demon drijft -en uit
Luk. 8 : 29 demon drijvende macht in iemand
1 Cor. 10 : 21 demon drinkbeker van de -en
Richt. 9 : 23 demon en God: - door God gezonden hier
Marcus 1 : 34 demon en Jezus: ze wisten Wie Hij was
Opb. 9 : 14 demon engel
Luk. 4 : 33 demon geest van een onreine -
Opb. 16 : 13 demon geesten van -en
Jac. 2 : 19 demon geloven: demonen geloven dat God één is
1 Cor. 10 : 20 demon gemeenschap met -en
Luk. 4 : 41 demon getuigt aangaande Jezus: U bent de Zoon van God
2 Pe 2 : 4 demon gevallen engel
Jud : 6 demon gevangen -en
1 Tim. 4 : 2 demon gewetenloos
Matth. 17 : 18 demon ging uit van een mens
Luk. 8 : 30 demon heeft een naam
1 Tim. 4 : 2 demon huichelen
Matth. 11 : 18 demon iem. Een - toedichten
Joh. 7 : 20 demon iem. onjuist - toeschrijven
Joh. 10 : 20 demon iemand een - toedichten
Dan. 10 : 13 demon in strijd met een engel
Dan. 10 : 20 v demon in strijd met engel
Ef. 6 : 12 demon invloed in deze wereld is groot
Luk. 8 : 2 demon inwoning: door 7 demonen
Luk. 10 : 20 demon is een geest, vgl. vers 17
Luk. 8 : 30 demon is in een bezetene
Luk. 8 : 29 demon kan een mens aangrijpen
Joh. 10 : 21 demon kan geen ogen van blinden openen
Luk. 4 : 34 demon kennis
Luk. 4 : 41 demon kennis: ze wisten dat Jezus de Christus was
Luk. 9 : 1 demon kracht en macht over alle -en: aan de discipelen verleend
Ps. 62 : 5 demon leugenachtig
1 Tim. 4 : 2 demon liegen
Luk. 10 : 17 demon onderdanig aan de gezonden discipelen
Luk. 4 : 33 demon onreine -
Marcus 7 : 26 demon onreine geest
Luk. 8 : 29 demon onreine geest
Luk. 9 : 42 demon onreine geest
Luk. 11 : 24 demon onreine geest, vgl. vers 14v
Ef. 6 : 12 demon onze strijd is tegen -en
Luk. 4 : 34 demon oordeel over -en: bekend aan demonen
2 Pe 2 : 4 demon overgeleverd aan ketenen van donkerheid
Luk. 9 : 42 demon rukte aan het kind
Luk. 4 : 35 demon schaden door een -: gebeurde in dit geval niet
Jac. 2 : 19 demon sidderen door demonen
Luk. 10 : 19 demon slang, schorpioen gelijk
Matth. 8 : 31 demon smeken door -
Luk. 8 : 32 demon smeken door -en
Luk. 8 : 31 demon smekende -en
Marcus 1 : 34 demon spreken: Jezus liet hen hun niet toe
Luc. 11 : 14 demon stomme -
1 Cor. 10 : 21 demon tafel van de -en
Matth. 8 : 16 demon uitdrijven
Matth. 8 : 31 demon uitdrijven
Marcus 7 : 26 demon uitdrijven
Marcus 16 : 9 demon uitdrijven
Luc. 11 : 20 demon uitdrijven door de vinger van God
Luc. 11 : 19 demon uitdrijven door zonen van de Joden
Marcus 9 : 38 demon uitdrijven van -en
Marcus 6 : 13 demon uitdrijven: de apostelen dreven vele -en uit
Luk. 13 : 32 demon uitdrijven: door Jezus
Matth. 12 : 28 demon uitdrijven: door Jezus, door Geest van God
Matth. 7 : 22 demon uitdrijven: door valse profeten
Luk. 9 : 49 demon uitdrijven: in de naam van de Heer Jezus
Marcus 16 : 17 demon uitdrijven: in Jezus' naam
Marcus 3 : 15 demon uitdrijven: macht daarvoor hebben
Matth. 12 : 22 v demon uitdrijving
Luk. 4 : 35 demon uitdrijving
Luc. 11 : 14 demon uitdrijving
Matth. 12 : 28 demon uitdrijving door discipelen
Matth. 17 : 18 demon uitdrijving: bestraffing
Marcus 1 : 39 demon uitdrijving: door Jezus
Marcus 1 : 34 demon uitdrijving: door Jezus: vele demonen
Matth. 12 : 27 demon uitdrijving: door zonen van Israël
Luk. 4 : 35 demon uitgaan
Luk. 8 : 2 demon uitgaan
Luc. 11 : 14 demon uitgaan door een -
Luk. 11 : 24 demon uitgaan door een -
Luk. 8 : 38 demon uitgaan van een mens
Luk. 8 : 33 demon uitgaan van een mens, ingaan in varkens
Luk. 4 : 41 demon uitgaan: van velen gingen -en
Luk. 8 : 29 demon uitgedreven door Jezus
Luk. 7 : 33 demon verklaren uit een demon: soms onjuist
1 Sam. 18 : 8 v demon voet geven, hoe, illustratie Saul
Richt. 9 : 23 demon werk
Luk. 4 : 34 demon weten
Luk. 4 : 35 demon wierp de bezetene neer
Opb. 18 : 2 demon woonplaats, bewaarplaats
demon zie ook Geest
Luk. 4 : 41 demon ziekte en demonen
Jes. 24 : 21 demonen geoordeeld
1 Sam. 18 : 10 demonie en profeteren
Luk. 8 : 27 demonie kenmerk: blootloperij
Luk. 8 : 29 demonie kenmerk: buitengewone kracht
Luk. 8 : 29 demonie kenmerk: verblijf in onherbergzame oorden
Luk. 8 : 27 demonie kenmerk: verblijven bij de dood
Luk. 8 : 30 demonie meervoudige -
Jac. 3 : 15 demonisch demonische wijsheid
Matth. 12 : 24 demoniseren Christus -
Matth. 11 : 18 demoniseren geval: Johannes gedemoniseerd
Joh. 8 : 48 demoniseren Jezus beticht van een demon te hebben
Marcus 3 : 30 demoniseren Jezus een onreine geest toegedicht
Joh. 10 : 20 demoniseren Jezus: van Hem werd gezegd dat Hij een demon had
Luk. 7 : 33 demonologie valse demonologische - verklaring van Johannes' gedrag
Jer 38 : 4 demoraliseren Jeremia zou het volk -
Matth. 20 : 2 denaar arbeidsloon voor een dag
Luk. 20 23 v denaar beeld en opschrift
Luc. 10 : 35 denaar dagloon
Marcus 12 : 15 denaar
Joh. 6 : 7 denaar
Opb. 6 : 6 denaar
Hand. 28 : 22 denkbeeld iemands -en aanhoren
1 Sam. 1 : 15 denkbeeld weerleggen
Neh. 4 : 14 denken aan de grote en vreselijke Jahweh
Ps. 139 : 17 denken aan God: kostelijk
Filip. 4 : 10 denken aan iemand verlevendigen
Neh. 9 : 17 denken aan: Gods wonderen: dat nalaten
Opb. 2 : 5 denken bedenk waarvan u afgevallen bent
2 Tim. 3 : 8 denken bedorven van -
2 Tim. 3 : 8 denken bedorven van -
Jer 9 : 6 denken bedrog in -
Rom. 12 : 3 denken bescheiden –
Gen. 8 : 21 denken boos van jeugd aan
Ef. 3 : 20 denken boven alles wat wij bidden of denken
Ps. 103 : 18 denken doen: denken aan Gods bevelen om die te doen
Matth. 11 : 4 v denken door Christus gestimuleerd
Jer 18 : 11 denken door God
Jes. 63 : 11 denken door God: aan de dagen van ouds
Gen. 30 : 22 denken door God: Hij dacht aan Rachel
Spr. 6 : 18 denken door het hart
Jes. 10 : 7 denken door het hart
2 Kron. 28 : 23 denken en afgoderij
1 Sam. 9 : 5 denken en beweegreden
Deut. 31 : 21 denken en doen
Richt. 3 : 24 denken en doen
2 Kon. 3 : 23 denken en doen
Spr. 16 : 30 denken en doen
Matth. 6 : 7 denken en doen
Micha 2 : 1 denken en doen verbonden
Jac. 2 : 21 denken en doen: doen bekrachtigt denken
Neh. 9 : 17 denken en gedrag
Joh. 6 : 15 denken en gedrag
Ef. 4 : 17 denken en gedrag
Jac. 2 : 1 v denken en gedrag
Hand. 16 : 27 denken en gedrag: geval
Matth. 1 : 19 denken en handelen
1 Sam. 1 : 14 denken en spreken
2 Cor. 4 : 4 denken en verblinding
1 Tim. 6 : 4 denken en waarheid
2 Tim. 3 : 8 denken en waarheid
Ef. 4 : 17 denken en wandelen
Jer 18 : 11 denken gedachte -
Filip. 2 : 3 v denken gedachtelezen: inhoud, wenselijke
2 Sam. 15 : 33 denken gedachten corrigeren
Ef. 4 : 23 denken geest van uw -: daarin vernieuwd zijn
Ps. 105 : 42 denken God dacht aan zijn woord aan Abrahan
Micha 2 : 2 denken God denkt een kwaad (beraamt onheil) over het zondige volk
Deut. 31 : 21 denken God kent ons gedichtsel en de gevolgen ervan
Amos 4 : 13 denken God maakt den mens zijn gedachte bekend
Rom. 12 : 3 denken hoger - dan het behoort
2 Cor. 12 : 6 denken hoger van iemand denken dat wat hij ziet of hoort
Matth. 9 : 4 denken in het hart
Ps. 140 : 3 denken in het hart: kwaad
2 Thess. 2 : 2 denken in je denken geschokt
2 Thess. 2 : 2 denken in je denken verschrikt
Filip. 4 : 10 denken inhoud: aan iemand denken
Matth. 9 : 4 denken kwaad -
Matth. 9 : 4 denken kwaad - in het hart
Ps. 56 : 6 denken kwaad - tegen iem.
1 Sam. 22 : 13 denken kwaad - van iemand: geval
2 Cor. 10 : 7 denken laat iem. - dat
Amos 2 : 4 denken leugenachtig -: verleidt jezelf
Joh. 21 : 25 denken menen
Matth. 16 : 23 denken menselijk versus goddelijk -
1 Cor. 15 : 32 denken nuchterheid in – bevolen
Spr. 24 : 8 denken om kwaad te doen
1 Sam. 22 : 17 denken onjuist -
2 Sam. 3 : 25 denken onjuist -
Matth. 3 : 9 denken onjuist -
1 Sam. 23 : 7 denken onjuist - over God
1 Sam. 22 : 8 denken onjuist denken: Saul
Jer 28 : 15 denken op leugen vertrouwen
Matth. 1 : 20 denken overdenken en doen
Gal. 6 : 3 denken positief -: hier onjuist
Matth. 5 : 4 denken positief denken: correctie op: gelukkig de treurenden
2 Cor. 12 : 6 denken realistisch -
Pred. 11 : 8 denken relativerend -
Matth. 12 : 11 v denken stimuleren: door Jezus
Filip. 1 : 7 denken terecht - dat
2 Cor. 3 : 5 denken uit onszelf niet bekwaam iets te denken
Jer 37 : 9 denken vals -
Rom. 11 : 34 denken van God: onkenbaar
2 Sam. 13 : 30 denken veranderen van eens anders denken
Matth. 5 : 43 denken veranderen: door Christus
Luk. 6 : 9 denken veranderen: door Christus: door een vraag te stellen en aan te kijken
Matth. 5 : 38 denken veranderen: door de Heer
Matth. 3 : 9 denken veranderen: door Johannes
Jer 8 : 5 denken veranderen: vasthouden aan bedrog
1 Tim. 5 : 17 denken verandering
1 Tim. 6 : 5 denken verdorven in het -
1 Tim. 6 : 4 denken verdorven zijn in het -
Gen. 6 : 5 denken verkeerd -
Pred. 7 : 29 denken verkeerd -
Rom. 1 : 28 denken verkeerd -: daaraan overgegeven
Rom. 1 : 28 denken verkeerd -: gevolg van afgoderij
1 Sam. 22 : 14 denken verkeerd -: weerleggen
Ef. 4 : 23 denken vernieuwd in de geest van uw -, ctr. vs 17
Rom. 12 : 2 denken vernieuwen
Opb. 2 : 14 denken vernieuwen: loslaten denkbeelden of leringen
2 Cor. 10 : 5 v denken vernieuwing
Deut. 1 : 25 denken vernieuwing van -: mislukt
1 Sam. 1 : 16 denken verward
Col. 2 : 18 denken vlees: - van zijn vlees
Ef. 4 : 17 denken vruchteloos -
Col. 3 : 1 denken wat we wel/niet hebben te denken
1 Pe 1 : 13 denken weest nuchter
Gen. 20 : 2 denken willen en handelen
Hebr. 10 : 15 denken wordt door de Geest vernieuwd
Filip. 1 : 7 denken zie Geloven
Opb. 3 : 3 denken zie ook Bedenken
denken zie ook Bedenken
denken zie ook Bedenken, Overdenking
denken zie ook Overdenken
denken zie ook Overleggen
2 Cor. 10 : 2 denken
Hebr. 6 : 3 deo volente als God het tenminste vergunt
Jes. 36 : 17 deportatie voorgesteld door de Assyriër
Deut. 28 : 36 deportatie voorzegde straf
Jes. 60 : 20 depressie behandeling: God als Licht
Gen. 37 : 35 depressie bij Jakob
Richt. 15 : 16 depressie bij Simson
Matth. 26 : 38 depressie Jezus voelt - aan (toepassing)
Jona 4 : 1 v depressie Jona in -
Ps. 119 : 28 depressie kenmerk
1 Sam. 16 : 1 depressie omgaan met -: door God
Ps. 119 : 28 depressie richt mij op naar Uw woord
Jes. 38 : 15 depressie vertraagt handelen
1 Sam. 1 : 15 depressief behandeling: ziel uitgieten voor Gods aangezicht
Jer 20 : 14 v depressief Jeremia -
Hand. 14 : 5 Derbe
Deut. 15 : 2 derde wereld kwijtschelding schuldenlast
Num. 20 : 29 dertig dagen werd de overleden Aäron beweend
2 Sam. 5 : 3 Dertig jaar oud werd David koning
Matth. 22 : 5 desinteresse aan het evangelie
Matth. 2 : 4 deskundige deskundigen bevraagd door Herodes
1 Tim. 6 : 11 deugd -en
Filip. 4 : 8 deugd al wat - is, bedenkt dat
Col. 3 : 12 deugd christelijke deugden opgesomd
1 Tim. 6 : 11 deugd deugden als oogmerken, streefdoelen
1 Pe 2 : 9 deugd Gods -en verkondigen
1 Cor. 13 : 13 deugd hoogste -en
2 Pe 1 : 3 deugd roepen door -
Ef. 4 : 32 deugd sociale -en
Ruth 3 : 11 deugdelijk deugdelijke vrouw: Ruth
Spr. 31 : 10 deugdelijk vrouw
Ps. 118 : 20 deur Christus
Jes. 45 : 1 deur deuren openen: voor Kores: door Gods bestuur
Opb. 3 : 20 deur geestelijk: Christus staat aan de deur en klopt
2 Cor. 2 : 12 deur geopend in de Heer
Opb. 3 : 8 deur geopende -: gegeven door Christus
Matth. 25 : 10 deur gesloten
Matth. 25 : 10 deur gesloten
Col. 4 : 3 deur God opene ons een deur voor het woord
Opb. 4 : 1 deur in de Hemel
Jes. 45 : 2 deur koperen -en: zal God verbreken
Luk. 13 : 24 deur nauwe -: strijdt om in te gaan door de nauwe -
Hand. 14 : 27 deur van geloof door God geopend voor de volken
deur zie ook Poort
Marcus 13 : 34 deurwachter
Deut. 4 : 46 Deut. opgeschreven in Overjordaanse?
Deut. 2 : 12 Deuteronomium ten dele niet door Mozes geschreven??
Ex. 28 : 36 v diadeem gouden plaat aan voorhoofd van de hogepriester
Marcus 9 : 21 diagnose vragen naar hoe lang het probleem al bestaat
Lev. 13 : 3 diagnose
Matth. 26 : 73 dialect van Petrus
Deut. 31 : 19 dicteren God dicteert een lied
Matth. 17 : 25 didrachmen
1 Pe 4 : 15 dief christen kan een - zijn
Spr. 29 : 24 dief delen met een -
Matth. 6 : 19 dief dieven breken in en stelen
Luk. 12 : 33 dief en schat
1 Cor. 6 : 10 dief geen – zal Gods koninkrijk beërven
Joh. 12 : 6 dief Judas Iskariot een -
Opb. 3 : 3 dief komen als een -
Ef. 4 : 28 dief laat wie een - was niet meer stelen
Ps. 50 : 18 dief meedoen met -
Jes. 1 : 23 dief metgezellen der -ven
Spr. 1 : 10 v dief overlegging
Joh. 10 : 10 dief schapendief: stelen, slachten, verderven doet hij
Spr. 6 : 30 dief verachting onthouden om zijn motief
Job 24 : 14 dief
Matth. 6 : 19 dief
Ef. 4 : 28 diefstal en gebrek
Spr. 6 : 31 diefstal gestolen goed vergelden door de dief
1 Kron. 7 : 21 diefstal gestraft
Matth. 15 : 19 diefstal komt voort uit hart
Spr. 6 : 30 diefstal motief: ziel vullen
Marcus 7 : 21 diefstal oorsprong: hart
Deut. 20 : 14 diefstal roven hier goedgekeurd in oorlog
Ex. 34 : 24 diefstal van land
Deut. 27 : 17 diefstal van land
Deut. 27 : 17 diefstal van land: kwaad
Ex. 22 : 1 v diefstal wetten over -
Opb. 9 : 20 diefstal zich niet bekeren van -
Hos. 7 : 1 diefstal
Marcus 14 : 65 dienaar en Jezus: de dienaren sloegen hem in het gezicht
Col. 1 : 7 dienaar en slaaf
Col. 1 : 25 dienaar gemeente: - van de g: Paulus
1 Tim. 4 : 6 dienaar goed - van Christus Jezus zijn
Luk. 4 : 20 dienaar in de synagoge
Filip. 1 : 1 dienaar is bekend in een gemeente
1 Kron. 16 : 13 dienaar Israël is Gods -
Hand. 26 : 16 dienaar Paulus bestemd tot -
Col. 4 : 7 dienaar trouwe
Ef. 6 : 21 dienaar trouwe - in de Heer
2 Kon. 10 : 19 v dienaar van Baal
2 Cor. 11 : 23 dienaar van Christus
Rom. 15 : 16 dienaar van Christus Jezus: voor de volken
Col. 1 : 7 dienaar van Christus voor u: Epafras
Col. 1 : 7 dienaar van Christus: trouw -
Marcus 14 : 53 dienaar van de hogepriester: -en van de hogepriester
2 Cor. 6 : 4 v dienaar van God: ervaringen
Col. 1 : 23 dienaar van het evangelie
Ef. 3 : 7 dienaar van het evangelie of van de geopenbaarde verborgenheid
Luk. 1 : 2 dienaar van het woord
Joh. 12 : 26 dienaar van Jezus zijn
1 Tim. 3 : 8 v dienaar vereisten
Rom. 16 : 1 dienares van de gemeente
1 Tim. 6 : 19 dienen ander dienen is jezelf dienen
Deut. 5 : 9 dienen beelden van schepselen niet dienen
Col. 3 : 23 dienen bovenal de Heer
1 Tim. 6 : 2 dienen broeders -
Col. 1 : 7 dienen Christus -: voor de gemeente
Hand. 13 : 2 dienen de Heer -
Rom. 12 : 11 dienen de Heer -
Hand. 20 : 19 dienen de Heer - met alle nederigheid
Rom. 15 : 25 dienen de heiligen –: door Paulus
Pred. 5 : 8 dienen de koning zelf wordt van het veld gediend
Marcus 1 : 31 dienen de moeder van Petrus diende Jezus en de discipelen
Ps. 2 : 11 dienen den HERE -:met vreugde
Ps. 2 : 11 dienen den HERE -:met vreze
1 Pe 4 : 11 dienen dien uit sterkte die God verleent
Rom. 12 : 6 dienen dienst in het -
Deut. 10 : 20 dienen dient God
Hos. 12 : 13 dienen doel: een vrouw verkrijgen
Filip. 3 : 3 dienen door [de] Geest van God
Marcus 10 : 45 dienen door Christus
Luk. 22 27 dienen door Christus
Hand. 18 : 27 dienen door de genade: Apollo
Hebr. 12 : 28 dienen door genade dienen: Hem dienen
Jes. 42 : 1 dienen door God: ondersteunen
Luk. 22 28 dienen door Jezus: te midden van de leerlingen
Ex. 20 : 5 dienen een beeld – : verboden
Ex. 21 : 6 dienen eeuwig -: door Christus
Gal. 5 : 13 dienen elkaar - door de liefde
Matth. 20 : 28 dienen en gediend worden
1 Tim. 4 : 16 dienen en ook voor jezelf zorgen
Luk. 4 : 39 dienen gasten -
Joz 23 : 7 dienen geen afgoden -
1 Thess. 1 : 5 dienen geval: dienst van het evangelie "terwille van u"
Deut. 10 : 12 dienen God -
1 Thess. 1 : 9 dienen God -
Hebr. 9 : 14 dienen God -
Gen. 49 : 15 dienen God - : in rust
Jes. 42 : 1 dienen God - en zelf geholpen worden
Joz 24 : 14 dienen God - in oprechtheid en in waarheid
Mal. 3 : 14 dienen God - kan nutteloos schijnen
2 Tim. 1 : 3 dienen God - met een rein geweten
Hebr. 13 : 17 dienen God - met vreugde
Marcus 10 : 30 dienen God -: brengt vervolging mee
Ps. 100 : 2 dienen God -: dient de HEERE met blijdschap
Hebr. 12 : 28 dienen God -: door genade
1 Sam. 2 : 11 dienen God -: door Samuel
Ex. 23 : 25 dienen God -: gevolg: ziekte voorkomen
Rom. 1 : 9 dienen God -: in je geest
Joz 24 : 19 dienen God -: kunnen wij niet
1 Kron. 28 : 9 dienen God -: met een volkomen hart
1 Kron. 28 : 9 dienen God -: met een willige ziel
Jes. 19 : 21 dienen God -: met offers
Joz 22 : 5 dienen God -: met uw ganse hart en ziel
Deut. 28 : 47 dienen God -: met vrolijkheid en goedheid des harten
Richt. 10 : 6 dienen God -: niet dienen
Hebr. 12 : 28 dienen God -: op een Hem welbehaaglijke wijze
Richt. 2 : 7 dienen God -: tijdens het leven van Jozua en de oudsten
1 Sam. 2 : 18 dienen God -: voor diens aangezicht: door Samuel
1 Sam. 3 : 1 dienen God -: voor het aangezicht der mensen
Joz 24 : 31 dienen God – tijdens het leven van Jozua en de oudsten
Matth. 6 : 24 dienen God – versus Mammon –
2 Kron. 12 : 8 dienen God dienen is beter
Neh. 9 : 35 dienen God niet -
Hebr. 12 : 28 dienen God: met eerbied en ontzag
1 Tim. 3 : 13 dienen goed -
Col. 3 : 24 dienen Heer dienen
Hebr. 6 : 10 dienen heiligen -
Col. 3 : 22 v dienen hoe?
Luc. 10 : 41 dienen in beslag genomen worden door veel dienen
Rom. 7 : 6 dienen in nieuwheid van geest
Joh. 12 : 26 dienen Jezus - en eer ontvangen
Joh. 12 : 26 dienen Jezus - en volgen
Matth. 27 : 55 dienen Jezus -: door vele vrouwen
Marcus 15 : 41 dienen Jezus -: door vrouwen
1 Kon. 1 : 15 dienen koning : door Abisag
Ez. 33 : 31 dienen lippendienst aan God
Marcus 9 : 35 dienen maakt groot
1 Tim. 6 : 2 dienen meer -
1 Thess. 1 : 5 dienen mensen -
Gen. 31 : 5 dienen met al zijn macht: een schoonvader -
Luk. 8 : 3 dienen met bezittingen
1 Pe 5 : 2 dienen motieven
1 Tim. 3 : 10 dienen na beproefd te zijn geworden
Gen. 39 : 4 dienen na genade gevonden te hebben
1 Sam. 4 : 9 dienen ongewenst -: de Filistijnen
2 Kon. 18 : 7 dienen ophouden: Hizkia ten opzichte van de koning van Assyrie
Hand. 24 : 23 dienen Paulus mocht door de zijnen gediend worden in de gevangenis
Matth. 6 : 24 dienen twee heren - is onmogelijk
Luk. 16 : 13 dienen twee heren dienen is ondoenlijk
Luc. 10 : 40 dienen veel -
Deut. 28 : 48 dienen vijanden -
1 Cor. 16 : 15 dienen zich ten dienste van de heiligen stellen
2 Cor. 8 : 4 dienst aan de heiligen
2 Cor. 9 : 1 dienst aan de heiligen
2 Kron. 12 : 8 dienst aan God nalaten en in plaats daarvan een harde dienst aan vreemden krijgen
2 Kron. 12 : 8 dienst aan God versus aan de koninkrijken
2 Tim. 1 : 18 dienst bewijzen
Joh. 16 : 2 dienst bewijzen: God een - bewijzen: ondienst
Luk. 1 : 23 dienst dagen van een dienst worden vervuld
Gen. 29 : 27 dienst dienen
Gen. 30 : 26 dienst dienen: door Jakob : aan Laban
1 Tim. 6 : 2 dienst goede - ontvangen
Ex. 1 : 14 dienst harde -
2 Kron. 10 : 4 dienst harde -
Deut. 26 : 6 dienst harde - opleggen aan Israël
2 Tim. 2 : 4 dienst in - nemen
1 Thess. 5 : 12 dienst in de gemeente: door anderen: door ons te erkennen
Rom. 12 : 7 dienst is een genadegave
Rom. 12 : 2 dienst redelijke (ere)dienst
1 Tim. 6 : 2 dienst slaven- als goede dienst
Tit. 1 : 3 dienst toevertrouwd aan Paulus: door God
2 Kon. 17 : 13 dienst van profeten en zieners
Hebr. 9 : 21 dienst vaten van de -
2 Tim. 1 : 18 dienst veel -en bewijzen
Rom. 12 : 1 dienst verstandelijke of redelijke –
Opb. 2 : 19 dienst versus werken
2 Tim. 4 : 5 dienst vervullen: ten volle
2 Tim. 4 : 17 dienst vervullen: ten volle: door Paulus
Hand. 12 : 25 dienst volbrengen
1 Thess. 5 : 12 v dienst vormen van -
2 Kron. 24 : 12 dienst werk
Ex. 35 : 24 dienst werk van de -
Gen. 18 : 5 dienstbaar Abraham aan gasten
Ex. 9 : 8 dienstbaarheid harde -
Jes. 14 : 3 dienstbaarheid harde -
Filip. 2 : 30 dienstbetoon van de Filippiërs jegens Paulus
Marcus 9 : 35 dienstknecht aller - : voornaam
Marcus 9 : 35 dienstknecht aller - zijn
Marcus 10 : 44 dienstknecht en slaaf
Joz 9 : 21 dienstknecht Gibeonieten tot -en gemaakt
Lev. 25 : 42 dienstknecht Israëliet is een dienstknecht van God
Joh. 17 : 4 dienstknecht Jezus
1 Cor. 3 : 5 dienstknecht Paulus, Apollos waren -en
1 Cor. 16 : 10 dienstknecht van Christus: ontvangen
2 Kron. 9 : 7 dienstknecht van Jezus: gelukzalig (toepassing)
Matth. 20 : 27 dienstknecht versus slaaf
Matth. 20 : 27 dienstknecht zijn
Marcus 10 : 43 dienstknecht zijn
Matth. 23 : 11 dienstknecht zijn: voorname taak
Ps. 116 : 16 dienstmaagd Gods -: ik ben een zoon van Uw -
Ps. 130 : 1 diepte geestelijk: uit de -n roepen tot God
Rom. 8 : 39 diepte kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Ps. 69 : 16 diepte laat de - mij niet verslinden
Rom. 11 : 33 diepte van rijkdom
Jes. 44 : 26 diepte verdrogen van de –
Ps. 50 : 10 dier -en zijn Godes
Pred. 3 : 21 dier adem vaart neerwaarts in de aarde
Pred. 3 : 18 dier als mens
1 Tim. 5 : 18 dier als zinnebeeld van een mens
Lev. 26 : 6 dier boos gedierte
Ez. 5 : 17 dier boos gedierte
Lev. 26 : 6 dier boos gedierte doen ophouden: door God
1 Kon. 21 : 24 dier dieren eten gestorven mensen
Hand. 11 : 6 dier dieren gebruikt als symbool van mensen
2 Kron. 7 : 13 dier dieren geregeerd door God
Hos. 4 : 3 dier dieren kwijnen weg door de zonden van de mensen
Gen. 2 : 19 dier dieren ontvingen van Adam een naam
Gen. 2 : 19 dier dieren tot Adam gebracht
Spr. 30 : 17 dier dieren voltooien strafgericht: ogen uitpikken
Hand. 10 : 13 dier doden: bevel om dier te doden en te eten
Ex. 21 : 28 dier doodstraf toegepast op -en
Ex. 21 : 29 dier doodstraf voor eigenaar van een stotige os
1 Kon. 13 : 28 dier door God beheerst
Pred. 3 : 20 dier einde: stof
Job 39 : 3 dier en God: schreeuwen tot God
Opb. 19 : 17 dier engel stuurt vogels aan hier
Lev. 22 : 27 dier geboren rund, lam of geit minimaal 7 dagen onder zijn moeder blijven
Gen. 8 : 1 dier gedenken aan -en: door God
Lev. 26 : 22 dier gedierte als straf
Jer 27 : 6 dier gedierte des velds aan Nebukadnezar ten dienste gegeven
Jes. 43 : 20 dier gedierte des velds zal God eren
Gen. 3 : 1 dier gedierte van het veld: door God gemaakt
Gen. 2 : 19 dier gemaakt uit de aarde
Jona 4 : 7 dier God beschikte een worm
Jona 4 : 11 dier God heeft -ren 'lief'
1 Sam. 6 : 12 dier God leidt -en
Ps. 104 : 21 dier God voedt de dieren, ook de leeuwen
Matth. 6 : 26 dier God zorgt voor de -en
Ex. 23 : 11 dier Gods zorg voor -en
Ex. 23 : 12 dier Gods zorg voor -en
Deut. 25 : 4 dier Gods zorg voor -en
Opb. 8 : 9 dier heeft een ziel
Hebr. 11 : 33 dier heersen over dieren: door middel van geloof
1 Kon. 14 : 11 dier honden en vogels eten lijken van mensen: door God beschikt
Ps. 104 : 18 dier huizen voor de -en
Gen. 8 : 17 dier indeling
Gen. 9 : 2 dier indeling dierenrijk
Marcus 1 : 13 dier Jezus bij de wilde -en
Matth. 21 : 5 dier Jezus intocht, gezeten op een ezelin en veulen
Luk. 5 : 5 dier Jezus macht over de vissen: hen zenden naar een visnet
Matth. 10 : 16 dier Jezus over -en
Marcus 5 : 12 dier kan bezeten worden
1 Kon. 4 : 33 dier kruipende dieren: Salomo sprak ervan
Matth. 21 : 5 dier lastdier
2 Kon. 17 : 25 dier leeuwen door God gezonden tot straf
Ps. 148 : 10 dier looft God, alle gij dieren
Ps. 104 : 20 dier nachtdieren
Spr. 14 : 4 dier nut voor de mens: os
Deut. 22 : 6 dier omgang met -en: broedende vogel met jongen
Job 39 : 9 dier omgeving: door God besteld
Amos 9 : 3 dier onder Gods bevel
Luk. 8 : 32 dier onrein -: varken
Lev. 11 : 4 v dier onreine -en
Gen. 6 : 12 dier ontaard, verdorven
Jes. 1 : 3 dier os en ezel tot voorbeeld gesteld
Gen. 9 : 2 dier overgegeven in 's mensen hand
Job 39 : 22 v dier paard: aard
Joel 2 : 25 dier plaag van -en: door God gestuurd
Jud : 10 dier redeloos levend wezen
2 Pe 2 : 12 dier redeloze -en
Deut. 14 : 1 - 21 dier reine vs. onreine dieren
Jer 15 : 4 dier rol in goddelijk strafgericht
Deut. 5 : 14 dier rustdag voor de trek- en lastdieren was de sabbat
Ps. 148 : 10 dier soorten -en
Hand. 11 : 6 dier soorten -en
Opb. 8 : 13 dier sprekend -
2 Pe 2 : 16 dier sprekend -, vgl. slang in hof van Eden
Gen. 3 : 1 dier sprekend -: de slang
Job 12 : 7 dier sprekende dieren
Hebr. 12 : 20 dier steniging
Job 39 : 16 v dier struisvogel: instinct: door God gemaakt
Dan. 7 : 17 dier symbool voor koning
Deut. 32 : 24 dier tot straf zouden -ren gezonden worden
Matth. 7 : 6 dier type van mensen klassen
Pred. 3 : 20 dier uit het stof
Gen. 9 : 10 dier verbond van God met -en
Gen. 8 : 1 dier vermelding van dieren
2 Pe 2 : 12 dier verschil met mens: rede
Jud : 10 dier versus mens: rede
Gen. 7 : 15 dier vlees met geest des levens
Gen. 1 : 30 dier voedsel voor de -en: oorspronkelijk plantaardig
Gen. 9 : 3 dier voedsel voor de mens, gelijk het groene gewas
Ps. 63 : 11 dier vossen zullen gedode vijanden eten
Gen. 9 : 2 dier vrees voor mensen: zo gewild door God
Marcus 1 : 13 dier wilde -en
1 Cor. 15 : 32 dier wilde -en: vechten tegen
Jes. 11 : 6 dier wolf en lam leven onderling in vrede
Lev. 24 : 18 dier ziel
Spr. 12 : 10 dier zorg voor dieren bij de rechtvaardige
Lev. 22 : 28 dier zorg voor dieren, hier offerdieren
Jer 12 : 9 dieren des veld: oordeel van gegeten worden door
Jer 8 : 7 dieren en wet
1 Kon. 17 : 4 dieren gehoorzamen God
1 Kon. 17 : 4 dieren God gebiedt de dieren
Spr. 12 : 10 dieren leven: hun leven kennen: door de rechtvaardige
Joz 11 : 6 dieren strijdrossen moesten verlamd worden
Gen. 6 : 20 dierenrijk indeling
Gen. 7 : 14 dierenrijk indeling
Gen. 7 : 21 dierenrijk indeling
Gen. 7 : 23 dierenrijk indeling
Gen. 9 : 10 dierenrijk indeling
Spr. 30 : 19 dierenrijk wonderen van het -
Job 39 : 1 v dierenwereld Gods macht in de -
Lev. 19 : 19 diersoort geen diersoorten vermengen
Hand. 2 : 44 ding alle dingen gemeenschappelijk hebben
Luk. 13 : 17 ding heerlijke -en gebeuren door Jezus
Gen. 1 : 21 dinosaurus
Hand. 17 : 34 Dionysius de Areopagiet
3Jo : 9 Diotrefes
Matth. 7 : 11 discipel 'boos' mens
Hand. 20 : 30 discipel aftrekken van de goede leer en weg
Hand. 9 : 10 discipel Ananias
Matth. 10 : 42 discipel beeld van -: bij Jezus: kleine
Joh. 9 : 28 discipel begrip
Marcus 3 : 35 discipel broer, zuster van Jezus: dezelfde geestelijke Vader
Matth. 28 : 15 discipel de elf -en
Hand. 14 : 28 discipel de gemeente bestaat uit discipelen
Joh. 21 : 19 discipel dien Jezus liefhad
Hand. 21 : 4 discipel discipelen (gelovigen) in Tyrus
Hand. 15 : 1 discipel discipelen en broeders, vgl. 14:28
Luk. 7 : 18 discipel discipelen van Johannes de Doper
Hand. 9 : 25 discipel discipelen van Saulus
Matth. 17 : 10 discipel discipelen: vraag bij hen over de Christus
Joh. 8 : 31 discipel een ware -: blijft in Jezus' woord
Hand. 11 : 26 discipel en christen
Marcus 14 : 13 discipel en Meester
Luk. 19 39 discipel en meester
Hand. 13 : 52 discipel gelovigen -en genoemd
Luk. 6 : 17 discipel grote menigte van zijn -en
Matth. 10 : 24 discipel is niet boven zijn meester
Luk. 6 : 13 , 17 discipel Jezus had in het begin al meer dan 12 discipelen
Luk. 19 37 discipel Jezus' -en: massa
Marcus 3 : 35 discipel kenmerk: zoekt de wil van God te doen, gelijk Jezus
Matth. 13 : 52 discipel maken
Hand. 14 : 21 discipel maken
Joh. 11 : 15 discipel neme toe in geloof, vgl. 11:7
Luk. 6 : 40 discipel niet boven zijn meester
Joh. 18 : 25 discipel Petrus
Matth. 25 : 14 discipel slaaf
Matth. 22 : 16 discipel van de farizeeën
Luk. 5 : 33 discipel van de farizeeën
Hand. 9 : 1 discipel van de Heer
Marcus 2 : 18 discipel van farizeeen
Matth. 13 : 52 discipel van het Koninkrijk der hemelen
Matth. 27 : 57 discipel van Jezus geworden: Jozef van Arimathea
Marcus 2 : 18 discipel van Jezus: bruiloftsgast
Luk. 12 : 6 discipel van Jezus: door God gekend
Joh. 19 : 38 discipel van Jezus: Jozef van Arimathea
Matth. 11 : 2 discipel van Johannes
Marcus 2 : 18 discipel van Johannes
Luk. 5 : 33 discipel van Johannes
Joh. 6 : 66 discipel velen trokken zich terug
Matth. 28 : 19 discipel volken tot -en maken: opdracht
Luk. 6 : 40 discipel volmaakte -: is als de meester
Luk. 12 : 4 discipel vriend van Jezus, vgl. vers 1
Joh. 15 : 8 discipel zijn: en vrucht dragen
Matth. 17 : 26 discipel zoon van God
Hand. 9 : 26 discipel
Hand. 11 : 29 discipel
Marcus 8 : 2 discipelen door Jezus bij Zich geroepen: om probleem te overleggen
Joh. 2 : 22 discipelen geloven de Schrift
Luk. 12 : 28 discipelen kleingelovigen genoemd
Luk. 24 : 9 discipelen van Jezus: elf en anderen
Hand. 9 : 36 discipelin Tabitha
Luk. 6 : 47 discipelschap de woorden van de Heer horen en doen
Matth. 10 : 25 discipelschap doel: worden als de meester
Hand. 18 : 25 discipelschap en onderwijs in de weg van de Heer
Luk. 14 : 28 discipelschap kosten
Jes. 2 : 3 discipelschap mondiaal -
Luk. 14 : 31 discipelschap strijd
Luk. 14 : 27 discipelschap vereist bereidheid om verwerping te verwerping
Luk. 14 : 27 discipelschap vereist navolging
Luk. 14 : 33 discipelschap voorwaarde: bezit achterlaten
Luk. 14 : 26 v discipelschap voorwaarden
Lev. 20 : 25 discriminatie geboden
Hand. 10 : 34 discriminatie geen - bij God
Lev. 19 : 15 discriminatie geen - in het gericht
Matth. 12 : 50 discriminatie geslacht: Jezus noemt bewust ook zuster
Gen. 43 : 32 discriminatie geval: niet eten met de Hebreeën
Col. 3 : 11 discriminatie in nieuwe mens geen - van toepassing
Lev. 24 : 22 discriminatie tegen - in rechtspleging
1 Tim. 4 : 10 discriminatie valse -
Lev. 19 : 15 discriminatie verboden in rechtspraak
Neh. 13 : 1 discriminatie vereiste - hier
Jac. 2 : 9 discriminatie verkeerde -
Jac. 2 : 1 v discriminatie verkeerde -: geval
Gen. 43 : 34 discriminatie voortrekken
Col. 3 : 11 discriminatie vroeger
discriminatie zie ook Onderscheid
Gen. 7 : 2 discriminatie zie ook Onderscheiden
discriminatie zie ook Voortrekken
Matth. 15 : 27 discussie Jezus bleef de nood achter de discussie zien
2 Tim. 2 : 14 discussie pas op voor zinloze woordenstrijd
Matth. 21 : 17 discussie vermijden: door de Heer
discussieren zie Redetwisten
Jud : 9 dispuut over het lichaam van Mozes
Jes. 5 : 6 distel distelen in de wijngaard
Hebr. 6 : 8 distel distels voortbrengen
Hos. 10 : 8 distel doornen en distels
2 Kron. 25 : 18 distel fig. van een mens gezegd
Ez. 28 : 24 distel fig. wee doende mens of volk
Jes. 32 : 13 distel
Matth. 7 : 16 distels fig. een valse profeet
Gen. 37 : 35 dochter begrip: inclusief kleindochters
Gen. 24 : 48 dochter begrip: kleindochter soms inbegrepen
Gen. 24 : 48 dochter betekenis hier: kleindochter
Hgl 6 : 9 dochter enige -
Luk. 8 : 42 dochter enige -, van Jaïrus
Lev. 21 : 9 dochter hoererend
Matth. 15 : 25 dochter hulp voor een dochter vragen
Luk. 8 : 48 dochter Jezus noemt een vrouw 'dochter'
Marcus 5 : 34 dochter Jezus spreekt aan vrouw aan als -
Gen. 34 : 9 dochter nemen, geven van dochters
Gen. 34 : 21 dochter ter vrouw nemen of geven
Ps. 144 : 12 dochter vergelijking met hoekzuil
Ex. 22 : 17 dochter weigeren haar af te geven aan een man
1 Kon. 11 : 36 dode -n leven voor Hem: David
2 Pe 3 : 17 dode 500.000 doden aan de kant van Israël
1 Pe 4 : 6 dode aan -n is een blijde boodschap verkondigd
Num. 19 : 11 dode aanraken: verontreinigt
Jes. 38 : 18 dode aards beschouwd
1 Pe 3 : 19 dode althans sommige doden zijn in gevangenschap
Gen. 23 : 2 dode beklagen, bewenen
Joh. 5 : 25 dode bewustzijn
Jes. 65 : 4 dode bezig zijn met de doden
Opb. 20 : 12 dode de doden voor de troon van God
Opb. 11 : 18 dode de doden zullen geoordeeld worden
Joh. 5 : 21 dode de Vader wekt de doden op
Joh. 5 : 28 , 25 dode die in het graf is
Pred. 4 : 2 dode doden geprezen boven de levenden
Joh. 5 : 25 dode doden hebben stem gehoord van de Zoon van God
Luk. 7 : 22 dode doden werden door de Heer Jezus opgewekt
Pred. 9 : 5 dode geen deel meer in deze eeuw onder de zon
Matth. 8 : 22 dode geestelijk -
Jes. 59 : 10 dode geestelijk -n
Ef. 5 : 14 dode geestelijk -n
Opb. 14 : 13 dode gelukkig de doden die in de Heer sterven
Hebr. 13 : 7 dode herinneren
Matth. 17 : 3 dode herkenbaar
1 Thess. 4 : 16 dode in Christus
Hand. 9 : 39 dode is niet meer bij ons
Luk. 24 : 5 dode Jezus is de Levende en niet langer onder de doden
2 Tim. 4 : 1 dode Jezus zal doden oordelen
Ps. 30 : 10 dode kan niet spreken
Rom. 4 : 17 dode levend maken: door God
Ps. 106 : 28 dode offeranden der doden eten
2 Kon. 4 : 34 dode opgewekt
Luk. 8 : 54 dode opgewekt
Hand. 9 : 40 dode opgewekt: Tabitha
Luk. 7 : 15 dode opstanding van een -
Marcus 6 : 14 dode opwekken uit de -n
Matth. 11 : 5 dode opwekken: door Jezus
Ps. 115 : 17 dode prijst God niet
Dan. 12 : 2 dode slaapt in het stof der aarde
Hebr. 11 : 35 dode terugkrijgen door opstanding
Col. 2 : 12 dode uit de doden is Christus opgewekt
2 Kron. 28 : 6 dode veel doden: oorzaak: verlaten van God
Ps. 63 : 10 dode verblijfplaats
Deut. 14 : 1 dode verboden rondom dode
Pred. 9 : 6 dode vergaan
Pred. 9 : 5 dode vergeten
Ez. 44 : 25 dode verontreinigt
2 Tim. 4 : 1 dode versus levende
1 Cor. 15 : 29 dode voor -n worden gedoopt
Deut. 18 : 11 dode vragen van de doden
Pred. 9 : 4 dode weet niet
Matth. 10 : 8 dode wekt doden op
Matth. 28 : 4 dode worden als een dode
Job 7 : 10 dode wordt vergeten door zijn vroegere woonplaats
Gen. 23 : 3 v dode zijn -: Abrahams -
Pred. 9 : 6 dode zonder liefde, haat of nijdigheid
Matth. 22 : 32 dode
Jac. 3 : 8 dodelijk venijn
Ex. 32 : 27 doden bevolen
Joh. 16 : 2 doden christenen -: uit onwetendheid
Matth 24 : 9 doden christenen gedood
1 Kron. 10 : 14 doden de HEERE doodde Saul
2 Cor. 3 : 6 doden de letter doodt, de Geest maakt levend
Jac. 5 : 6 doden de rechtvaardige -
Rom. 7 : 11 doden de zonde heeft mij door het gebod gedood
1 Kron. 7 : 21 doden dieven doden
Marcus 9 : 43 v doden dood uw leden die op de aarde zijn (Paulus)
1 Kon. 20 : 42 doden dood wat/wie God verbannen heeft: Benhadad
Ps. 59 : 12 doden dood ze niet
Opb. 2 : 23 doden door Christus
2 Kon. 19 : 35 doden door een engel: 185.000 vijandige soldaten
1 Kon. 19 : 17 doden door een profeet
Ex. 22 : 24 doden door God
Num. 3 : 13 doden door God
1 Sam. 2 : 6 doden door God
Ps. 52 : 7 doden door God
Joz 10 : 11 doden door God, meer dan door de handen der Israëlieten
Luk. 12 : 5 doden door God, waarna Hij in de hel kan werpen
Jes. 37 : 7 doden door God: de Assyriër: met het zwaard
Jes. 65 : 15 doden door God: de ongehoorzamen van zijn volk
Klg. 2 : 21 doden door God: door mensenhanden
Hos. 6 : 5 doden door God: door middel van Zijn woord
Gen. 38 : 7 doden door God: Er
Job 34 : 14 doden door God: geest en adem tot Zich nemen
1 Sam. 2 : 25 doden door God: Hij wilde de zonen van Eli -
1 Sam. 6 : 19 doden door God: Israëlieten
Gen. 38 : 10 doden door God: Onan
Klg. 3 : 43 doden door God: overtredende Israëlieten
1Jo 3 : 12 doden door Kain
1 Sam. 15 : 33 doden door Samuel
Pred. 3 : 3 doden er is een tijd om te -
Luk. 21 16 doden gelovigen zullen gedood worden door bekenden
Ex. 20 : 13 doden gij zult niet -
Ps. 105 : 36 doden God doodde de eerstgeboreren in Egypte
Ez. 24 : 16 doden God nam de vrouw van Ezechiël weg door een plaag
Marcus 13 : 12 doden in de eindtijd
Joz 8 : 25 doden inwoners van Ai
Matth. 16 : 22 doden Jezus moest gedood worden
Luk. 9 : 22 doden Jezus moest gedood worden
Marcus 14 : 55 doden Jezus willen -
Luk. 18 33 doden Jezus zou gedood worden
Luk. 12 : 4 doden lichaam -
Matth. 10 : 28 doden lichaam –
1Jo 3 : 12 doden motief: Kain
Rom. 13 : 9 doden niet -: verbod van de wet
Joh. 16 : 2 doden om een godsdienstige reden
Ps. 44 : 23 doden om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood
Joz 10 : 40 doden opdracht van God hier
Matth. 22 : 6 doden slaven van Christus gedood
Matth. 21 : 35 doden slaven van God gedood
Hand. 21 : 31 doden trachten Paulus te doden
Matth. 5 : 29 doden uw leden die op de aarde zijn (Paulus)
Matth. 23 : 34 doden van door Jezus gezondenen
Opb. 6 : 11 doden van gelovigen
Matth. 19 : 18 doden verbod
Luk. 18 20 doden verboden
Jac. 2 : 11 doden verboden
Marcus 3 : 4 doden versus behouden
Dan. 5 : 19 doden versus in het leven behouden
Deut. 20 : 18 doden volkeren: reden
1 Sam. 26 : 9 doden voorkomen: wijzen op de gevolgen
Deut. 20 : 14 , 16 doden wel en niet te doden
Rom. 8 : 13 doden werkingen van het lichaam doden
Matth. 5 : 21 doden zie ook Moord
doden zie ook Uitroeien
Matth. 18 : 8 doden zondige leden te doden
Col. 3 : 5 doden doodt dan uw leden die op aarde zijn, vgl. vs. 9
Lev. 20 : 6 dodenbezweerder raadplegen van - verboden
Jes. 5 : 14 dodenrijk als verslindende
Ps. 116 : 3 dodenrijk angsten van het - hadden mij getroffen
2 Sam. 22 : 6 dodenrijk banden des -s
Ps. 18 : 6 dodenrijk banden des -s omringen mij
1 Sam. 28 : 19 dodenrijk bewustzijn in het -
Joh. 5 : 25 dodenrijk Christus' prediking in het -?
Ps. 143 : 3 dodenrijk duisternis
1 Sam. 2 : 6 dodenrijk God doet daarin nederdalen en daaruit weder opkomen
Ps. 139 : 7 dodenrijk God is ook in het -
Spr. 5 : 5 dodenrijk haar treden houden het - vast
Matth. 11 : 23 dodenrijk hemel vs. dodenrijk
Spr. 15 : 24 dodenrijk is beneden
Spr. 15 : 11 dodenrijk kennen: is voor de HERE, hij kent het
Spr. 15 : 11 dodenrijk kennen: voor ons onkenbaar
Matth. 11 : 23 dodenrijk onder de aarde schijnt, vgl. 'neergestoten'
Amos 9 : 2 dodenrijk onderaards
Ez. 32 : 24 dodenrijk plaats: onderste plaatsen der aarde
Matth. 16 : 18 dodenrijk poorten van het -: machten van de dood
Deut. 31 : 16 dodenrijk slapen met uw vaderen
Ps. 139 : 8 dodenrijk versus hemel daarboven
2 Sam. 12 : 23 dodenrijk
Ps. 63 : 10 dodenrijk
Jes. 14 : 9 dodenrijk
Ez. 30 : 14 dodenrijk
Ez. 32 : 21 v dodenrijk
Luk. 16 : 23 dodenrijk
1 Sam. 31 : 4 - 5 doding zelf-
Jer 8 : 3 doding zelf-: massale, als oordeel
Jer 8 : 3 doding zelf-: neiging
doek zie ook Omslagdoek
Col. 3 : 12 doel aandoen deugden
Pred. 5 : 17 doel aards -: eten en drinken en genieten
Deut. 30 : 16 doel algemeen: God liefhebben en in zijn wegen wandelen
Filip. 2 : 20 v doel altruistisch versus egoistisch
2 Tim. 2 : 10 doel behoudenis doen verkrijgen
1 Thess. 2 : 16 doel behoudenis van anderen
Tit. 3 : 14 doel christen, inz. Arbeider van God: goede werken
1 Pe 2 : 9 doel christen: Gods deugden verkondigen
1 Pe 4 : 19 doel christen: goeddoen
Tit. 3 : 8 doel christen: goede werken
1Jo 4 : 17 doel Christen: leven zoals Hij is
Col. 3 : 10 doel christen: meer en dieper kennen
2 Tim. 3 : 17 doel christen: volkomen, ten volle toegerust tot alle goed werk
Matth. 5 : 48 doel christen: volmaaktheid
Jac. 1 : 4 doel christen: volmaaktheid
Marcus 12 : 2 doel christen: vrucht dragen
Matth. 5 : 45 doel christen: zoon van de Vader worden
Marcus 10 : 30 doel Christus -: evangelie verkondigen
Gal. 4 : 19 doel Christus gestalte krijgend in ons
Filip. 1 : 20 doel Christus grootmaken: geval
Filip. 1 : 26 doel Christus grootmaken: roem in Hem doen toenemen
Matth. 10 : 34 doel Christus' -: niet: vrede
Joh. 14 : 13 doel Christus' -
Joh. 18 : 37 doel Christus' -
Joh. 5 : 34 doel Christus' -: behoudenis van mensen
Hebr. 10 : 7 doel Christus' -: doen van Gods wil
1 Pe 3 : 18 doel Christus' -: ons tot God brengen
Joh. 6 : 38 doel Christus' doel: Gods wil doen
Joh. 17 : 1 doel Christus'-
Marcus 10 : 43 doel dienstknecht zijn
Jer 10 : 23 doel door God bepaald
Filip. 1 : 25 doel eer van God
Matth. 6 : 18 doel eer van mensen zoeken
Ps. 107 : 7 doel en weg
Ef. 4 : 13 doel geestelijke volwassenheid
Rom. 1 : 5 doel geloofsgehoorzaamheid onder alle volken
Spr. 15 : 9 doel gerechtigheid
Filip. 1 : 11 doel gerechtigheid
2 Tim. 2 : 22 doel gerechtigheid, geloof, liefde, vrede met hen die enz.
2 Tim. 2 : 4 doel God behagen
2 Tim. 2 : 4 doel God behagen
Gal. 1 : 10 doel God tevreden stellen
Matth. 5 : 16 doel God verheerlijken
Deut. 14 : 23 doel God vrezen alle dagen
1 Thess. 2 : 12 doel Gode waardig wandelen
Ef. 4 : 12 v doel Gods -
Hebr. 12 : 10 doel Gods - met ons: deel krijgen aan zijn heiligheid
1Jo 4 : 9 doel Gods - met ons: leven door Christus
Luk. 1 : 74 v doel Gods - met ons: voor deze aarde
Ef. 4 : 12 doel Gods -: heiligen volmaken
Ex. 29 : 46 doel Gods -: met Israël: wonen onder hen
1Jo 4 : 14 doel Gods -: met wereld: heil
Col. 1 : 22 doel Gods -: ons heilig etc voor Zich te stellen
Joh. 17 : 12 doel Gods -: Schrift vervullen
Joh. 12 : 36 doel Gods doel met ons
Filip. 1 : 10 doel Gods lof en heerlijkheid
1 Thess. 2 : 4 doel goed -: God behagen
Tit. 2 : 14 doel goede werken
1 Tim. 5 : 10 doel goede werken doen
1 Tim. 6 : 18 doel goede werken doen
1 Thess. 5 : 15 doel goede: het g als doel
Filip. 1 : 25 doel groei, blijdschap, roem anderen bevorderen
Luk. 24 47 doel groep: alle volken
Filip. 2 : 11 doel heerlijkheid van God de Vader
1 Pe 1 : 15 doel heilig worden
1 Thess. 4 : 3 doel heiliging
1 Thess. 4 : 7 doel heiliging
Marcus 12 : 30 doel hoogste -: liefde
Matth. 9 : 13 doel Jezus -
Joh. 17 : 21 doel Jezus' - : eenheid der gelovigen
Joh. 17 : 21 doel Jezus' - : geloof van de wereld
1 Tim. 1 : 15 doel Jezus' - : zondaars behouden
1 Tim. 2 : 15 doel Jezus' - op aarde
Matth. 3 : 13 doel Jezus' - toen hij tot Johannes kwam
Joh. 17 : 26 doel Jezus' -: liefde in ons
Tit. 2 : 14 doel Jezus' -: eigen volk verkrijgen
Matth. 3 : 15 doel Jezus' -: gerechtigheid vervullen
Joh. 17 : 19 doel Jezus' -: heiligen van ons
Tit. 2 : 14 doel Jezus' -: ons verlossen van alle wetteloosheid
Tit. 2 : 14 doel Jezus' -: onze goede werken bevorderen
Marcus 1 : 38 doel Jezus' -: prediken
Tit. 2 : 14 doel Jezus' -: reinigen
Tit. 2 : 14 doel Jezus' -: reinigen: ons: tot een eigen volk
Matth. 13 : 44 doel Jezus'- : akker met schat kopen
2 Cor. 8 : 9 doel Jezus'- : onze rijkdom
Joh. 17 : 13 doel Jezus'- met ons: blijdschap
Joh. 18 : 37 doel Jezus'- op aarde: getuigen van de waarheid
Matth. 15 : 24 doel Jezus'-: gevolg: beperking
Filip. 1 : 9 doel kennis, liefde, inzicht
Spr. 24 : 27 doel keuze
Luk. 18 16 doel kinderlijk worden
Luk. 24 19 doel leven voor God (en dan de medemens)
Tit. 2 : 7 doel leven: goede werken voortbrengen
Marcus 3 : 35 doel leven: wil van God doen
2 Cor. 5 : 9 doel levens-: Hem welbehaaglijk zijn
Matth. 5 : 16 doel licht laten schijnen voor het oog van de mensen
1 Tim. 1 : 5 doel liefde
Filip. 1 : 11 doel lof en heerlijkheid Gods
Gal. 1 : 10 doel mensen tevreden stellen (pas op)
Filip. 1 : 25 doel met betrekking tot de gemeente: bevordering, blijdschap van het geloof, roemen in Christus
1 Tim. 1 : 5 doel met oog op gemeenteleden
1 Cor. 11 : 1 doel navolging van Christus, zoals Paulus
Joh. 12 : 35 doel niet kennen: wie in de duisternis wandelt
Filip. 2 : 15 doel onberispelijk en rein zijn
1 Thess. 3 : 13 doel onberispelijk te zijn in heiligheid voor de Heer
1 Tim. 5 : 7 doel onberispelijk zijn
Filip. 1 : 9 doel onderscheiden wat het beste is
2 Cor. 4 : 15 doel opbouw van de heiligen
2 Pe 3 : 18 doel opgroeien in genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus
Col. 1 : 28 doel Paulus: iedere mens volkmaakt stellen in Christus
Filip. 3 : 12 v doel Paulus' -: gelijkvormigheid aan Christus
Luk. 24 47 doel prediking: bekering
Luk. 24 47 doel prediking: bekering: aan alle volken
1 Cor. 14 : 39 doel profeteren: streeft ernaar te profeteren
Matth. 6 : 19 - 21 doel schatten verzamelen in hemel, niet op aarde
Hebr. 2 : 10 doel schepping is er om Hem
Spr. 16 : 16 doel stellen
Matth. 11 : 1 doel subdoel: Christus: prediken
Filip. 2 : 15 doel t.o.v. wereld: zedelijk
Rom. 11 : 36 doel van alle dingen is God
1Jo 3 : 5 doel van Christus' openbaring
Hebr. 13 : 20 doel van de christen
Ef. 5 : 27 doel van de gemeente: heilig en onberispelijk voor Christus
Matth. 5 : 13 v doel van een christen in deze wereld
1 Thess. 2 : 12 doel van een Christen: Gods koninkrijk en heerlijkheid
2 Pe 3 : 11 doel van een christen: heilige wandel en godsvrucht
Hebr. 10 : 24 doel van een christen: liefde en goede werken
Marcus 4 : 21 doel van een christenleven: licht verspreiden
Rom. 14 : 19 doel van een gelovige
Matth. 10 : 25 doel van een gelovige: worden als zijn Heer en Meester
Rom. 8 : 29 doel van ons bestaan: gelijkvormig te zijn aan het beeld van Gods Zoon
Marcus 4 : 7 doel van ons leven op aarde: vrucht geven
Joh. 15 : 16 doel van ons leven: vruchtdragen
Ef. 2 : 10 doel van ons nieuwe leven: goede werken
Opb. 2 : 25 doel vasthouden wat je hebt
Gal. 2 : 4 doel verkeerd -
1 Thess. 2 : 4 doel verkeerd -: mensen behagen
2 Tim. 3 : 17 doel volkomenheid, volledig geschikt, ten volle toegerust tot alle goed werk
Matth. 19 : 21 doel volmaaktheid
Jac. 1 : 4 doel volmaaktheid
2 Cor. 13 : 9 doel volmaking
Matth. 10 : 39 doel voor christen: worden als de meester
Jer 3 : 18 doel voor ogen houden: doet God ook
Matth. 13 : 8 doel vrucht dragen
Luk. 13 : 7 doel vrucht dragen
Luk. 20 10 doel vrucht dragen
Filip. 1 : 11 doel vrucht dragen
Rom. 7 : 4 doel vrucht dragen voor God
Joh. 15 : 8 doel vrucht, verheerlijking Gods
Spr. 15 : 14 doel wetenschap
Matth. 7 : 21 doel wil van God doen
1 Thess. 4 : 1 doel zekere wijze van wandelen en God behagen
Pred. 3 : 12 doel zich verblijden en goeddoen
doel zie ook Voornemen
Jer 4 : 28 doel zie Voornemen
1Jo 3 : 22 doel Zijn geboden bewaren en doen wat voor Hem welbehaaglijk is
Col. 3 : 1 doel zoeken de dingen die boven zijn
Matth. 6 : 33 doel zoeken Kon van God en Zijn gerechtigheid
Filip. 1 : 10 doel zuiver, onberispelijk zijn tegen de dag van Christus
Ps. 27 : 4 doel
Marcus 1 : 38 doelbewust Jezus
Filip. 3 : 14 doelbewust
Marcus 1 : 38 doelgericht Jezus
2 Tim. 4 : 7 doelgericht Paulus
Filip. 2 : 2 doelgericht samen hetzelfde bedenken
Filip. 3 : 14 doelgericht
Matth. 15 : 24 doelgerichtheid bij Jezus
1 Tim. 5 : 19 doelgroep bevel met oog op - der oudsten
Matth. 10 : 5 doelgroep geval
Matth. 15 : 24 doelgroep Jezus' -
Gal. 6 : 10 doelgroep
1 Tim. 6 : 11 doelstelling deugden
Spr. 4 : 7 doelstelling wijsheid is het voornaamste
1 Thess. 5 : 15 doelstelling
Job 16 : 12 doelwit Job een doelwit voor God
Luk. 6 : 31 doen aan mensen doen: regel
Col. 3 : 17 doen alles in de naam van de Heer Jezus
Deut. 20 : 18 doen anderen leren mij kwaad te doen hier
Joh. 5 : 30 doen Christus' -: afhankelijk van God
Joh. 5 : 30 doen Christus' -: Hij kan van Zichzelf niets doen
Matth. 5 : 19 doen dan pas leren
Hebr. 10 : 36 doen de wil van God -
Ps. 103 : 18 doen denken aan Gods bevelen om die te doen
Filip. 2 : 14 doen doet alles zonder tegenspreken en mopperen
Jac. 5 : 11 doen en belijden: samenbrengen
Matth. 23 : 3 doen en bewaren
1 Sam. 5 : 5 doen en denken
2 Kon. 3 : 23 doen en denken
Opb. 22 : 15 doen en denken van een leugen
Marcus 6 : 30 doen en leren
Matth. 23 : 3 doen en wel zeggen
Joh. 6 : 28 doen en werken
2 Cor. 8 : 10 doen en willen
Joh. 6 : 28 doen geloven is ook doen
1Jo 2 : 29 doen gerechtigheid doen: en uit God geboren zijn
Ps. 111 : 3 doen Gods - is majesteit en heerlijkheid
Lev. 18 : 4 doen Gods rechten zult gij doen
Matth. 12 : 50 doen Gods wil -
Deut. 17 : 19 doen Gods wil doen; en Gods woord bewaren
Ef. 6 : 6 doen Gods wil: van harte
Ps. 103 : 20 doen Gods woord doen: door engelen
Deut. 31 : 12 doen Gods woord doen: vereist lezen van Zijn woord
Matth. 19 : 16 doen goeds - om eeuwig leven te hebben
Pred. 3 : 12 doen hoogste doen
Luk. 6 : 46 v doen horen en -
Ez. 8 : 12 doen in de duisternis gruwelen doen
Col. 3 : 17 doen in werk
Col. 3 : 17 doen in woord
Joh. 8 : 29 doen Jezus -: altijd wat God behaagde
Joh. 5 : 19 doen Jezus over Zijn -
Marcus 5 : 19 doen Jezus' - en Gods -
Luk. 6 : 47 doen Jezus' woorden doen
2 Kon. 13 : 2 doen kwaad - in de ogen des HEEREN
3Jo : 11 doen kwaad -: die heeft God niet gezien
Opb. 22 : 15 doen leugen doen
Deut. 26 : 16 doen met ganse hart en ganse ziel
Pred. 9 : 10 doen met uw macht
2 Kron. 31 : 21 doen met zijn ganse hart
2 Kon. 14 : 3 doen naar alles wat je vader gedaan hebt: Amazia
Joz 1 : 8 doen naar het woord van God -: na overdenken ervan
Luk. 6 : 49 doen niet - na horen
Rom. 7 : 19 doen niet -: het goede
2 Kron. 17 : 4 doen niet naar het - van Israël wandelen
Jac. 2 : 12 doen ons doen wordt geoordeeld
2 Kon. 13 : 2 doen recht - in de ogen des HEEREN
2 Kron. 26 : 5 doen recht - in de ogen Gods
2 Kron. 25 : 2 doen recht -, doch niet met volkomen hart
1 Kon. 15 : 12 v doen recht -: in de ogen des HEREN: waardoor
Matth. 7 : 12 doen regel
1 Sam. 10 : 7 doen terwijl God met je is
Col. 3 : 23 doen van harte iets doen
Rom. 7 : 18 doen van het goede: ontbrekend
Matth. 16 : 27 doen vergelden naar iemands doen
2 Cor. 8 : 11 doen voltooien
Col. 3 : 23 doen voor God alles doen
2 Kron. 19 : 6 doen voor God alles doen: voorbeeld de rechter
Joh. 3 : 21 doen waarheid -
Joz 1 : 8 doen waarnemen te doen al wat in het wetboek geschreven is
2 Kron. 14 : 2 doen wat goed is in de ogen van God
Esther 3 : 11 doen wat goed is in eigen ogen: Haman
Jes. 38 : 3 doen wat goed is in Gods ogen
1 Sam. 1 : 23 doen wat goed is in je ogen (goed geval)
2 Kron. 6 : 11 doen wat in in hart is: Salomo en de tempelbouw
1 Sam. 10 : 7 doen wat je hand vinden zal
1 Kon. 22 : 43 doen wat recht is in de ogen des HEREN
2 Kron. 14 : 2 doen wat recht is in Gods ogen
2 Kron. 20 : 32 doen wat recht is in Gods ogen
2 Kron. 27 : 2 doen wat recht is in Gods ogen
Micha 6 : 8 doen wat te -
Zach. 7 : 9 doen wat te -
Filip. 4 : 9 doen wat te doen
Luk. 11 : 42 doen wat te doen: volgens Jezus
1Jo 3 : 22 doen wat voor Hem welbehaaglijk is
Jac. 1 : 22 doen weest daders van het woord, niet alleen hoorders
Col. 3 : 17 doen werk is een vorm van doen
Joh. 10 : 25 doen werken: in de naam van Mijn Vader
Joh. 13 : 17 doen weten en doen
2 Tim. 3 : 10 doen wijze van doen
doen zie ook Weldoen
Deut. 5 : 1 doen
Luk. 4 : 23 dokter Jezus een -
Gen. 4 : 12 dolen Kain
Ps. 58 : 4 dolen leugensprekers
dolen zie ook Omdolen
1 Sam. 8 : 5 dominee begeren: aanleiding: zwakheid der broeders
1 Sam. 10 : 24 dominee kan verkoren zijn, ofschoon God liever anders bestuurt
Richt. 8 : 23 dominee onbijbels (toepassing)
Matth. 23 : 8 dominee onbijbels ambt
Deut. 1 : 13 dominee ondoenlijk ambt
1 Sam. 7 : 10 donder door God gestuurd
Jes. 29 : 6 donder God bezoekt met -
Job 37 : 5 donder God dondert met Zijn stem
Job 37 : 2 v donder goddelijk verschijnsel
Job 36 : 29 donder krakingen van Gods hut
Job 28 : 26 donder weerlicht der -en
1 Sam. 2 : 10 donder zinnebeeld van Gods toorn en oordeel
Job 40 : 4 donderen door God: met de stem
2 Sam. 22 : 14 donderen door God: van de hemel
Ps. 29 : 3 donderen God dondert met Zijn stem
Opb. 11 : 19 donderslag donderslagen
Ex. 20 : 18 donderslag door God teweeggebrachte -en op Sinaï
Opb. 6 : 1 donderslag stem van een donderslag
2 Sam. 22 : 8 donderslag
Hgl 1 : 5 donker donkere huid
Deut. 34 : 7 donker oog kan - worden = blind worden
Jes. 58 : 10 donkerheid uw - zal zijn als de middag
2 Pe 2 : 17 donkerheid van de duisternis: bewaard voor de zedelozen
Jes. 8 : 22 donkerheid voortgedreven door -
Deut. 14 : 21 dood - aas eten verboden
Hag. 2 : 14 dood - lichaam: maakt onrein
Lev. 21 : 11 dood - lichaam: vermijden: door hogepriester
Col. 3 : 3 dood - voor de aardse dingen
Hebr. 6 : 1 dood -e werken
Joh. 8 : 51 dood aanschouwen: geenszins: door wie Jezus woord bewaard
2 Kon. 1 : 4 dood aanzeggen: dood van Ahazia aangezegd door Elia
1 Cor. 15 : 55 dood als persoon voorgesteld
Jes. 5 : 25 dood als straf van Godswege
Ps. 18 : 5 dood banden des -s hadden mij omvangen
Ps. 116 : 3 dood banden des -s hadden mij omvangen
2 Sam. 22 : 5 dood baren des -s
2 Cor. 3 : 7 dood bediening van de -
Matth. 26 : 38 dood bedroefd tot de - toe
Marcus 14 : 34 dood bedroefd tot de dood toe
Jes. 25 : 8 dood bedroeft
Luk. 20 38 dood begrip: gescheiden van anderen
1 Sam. 28 : 19 dood bewustzijn na de -
Spr. 11 : 4 dood bezit redt niet van de -
Gen. 49 : 18 dood bij de naderende -: Op uw zaligheid wacht ik, HERE
Ps. 68 : 21 dood bij God zijn uitkomsten tegen de -
Spr. 7 : 27 dood binnenkamers van de -
Spr. 16 : 14 dood boden van de -
Opb. 2 : 8 dood Christus - geweest
Opb. 1 : 18 dood Christus heeft de sleutel van de dood
Joh. 12 : 33 dood Christus: wist welke dood Hij zou sterven
Joh. 18 : 14 dood Christus' -: voor ons
Joh. 15 : 13 dood Christus' -: voor ons bestwil
Marcus 15 : 44 dood Christus' -: zelfovergave
Pred. 7 : 1 dood dag des doods is beter dan de dag der geboorte
Gen. 27 : 2 dood dag van zijn dood: Izak wist die niet
2 Sam. 7 : 12 dood dagen vervuld
Gen. 2 : 17 dood de - sterven
Hand. 25 : 11 dood de - waard zijn: iets bedrijven dat de - waard is
Jes. 38 : 18 dood de - zal U niet prijzen
Spr. 14 : 32 dood de rechtvaardige vertrouwt als hij doodgaat
Dan. 12 : 13 dood der heiligen: rusten
Ps. 55 : 5 dood doodsangst, vgl. 4
1 Cor. 15 : 21 dood door een mens
Ps. 90 : 3 dood door God bevolen
2 Kron. 13 : 20 dood door God gedood
2 Cor. 2 : 16 dood eeuwige - voor hen die verloren gaan
Matth. 18 : 8 dood eeuwige dood ctr. Leven ingaan
Num. 16 : 29 dood en bezoeking
Luk. 8 : 27 dood en demonie
Luk. 12 : 5 dood en hel
Deut. 30 : 15 dood en het kwade
2 Cor. 4 : 12 dood en leven: werking
Luk. 15 : 32 dood figuurlijk
Opb. 20 : 13 dood gaf de doden die in hem was
Pred. 8 : 8 dood geen heerschappij over de dag van de dood
Luk. 15 : 32 dood geestelijk
1 Tim. 5 : 6 dood geestelijk -
Opb. 3 : 1 dood geestelijk -
Opb. 3 : 2 dood geestelijk -
Col. 2 : 13 dood geestelijk - : in de overtredingen en onbesnedenheid van uw vlees
Opb. 3 : 1 dood geestelijk - en gemis van waakzaamheid
Jes. 25 : 7 dood geestelijk -: zinnebeelden
Gen. 2 : 17 dood geestelijke -
Spr. 7 : 26 - 27 dood geestelijke -
Hos. 13 : 1 dood geestelijke -
Joh. 5 : 24 dood geestelijke -
Luk. 15 : 24 dood geestelijke -: begrip
Ps. 5 : 10 dood geestelijke -: gedragstekenen van -
Jud : 12 dood geestelijke -: twee maal
Joh. 5 : 24 dood geestelijke -: vgl. Adams dood
Rom. 7 : 9 v dood geestelijke dood: door de zonde
Jac. 2 : 26 dood geloof: geloof zonder werken is -
Spr. 12 : 28 dood gerechtigheid: in haar voetpad is de - niet
Ps. 56 : 14 dood gered van de dood
Rom. 5 : 12 dood gevolg van de zondedaad
Spr. 21 : 16 dood gevolg van onverstand
Job 24 : 19 dood gevolg van zonde
Jac. 1 : 15 dood gevolg van zonde
Jac. 5 : 20 dood gevolg van zonde
Job 14 : 21 dood gevolg: niet weten wat met de kinderen gebeurt
Job 36 : 12 dood gewelddadige -: als gevolg van zonde
Opb. 20 : 14 dood geworpen in de poel van vuur
Amos 5 : 8 dood God verandert de doodsschaduw in de morgenstond
Joh. 21 : 19 dood God verheerlijken met een bepaalde -
Pred. 9 : 10 dood graf: in het graf geen denken
2 Cor. 1 : 10 dood grote -
Luk. 10 : 30 dood half dood iemand laten liggen
Ps. 89 : 49 dood ieder mens onderworpen aan
Joh. 12 : 10 dood iem. - zoeken
2 Kron. 32 : 33 dood iem. eer bewijzen in zijn dood: Jehizkia
Ps. 109 : 9 dood iemand - wensen
2 Kron. 18 : 19 dood iemands dood bewerkstelligen: gewild door God
1Jo 3 : 14 dood in de - blijven: kenmerk: broeder niet liefhebben
Ef. 2 : 5 dood in de overtredingen
Rom. 7 : 11 dood in de zonden
Ef. 2 : 1 dood in overtredingen en zonden
Opb. 1 : 18 dood Jezus is - geweest
Jes. 53 : 9 dood Jezus is bij de rijke in zijn dood geweest
Hebr. 2 : 9 dood Jezus' -
Gen. 37 : 18 dood Jozefs dood beraamd door zijn broers
Rom. 8 : 38 dood kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
1 Sam. 20 : 31 dood kinds des -s
Pred. 9 : 12 dood komt onverwacht
Matth. 21 : 41 dood kwade -
1 Cor. 15 : 26 dood laatste vijand
Matth. 4 : 16 dood land en schaduw van de -
1 Tim. 5 : 6 dood levend - zijn
Jac. 2 : 26 dood lichaam zonder geest is -
Jer 9 : 22 dood lichaam: niet opgeraapt
Matth. 10 : 28 dood lichamelijke dood vs. Ziellijke dood
Jes. 14 : 11 dood lichamelijke ontbinding
Spr. 8 : 36 dood liefhebben van de -
Hebr. 2 : 9 dood lijden van de -
Pred. 7 : 15 dood lijkt soms onterecht
Spr. 11 : 19 dood loon der zonde
Ruth 1 : 17 dood maakt scheiding tussen mensen
Opb. 20 : 6 dood macht der -
Hebr. 2 : 14 dood macht over de -: duivel had deze macht
Jes. 14 : 11 dood maden en wormen bedekken het lichaam
2 Kron. 29 : 9 dood massale - volksgenoten: gevolg van overtredingen
Filip. 1 : 23 dood na de - met Christus te zijn is verreweg het beste
Filip. 1 : 23 dood na de dood: gelovige is met Christus
Jes. 5 : 14 dood na honger en dorst
Spr. 11 : 19 dood naar zijn - jagen
Deut. 31 : 27 dood niet meer leven met de aardbewoners
Hand. 25 : 25 dood niets bedreven dat de - waard is
Matth. 8 : 28 dood occupatie met de dood
Jer 26 : 11 dood oordeels des -s
Spr. 1 : 32 dood oorzaak: dwaasheid
Spr. 11 : 19 dood oorzaak: kwaad
Ps. 118 : 18 dood overgeven ter -: niet: door God: ctr. Christus
Jes. 25 : 8 dood overwonnen: door God
Luk. 22 33 dood Petrus verklaarde bereid te zijn met Jezus in de – te gaan
Ps. 107 : 18 dood poorten des -s: daaraan komen
Job 38 : 17 dood poorten van de -
1 Cor. 15 : 56 dood prikkel van de -
Ps. 116 : 8 dood redden van de -; door God
Spr. 11 : 4 dood redden van de -: gerechtigheid doet dat
Rom. 5 : 14 dood regeerde van Adam tot Mozes
Rom. 5 : 17 dood regeert door de overtreding van Adam
Job 3 : 13 dood rust des -s
Job 16 : 15 dood schaduw des -s: over mijn (Jobs) oogleden
Job 3 : 5 dood schaduw van de -
Luk. 1 : 79 dood schaduw van de -
Ps. 107 : 10 dood schaduw van de -: daarin zitten
Ps. 107 : 14 dood schaduw van de -: God voert daaruit
Matth. 26 : 66 dood schuldig
Joh. 11 : 11 dood slaap
Deut. 31 : 16 dood slapen
Opb. 1 : 18 dood sleutels van de dood en de hades
Matth. 16 : 28 dood smaken
Marcus 9 : 1 dood smaken
Luk. 9 : 27 dood smaken
1 Sam. 15 : 3 dood straf op een volk: door God bevolen mbt Amalek
Ps. 18 : 6 dood strikken des -s bejegenden mij
Spr. 13 : 14 dood strikken des -s: afwijken van - -
Spr. 14 : 27 dood strikken des -s: afwijken van - -
2 Tim. 1 : 10 dood tenietgedaan door Christus
Spr. 24 : 11 dood ter - gegrepen zijn: red degenen die ter - gegrepen zijn
Matth. 20 : 18 dood ter - veroordelen
Marcus 5 : 3 dood terrein van de duivel
1 Cor. 15 : 26 dood toekomst: wordt teniet gedaan
Opb. 21 : 4 dood toekomst: zal niet meer zijn
Ps. 6 : 6 dood toestand van de doden (op aards oogpunt)
Rom. 5 : 12 dood tot alle mensen doorgegaan
Ps. 48 : 15 dood tot de - toe zal God ons geleiden
Gen. 3 : 19 dood tot de aarde weerkeren
Opb. 2 : 10 dood trouw tot in de -
Opb. 2 : 23 dood tuchtmiddel van Christus
Opb. 2 : 11 dood tweede -
Opb. 20 : 6 dood tweede -
Opb. 20 : 6 dood tweede -
Opb. 20 : 14 dood tweede -: de poel van vuur
Opb. 21 : 8 dood tweede -: hel
Opb. 21 : 8 dood tweede -: voor wie
Joh. 5 : 14 dood tweede dood is erger dan ziekte op aarde
1Jo 3 : 14 dood uit de - overgaan in het leven
Dan. 9 : 26 dood van Christus: gewelddadig
Col. 1 : 22 dood van Christus: tot verzoening
Dan. 9 : 26 dood van Christus: voor anderen
Ps. 116 : 15 dood van Gods gunstgenoten: kostelijk in Zijn ogen
2 Kon. 9 : 10 dood verachtelijke -
Marcus 6 : 16 dood verantwoordelijk voor iemands dood: Herodes voor die van Johannes
Jer 8 : 3 dood verkiezen boven het leven
Job 3 : 21 dood verlangen naar de -
Job 6 : 9 dood verlangen naar de dood
Luk. 15 : 24 dood verloren zoon was dood (figuurlijk of gewaand)
Ps. 103 : 4 dood verlossing van/uit de -: door God: uw leven
1 Cor. 15 : 54 dood verslonden
1 Cor. 15 : 21 dood versus opstanding
Spr. 14 : 32 dood vertrouwen op God in het aangezicht van de dood
Opb. 9 : 6 dood vlucht weg
Col. 2 : 20 v dood voor de wereld: consequenties
Pred. 7 : 17 dood voortijdige -
Hebr. 2 : 15 dood vrees voor de -: voert tot slavernij
Hos. 13 : 14 dood vrijmaking van de dood
Hand. 2 : 24 dood weeën van de -
Spr. 16 : 25 dood wegen van de -
Job 10 : 18 dood wens bij de geboorte te zijn gestorven
Job 14 : 13 dood wens: Job wenst in het graf te zijn
Opb. 9 : 6 dood wensen
Job 2 : 9 dood wensen dat een naaste sterft
Job 6 : 9 dood wensen dood te gaan
Job 7 : 15 dood wensen dood te gaan
2 Cor. 4 : 12 dood werkt in ons
1 Pe 2 : 24 dood wij: voor de zonden afgestorven
Marcus 5 : 3 dood woning in de graven hebben
Marcus 5 : 13 dood zich ten dode in de zee storten
dood zie ook Sterven
Luk. 2 : 26 dood zien: niet zien voordat
Hebr. 11 : 5 dood zien: niet zien: Henoch
Opb. 12 : 11 dood zijn leven niet liefhebben tot de dood toe
Spr. 21 : 6 dood zoeken
Opb. 9 : 6 dood zoeken
Rom. 7 : 8 dood zonder wet is zonde -
Opb. 18 : 8 dood
Ez. 39 : 15 doodgraver
Jer 26 : 11 doodsbedreiging aan Jeremia
Jer 26 : 8 doodsbedreiging Jeremia bedreigd met de dood
Luk. 23 15 doodschuldig
Jer 8 : 3 doodscultuur (toepassing)
2 Cor. 11 : 23 doodsgevaar dikwijls in -en
Ps. 143 : 1 v doodsgevaar
Deut. 13 : 9 doodslaan die tot afgoderij aanport
Deut. 4 : 42 doodslaan uit haat of niet
Deut. 5 : 17 doodslaan verboden
Hos. 4 : 2 doodslaan
2 Kon. 6 : 21 doodslag belet: door Elisa
2 Kon. 3 : 19 doodslag bevolen door God
1 Sam. 26 : 9 doodslag en levensbeschouwing
1 Sam. 26 : 9 doodslag en mensbeeld: Saul is gezalfde des HEEREN
2 Kon. 11 : 16 doodslag geval: op last van de priester
Deut. 19 : 4 doodslag ongewild, per ongeluk
1 Kron. 22 : 8 doodslag onheilig in Gods ogen
Joz 20 : 3 v doodslag onopzettelijke -
Gen. 27 : 41 doodslag voorgenomen -: door Ezau
Ex. 21 : 12 v doodslag wetten over -
Ex. 21 : 14 doodslag
1 Tim. 1 : 10 doodslager terechtwijzen door de wet
Ps. 44 : 20 doodsschaduw bedekt met een -
Hand. 28 : 18 doodsschuld geen - in Paulus
Hand. 13 : 28 doodsschuld geen enkele - in Jezus gevonden
1 Kon. 13 : 24 doodstraf aan een profeet voltrokken
Gen. 20 : 3 doodstraf aangekondigd (gedreigd) door God, maar later ingetrokken
Richt. 20 : 13 doodstraf beoogd
Jer 26 : 16 doodstraf betwist
Gen. 26 : 11 doodstraf bij Filistijnen ingesteld voor een bepaald vergrijp
Joh. 19 : 7 doodstraf Christus' -: aanklacht: zichzelf Gods Zoon gemaakt
Richt. 21 : 10 doodstraf collectieve -: geval
Opb. 11 : 5 doodstraf door God bevolen
Gen. 38 : 7 doodstraf door God uitgevoerd
Gen. 38 : 10 doodstraf door God uitgevoerd
Num. 14 : 37 doodstraf door God uitgevoerd voor tien verspieders
Num. 25 : 4 doodstraf door ophanging
Esther 2 : 23 doodstraf door ophanging
Deut. 13 : 11 doodstraf effect: vrees, stoppen met zondigen
2 Kon. 14 : 6 doodstraf en generaties
1 Kron. 13 : 10 doodstraf geval: toegepast door God
Marcus 13 : 12 doodstraf in de eindtijd
Gen. 20 : 7 doodstraf kan kinderen van de dader meetreffen
Deut. 24 : 16 doodstraf kind niet doden voor de vader of omgekeerd
Joz 1 : 18 doodstraf makkelijker toegepast dan bij ons
Ezra 7 : 26 doodstraf mogelijkheid in Perzie
Lev. 20 : 4 doodstraf nalaten
Ex. 21 : 12 doodstraf niet verkeerd op zich
Gen. 2 : 17 doodstraf om eten van de boom der kennis van goed en kwaad
Lev. 20 : 15 v doodstraf op bestialiteit
Lev. 17 : 4 doodstraf op bloedvergieten van slachtoffers
Gen. 9 : 6 doodstraf op dood
Joz 1 : 18 doodstraf op ongehoorzaamheid aan Jozua: bij de Gadieten
Esther 4 : 11 doodstraf op ongevraagd binnentreden bij de koning Ahasveros
Lev. 20 : 10 doodstraf op overspel
Ex. 35 : 2 doodstraf op schending van de sabbat
Lev. 20 : 18 doodstraf op seksuele omgang met een vrouw in haar afzondering
Lev. 20 : 14 doodstraf op seksuele omgang van een man met een vrouw en haar moeder
Lev. 20 : 9 doodstraf op vloeken van vader of moeder
Marcus 7 : 10 doodstraf op vloeken van vader of moeder door een kind
Deut. 13 : 10 doodstraf steniging
Deut. 21 : 21 doodstraf steniging
Joz 7 : 15 , 25 doodstraf steniging, daarna verbranding
Gen. 38 : 24 doodstraf toegedacht aan Tamar
Gen. 31 : 32 doodstraf toegestaan: door Jakob: aan de dief van de terafim
Num. 35 : 16 v doodstraf van de doodslager, geboden
Deut. 13 : 8 doodstraf voor afgodisch misleidend familielid
Gen. 20 : 7 doodstraf voor de dader en al wat van hem is
Lev. 24 : 17 doodstraf voor de doodslager
Lev. 24 : 16 doodstraf voor de Godslasteraar
Deut. 24 : 7 doodstraf voor dief van zielen
Lev. 19 : 8 doodstraf voor eten dankoffer op 3e dag
Deut. 13 : 15 doodstraf voor hele stad
2 Kron. 15 : 13 doodstraf voor het niet zoeken van Jahweh
Num. 19 : 13 doodstraf voor nalatigheid tot reiniging
Num. 19 : 20 doodstraf voor nalatigheid tot reiniging
Ezra 6 : 11 doodstraf voor ongehoorzaamheid
Deut. 22 : 21 doodstraf voor ontuchtige vrouw
Deut. 13 : 5 doodstraf voor valse afgodische profeet
Num. 3 : 10 , 38 doodstraf voor valse priester
Deut. 22 : 25 doodstraf voor verkrachting ondertrouwde
Num. 1 : 51 doodstraf voor vreemde die bij tabernakel komt
Ex. 21 : 14 v doodstraf
Deut. 19 : 12 v doodstraf
2 Kon. 14 : 5 doodstraf
2 Kron. 25 : 4 doodstraf
Job 34 : 14 doodstraf
Matth. 15 : 4 doodstraf
Marcus 7 : 10 doodstraf
Rom. 1 : 32 doodstraf
Rom. 13 : 4 doodstraf
Gen. 30 : 1 doodswens en onvervulde geestelijke behoefte
Jona 4 : 3 doodswens
2 Cor. 1 : 9 doodvonnis
Deut. 21 : 22 doodzonde
doof zie ook Hardhorend
Ps. 83 : 2 doof
Ps. 58 : 5 doofheid geestelijke -
Jes. 42 : 18 v doofheid geestelijke -
Jes. 43 : 7 doofheid geestelijke -
Jer 6 : 10 doofheid geestelijke -
Marcus 4 : 12 doofheid geestelijke -
Joh. 8 : 43 doofheid geestelijke -
Joh. 18 : 37 doofheid geestelijke -
Jer 5 : 21 doofheid geestelijke - gevolg van zonde, vs 25
Marcus 8 : 18 doofheid geestelijke -: begrip
Ez. 12 : 2 doofheid geestelijke -: oorzaak: wederspannigheid
Matth. 11 : 5 doofheid genezen
Marcus 7 : 32 v doofstomme genezing
1 Pe 3 : 21 doop betekenis
Col. 2 : 11 doop betekenis: begrafenis met Christus
Col. 2 : 11 doop door onderdompeling: begrafenis
Hand. 22 : 16 doop en afwassing van zonden
Joh. 3 : 25 doop en reiniging
Marcus 10 : 38 doop fig. lijden
Luk. 12 : 49 doop Jezus: "tweede" doop
Hand. 10 : 37 doop Johannes de Doper predikte de doop
Hand. 9 : 18 doop na bekering en geloof: Saulus
Hand. 8 : 36 doop noemen bij of na evangelisatie
Matth. 3 : 16 doop onderdompeling in water
Hand. 8 : 38 - 39 doop onderdompeling: bewijs: "afdalen in het water", "uit het water opgekomen"
Hand. 10 : 47 doop onmiddellijk na ontvangst van de Heilige Geest
Luk. 7 : 30 doop ontwijken
Hand. 13 : 24 doop van bekering
Hand. 19 : 4 doop van bekering
Luk. 3 : 3 doop van bekering: die doop predikte Johannes
Hand. 16 : 33 doop van het huisgezin van de gevangenbewaarder
Matth. 3 : 13 doop van Jezus
Matth. 21 : 25 doop van Johannes
Luk. 7 : 29 doop van Johannes
Hand. 19 : 3 doop van Johannes
Luk. 20 4 doop van Johannes: uit de hemel
doop zie ook Dopen
Hebr. 10 : 22 doop
Joh. 1 : 28 doopplaats van Johannes de Doper: over de Jordaan
Joh. 1 : 3 door - Hem: alles in mijn leven
1 Tim. 5 : 6 door geestelijk - zijn: van een gelovige
Rom. 11 : 36 door God zijn alle dingen
Rom. 1 : 8 door Jezus Christus: danken
Job 30 : 17 doorboren beenderen: van Job
1 Tim. 6 : 10 doorboren zich - met vele smarten
Ps. 139 : 23 doorgronden door God: mij
Ps. 139 : 1 doorgronden door God: van mij
Jes. 40 : 28 doorgronding van Gods verstand is geen - door de mens
Marcus 12 : 15 doorhebben Jezus had hun huichelarij door
Job 35 : 15 doorkennen
Hos. 10 : 8 doorn doornen en distels
Jes. 5 : 6 doorn doornen in de wijngaard
Spr. 22 : 5 doorn doornen zijn in de weg van de verkeerde
Marcus 4 : 7 doorn dorens verstikken opschietend zaad
Micha 7 : 4 doorn fig. smart aanbrengend slecht mens
Ez. 28 : 24 doorn fig. smartende mens of volk
2 Sam. 23 : 6 doorn fig. van mens
2 Sam. 23 : 6 v doorn fig. van mens: oordeel over -
Joz 23 : 13 doorn Kanaänieten tot een –
Matth. 27 : 29 doorn kroon van dorens
2 Cor. 12 : 7 doorn voor het vlees
Jer 4 : 3 doorn zaait niet onder de doornen
Matth. 13 : 22 doorn zinnebeeldig
Jes. 32 : 13 doorn
Spr. 15 : 19 doornheg weg van de luiaard als een -
Dan. 7 : 15 doorsteken Daniëls geest werd doorstoken in het midden van zijn lichaam
Joh. 19 : 37 doorsteken Jezus doorstoken
Deut. 15 : 17 doorsteken oor van een slaaf
Joz 24 : 6 doortocht door de Schelfzee
Jes. 63 : 12 doortocht door de Schelfzee: reden
Jes. 63 : 11 doortocht door de zee
Joz 4 : 23 doortocht door Schelfzee en Jordaan
Joz 18 : 3 doorwandelen het land Kanaän -
Opb. 2 : 23 doorzoeken door Christus: innerlijk van ons
Spr. 28 : 11 doorzoeken iem. -
Klg. 3 : 40 doorzoeken laat ons onze wegen –
Job 33 : 24 doorzoeken niet te doorzoeken: Gods ingrijpen
Rom. 8 : 27 doorzoeken van de harten: door God
Gal. 5 : 9 doorzuren een beetje zuurdeeg doorzuurt het hele deeg
Matth. 3 : 6 dopen betekenis: onderdompeling
Hand. 10 : 48 dopen bevel tot -
Joh. 3 : 22 dopen door Jezus
Joh. 3 : 26 dopen door Jezus
Luk. 3 : 16 dopen door Jezus: met Heilige Geest en vuur
Joh. 1 : 25 dopen door Johannes de Doper
Marcus 1 : 10 dopen door onderdompeling: "uit het water opsteeg"
Joh. 3 : 23 dopen door onderdompeling: bewijsgrond voor het feit: "daar was veel water"
Gal. 3 : 28 dopen en Christus aandoen
Marcus 10 : 39 dopen fig. lijden ondergaan
Hand. 22 : 16 dopen gedoopt worden onder aanroeping van Jezus' naam
Luk. 7 : 29 dopen gedoopt zijn met de doop van Johannes
Hand. 16 : 15 dopen huisgezin gedoopt
Opb. 19 : 13 dopen in bloed gedoopt kleed: draagt Jezus bij zijn verschijning in de wereld
Hand. 2 : 38 dopen in de naam van Jezus Christus
Hand. 10 : 48 dopen in de naam van Jezus Christus
Marcus 1 : 5 dopen in de rivier de Jordaan
Marcus 1 : 4 dopen in de woestijn
Joh. 4 : 2 dopen Jezus doopte niet zelf
Marcus 1 : 9 dopen Jezus werd gedoopt
Matth. 3 : 11 dopen met Heilige Geest
Joh. 1 : 34 dopen met Heilige Geest
Hand. 1 : 5 dopen met heilige Geest
Matth. 3 : 11 dopen met of in water
Matth. 3 : 11 dopen met vuur
Joh. 1 : 31 dopen met water
Hand. 1 : 5 dopen met water: door Johannes
Hand. 22 : 16 dopen na bekering en geloof
Marcus 16 : 16 dopen na geloofd te hebben
Hand. 16 : 15 dopen na geloven
Hand. 16 : 33 dopen na geloven
Hand. 18 : 8 dopen na geloven
Marcus 16 : 16 dopen noodzakelijk
Hand. 8 : 12 dopen op geloof
Hand. 2 : 38 dopen opdracht tot -
Gal. 3 : 28 dopen tot Christus
Hand. 8 : 16 dopen tot de naam van de Heer Jezus
Hand. 19 : 5 dopen tot de naam van de Heer Jezus
Matth. 28 : 19 dopen tot de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest
Matth. 3 : 11 dopen tot: bekering
Hand. 19 : 5 dopen twee maal gedoopt worden
1 Cor. 15 : 29 dopen voor de doden worden gedoopt
Hand. 2 : 41 dopen wanneer: na aanneming van het woord van de apostel Petrus
2 Kon. 5 : 14 dopen zich - in de Jordaan: door Naaman
dopen zie ook Doop
Hand. 8 : 38 doper Filippus
Hos. 2 : 2 dor als een - land zetten: als straf
Matth. 13 : 7 doren -s zinnebeeld van zorgen en rijkdom
Luk. 8 : 7 doren dorens verstikten het zaad
Hebr. 6 : 8 doren dorens voortbrengen
Matth. 7 : 16 dorens fig. een valse profeet
Luk. 13 : 22 dorp Jezus reisde door steden en dorpen
2 Kon. 23 : 4 dorpelbewaarder
2 Kon. 25 : 18 dorpelbewaarder
Deut. 25 : 4 dorsen dorsende os niet muilbanden
Jes. 25 : 10 dorsen
Jes. 21 : 10 dorsing
Jes. 41 : 15 dorsslede fig. Israël tot een - gesteld
Jes. 5 : 13 dorst als straf
Hos. 2 : 2 dorst als straf
Deut. 28 : 48 dorst als vloek
Klg. 4 : 4 dorst bij kinderen
Jes. 48 : 21 dorst geen - dankzij God die voorzag
Opb. 7 : 16 dorst geen - meer
Joh. 4 : 14 dorst geen - meer in eeuwigheid: dankzij het water dat Christus geeft
Ps. 143 : 6 dorst geestelijke -
Joh. 7 : 37 dorst geestelijke -
Opb. 21 : 6 dorst geestelijke -
Opb. 22 : 17 dorst geestelijke -: die kome
Joh. 6 : 35 dorst geestelijke -: Jezus voorziet erin
Neh. 9 : 20 dorst gelest door water
1 Sam. 30 : 12 dorst geval
Jes. 49 : 10 dorst God doet - ophouden
Jes. 41 : 17 dorst God voorziet
2 Cor. 11 : 27 dorst in -
Matth. 25 : 35 dorst Jezus had - , in zijn leerlingen
1 Cor. 4 : 11 dorst lijden
Jes. 5 : 13 dorst oordeel
Richt. 15 : 18 dorst Simson
Neh. 9 : 15 dorst water uit de steenrots voor hun dorst
Ex. 17 : 17 v dorst
Matth. 5 : 6 dorsten geestelijk -: naar gerechtigheid
Ps. 63 : 2 dorsten naar God
Ps. 42 : 3 dorsten van de ziel naar God
Ps. 107 : 9 dorstig dorstige ziel verzadigd door God
Jes. 55 : 1 dorstige alle gij -n, komt tot de wateren
Jes. 29 : 8 dorstige droom van een -
Jes. 32 : 6 dorstige
Jes. 21 : 10 dorsvloer
Hos. 13 : 3 dorsvloer
Marcus 7 : 32 dove die moeilijk sprak
Ex. 4 : 11 dove door God gemaakt
Luk. 7 : 22 dove doven horen
Matth. 11 : 5 dove doven kunnen horen
Jes. 42 : 18 dove hoort, u doven!
Lev. 19 : 14 dove niet vloeken
Jes. 35 : 5 dove toekomst: oren der -n zullen geopend worden
Jes. 29 : 18 dove zullen horen
Joh. 16 : 12 draagkracht beperkte -
Ex. 18 : 18 draagkracht
Ps. 91 : 13 draak de - zult u vertreden
Jes. 43 : 20 draak de draken zullen God eren
Mal. 1 : 3 draak draken der woestijn
Opb. 20 : 2 draak gegrepen
Opb. 12 : 9 draak grote -
Job 30 : 29 draak ik ben de -en een broeder geworden
Opb. 16 : 13 draak mond van de -
Ps. 44 : 20 draak plaats der -en
Opb. 12 : 13 draak satan
Opb. 13 : 11 draak spreekt
Jes. 30 : 6 draak vurige vliegende -
Jes. 27 : 1 draak
Opb. 12 : 3 draak
Deut. 28 : 18 dracht van koeien
Jes. 63 : 9 dragen door God
Jes. 40 : 11 dragen door God: de lammeren
Gal. 6 : 2 dragen draagt elkanders lasten
Ex. 18 : 22 dragen dragen met Mozes
Hebr. 1 : 3 dragen Jezus: de Zoon draagt alle dingen door het woord van Zijn kracht
Luk. 11 : 46 dragen moeilijk te dragen lasten
Joh. 16 : 12 dragen niet kunnen -
Ex. 28 : 12 dragen op de schouders: namen der kinderen Israëls
Job 31 : 36 dragen op zijn schouder
Hebr. 9 : 28 dragen zonden -: door Christus
Ez. 12 : 6 drama om iets uit te beelden
Joh. 6 : 52 v drank de ware -: Jezus' leven, bloed
Spr. 23 : 33 drank doet hart verkeerdheden spreken
Ef. 5 : 18 drank en losbandigheid
Pred. 2 : 3 drank ervaring met -
Jer 9 : 15 drank fig. kwade - straf
Richt. 19 : 22 drank maakt hart vrolijk
Ruth 3 : 7 drank maakt hart vrolijk
Spr. 23 : 33 drank maakt losbandig
Hos. 7 : 5 drank misbruik
Luk. 1 : 15 drank sterke - : t.o. vervulling met H. Geest
Ps. 69 : 13 drank sterke - drinken
Spr. 20 : 1 drank sterke - is woelig
Richt. 13 : 4 drank sterke - verboden
Jes. 28 : 7 drank sterke -: dolen van de sterke -
Jes. 5 : 22 drank sterke -: kloeke mannen zijn om sterke - te mengen
Deut. 14 : 26 drank sterke -: toegestaan
Spr. 31 : 6 drank sterke-: geef die aan die bitter bedroefd is
Spr. 31 : 6 drank sterke-: geef die aan die verloren gaat
Jes. 65 : 4 drank verkeerde -
Jes. 5 : 11 drank verslaving
Jes. 5 : 12 drank verslaving: en God niet kennen
Spr. 23 : 20 drank wees niet onder de wijnzuipers
2 Tim. 4 : 6 drankoffer als - uitgegoten: Paulus
2 Tim. 4 : 6 drankoffer figuurlijk
Joel 1 : 13 drankoffer opgehouden door een plaag
Gen. 35 : 14 drankoffer over opgericht teken gestort door Jakob
Filip. 2 : 17 drankoffer Paulus als een - uitgegoten over
Hos. 9 : 4 drankoffer van wijn
Hos. 4 : 18 drankzucht leidt tot afval
Hos. 3 : 1 drankzucht religieuze kant
Jes. 5 : 22 drankzucht veroordeeld
Jes. 5 : 11 drankzucht
Richt. 14 : 15 dreigement tegenover Simsons vrouw
Ef. 6 : 9 dreigen door een heer na te laten
1 Pe 2 : 23 dreigen niet -: door Jezus
Hand. 9 : 1 dreiging blazen: door Saulus
Matth. 26 : 47 dreiging Jezus bedreigd
Ps. 113 : 7 drek beeld van de bedreven zonden (?)
Jes. 4 : 4 drek fig.
Ps. 113 : 7 drek uit de drek verhogen de nooddruftige: door God
Spr. 30 : 12 drek van zijn drek niet gewassen is
Deut. 29 : 17 drekgod drekgoden van de volken
1 Kon. 21 : 26 drekgod wandelend achter de -en: door Achab
2 Kon. 17 : 12 drekgod
2 Kon. 21 : 21 drekgod
Jes. 43 : 24 drenken God drenken
Hos. 6 : 2 Drie dag: op 3e dag herrijzenis
1 Kron. 12 : 39 Drie dagen lang vertoeven bij David
Gen. 42 : 17 drie dagen: Jozefs broers in bewaring gehouden
Matth. 15 : 32 drie dagen: menigte 3 dagen bij Jezus
Marcus 15 : 25 Drie derde uur: Jezus gekruisigd
Gen. 40 : 18 drie drie korven, drie dagen
Gen. 40 : 12 drie drie ranken, drie dagen
Gen. 15 : 9 drie driejarige dieren door God gevraagd
Luk. 23 22 drie driemaal Jezus uitdrukkelijk verworpen door de menigte
2 Kron. 9 : 29 Drie geschriften van profeten
Luk. 24 : 9 drie getuigen (vrouwen) van de opstanding
Matth. 26 : 37 drie getuigen nam Jezus mee
Jes. 20 : 3 drie jaar: tot een teken zijn: Jesaja
Matth. 26 : 44 drie Jezus bad voor de derde keer
Opb. 10 : 6 drie levenssferen
Hand. 10 : 16 drie maal betuigen door God in een hemels gezicht
Luk. 1 : 56 Drie Maria bleef ongeveer 3 maanden bij Elizabeth
Matth. 13 : 33 Drie maten meel
Marcus 8 : 31 drie na - dagen zou Jezus opstaan
2 Kon. 20 : 5 drie op de derde dag genezen: Hizkia
Luk. 13 : 32 drie op de derde dag kom ik (Jezus) aan het einde
Ex. 19 : 10 drie op de derde dag zou God verschijnen
Esther 5 : 1 drie op derde - verscheen Esther aan de koning
Luk. 23 : 44 drie uren duisternis
Opb. 8 : 13 drie wee: 3x wee, betekenisvol, zie 9:12
Opb. 16 : 13 drie-eenheid onheilige -
Joh. 14 : 26 Drie-eenheid Vader, Zoon, Geest in één vers genoemd
2Jo : 1 - 3 Drie-eenheid
1 Cor. 1 : 24 driedeling van de mensheid
Col. 1 : 6 v drieeeenheid God, Christus, Geest
1 Cor. 12 : 4 v Drieëenheid
Opb. 4 : 8 Drieëenheid
Luk. 4 : 25 Drieeneenhalf jaar hemel gesloten
Opb. 12 : 14 drieeneenhalf tijden
Dan. 12 : 7 drieëneenhalf jaar
2 Cor. 13 : 13 Drieenheid
1 Thess. 2 : 8 drijfveer liefde
2 Tim. 3 : 6 drijven gedreven worden door allerlei begeerten
2 Kron. 21 : 11 drijven tot afgoderij
Matth. 21 : 12 drijven uitdrijven: door de Heer Jezus
Ps. 56 : 2 dringen de hele dag dringt mij de bestrijder
2 Cor. 5 : 14 dringen de liefde van Christus dringt ons
Jer 49 : 12 drinkbeker beeld van straf
Luk. 22 17 drinkbeker danken voor de -
Joh. 18 : 11 drinkbeker die de Vader Jezus te drinken gaf
Matth. 20 : 22 drinkbeker die Jezus zou drinken
Opb. 17 : 4 drinkbeker fig.
Marcus 10 : 38 drinkbeker fig. lijden
Marcus 14 : 36 drinkbeker fig. lijden
Luk. 22 41 - 42 drinkbeker fig.: ellende
Matth. 26 : 39 v drinkbeker voor Jezus
Deut. 9 : 9 drinken 40 dagen zonder -
Luk. 12 : 19 drinken eten en -
Luk. 12 : 19 drinken genieten
Jes. 5 : 23 drinken held om wijn te drinken
Luk. 17 : 27 drinken in de dagen van Noach
Col. 2 : 16 drinken vrijheid in
Luk. 12 : 29 drinken zoekt niet wat u - zult
1 Tim. 3 : 3 drinker geen -
Tit. 1 : 7 drinker geen - mag de opziener zijn
1 Pe 4 : 3 drinkgelag wandelen in -en
Hos. 7 : 5 drinkgelag
Jes. 35 : 10 droefenis zal wegvlieden
Ps. 116 : 3 droefenis
Pred. 7 : 3 droefheid betert het hart
Marcus 3 : 5 droefheid bij Jezus
Marcus 14 : 34 droefheid bij jezus
Filip. 2 : 27 v droefheid bij Paulus
Joh. 21 : 17 droefheid bij Petrus
Spr. 17 : 25 droefheid bittere -
Spr. 14 : 10 droefheid bittere -: het hart kent zijn eigen bittere -
Joh. 16 : 20 v droefheid Christus over -
Matth. 17 : 23 droefheid de leerlingen werden zeer bedroefd
Marcus 3 : 5 droefheid en toorn gemengd
2 Cor. 7 : 10 droefheid goede -
1 Sam. 20 : 41 droefheid grote -: bij David
Rom. 9 : 2 droefheid grote -: bij Paulus
Matth. 26 : 38 droefheid grote -: Jezus 'zeer bedroefd'
Joh. 16 : 6 droefheid hart vervuld van -
Joh. 16 : 7 droefheid helpen tegen -: wijzen op nut van bedroevende dingen
Jes. 29 : 2 droefheid in Jeruzalem
Matth. 26 : 37 droefheid Jezus
Luk. 22 45 droefheid maakt slaperig
2 Cor. 7 : 11 droefheid naar God: effecten
Spr. 25 : 20 droefheid niet zingen bij eens anders -
1 Thess. 4 : 13 droefheid onnodige - wegnemen door inlichting
2 Cor. 2 : 7 droefheid overmatige -
Ps. 119 : 28 droefheid richt mij op naar Uw woord
Matth. 26 : 38 droefheid tot de dood toe
2 Cor. 7 : 10 droefheid van de wereld
Joh. 16 : 20 droefheid versus blijdschap
2 Cor. 2 : 2 droefheid versus blijdschap
droefheid zie ook Smart
1 Sam. 22 : 2 droefheid
2 Cor. 2 : 1 droefheid
Ps. 95 : 5 droge geformeerd door God
Joz 4 : 18 droge naast de Jordaan
Joz 3 : 17 droge op het - staan, te midden van de Jordaan
Matth. 23 : 15 droge versus de zee
Hand. 2 : 17 dromen
Jud : 8 dromer die zondigen
Deut. 13 : 1 dromer droomdromer
Jer 27 : 9 dromer hoort niet naar uw -s
Deut. 13 : 5 dromer valse afgodische dromendromer: moet gedood worden
Jud : 8 dromer
1 Cor. 6 : 10 dronkaard geen – zal Gods koninkrijk beërven
1 Cor. 5 : 11 dronkaard in de gemeente: omgang met hem vermijden
Jes. 19 : 14 dronkaard spuwsel, gedrag
Matth. 24 : 49 dronkaard
1 Kon. 20 : 14 dronken Benhadad en de koningen
Jes. 28 : 7 dronken dwalen, dolen, waggelen
1 Thess. 5 : 7 dronken geestelijk -
Hab. 2 : 15 dronken iemand dronken voeren
Gen. 43 : 34 dronken Jozef, met zijn broers
2 Sam. 11 : 13 dronken maken van iem.
Gen. 19 : 32 dronken maken: Lot
Gen. 9 : 21 dronken Noach
Spr. 5 : 19 dronken seksuele roes
Spr. 31 : 4 - 5 dronken tegen -schap
Spr. 7 : 18 dronken van minnen
Hgl 5 : 1 dronken wordt -
1 Kon. 16 : 9 dronken zich - drinken: geval
2 Sam. 13 : 28 dronken
Spr. 23 : 34 v dronken
Jes. 5 : 11 dronken
Joel 1 : 5 dronken
Gen. 9 : 21 dronkene niet verachtelijk behandelen
Jes. 28 : 1 dronkene
Luk. 21 34 dronkenschap en roes
Gen. 19 : 32 v dronkenschap kenmerk: verminderd waarnemingsvermogen
1 Sam. 25 : 36 dronkenschap Nabal
Luk. 21 34 dronkenschap pas op voor -
Rom. 13 : 13 dronkenschap wandel niet in -pen
Gal. 5 : 21 dronkenschap werk van het vlees
Jes. 28 : 7 dronkenschap
1 Pe 4 : 3 dronkenschap
2 Kron. 6 : 26 droogte als gevolg van zonde
Ps. 107 : 33 droogte als straf
Hag. 1 : 10 droogte door God geroepen
1 Kon. 8 : 35 droogte gevolg van zonde
Jes. 5 : 6 droogte God verhindert de regen
Jer 14 : 1 v droogte grote -
Jer 14 : 7 droogte oorzaak: zonde
Amos 4 : 8 droogte reden tot bekering
Gen. 37 : 10 droom bestraft om een droom
Dan. 7 : 1 droom Daniels - van de vier dieren
Hand. 2 : 17 droom door de Heilige Geest een droom krijgen
Matth. 2 : 19 droom engel verschijnt in -
Jer 23 : 26 droom gedichtsel des harten
Matth. 27 : 19 droom geval: Pilatus' vrouw
Gen. 31 : 24 , 29 droom God kwam tot Laban in een droom
Gen. 20 : 3 droom God openbaart zich in een -
Num. 12 : 6 droom God spreekt door een - tot een profeet
Gen. 41 : 32 droom herhaald: betekenis
Gen. 31 : 11 droom in een - kan een engel spreken
Matth. 2 : 22 droom leiding door -
Matth. 2 : 12 droom leiding in een -
Matth. 27 : 19 droom lijden in een -
Gen. 40 : 1 v droom met betekenis
Deut. 13 : 2 droom misleidende -
Jer 23 : 25 droom niet altijd van God
Jer 27 : 9 droom onbetrouwbare gids
Pred. 5 : 2 droom oorzaak: veel bezigheid
Gen. 31 : 10 v droom openbaring door een -
Matth. 27 : 19 droom over Jezus
Gen. 40 : 5 droom uitlegging
Gen. 40 : 8 droom uitlegging: van God
Jer 23 : 32 droom valse -en profeteren
Joel 2 : 28 droom vanwege de HEERE
Pred. 5 : 6 droom veelheid der -en: daarin zijn ijdelheden
Matth. 2 : 13 droom verschijning van een engel
Matth. 1 : 20 droom verschijning van engel
Dan. 1 : 17 droom verstand in -en ontvangen van God
Gen. 37 : 5 v droom voorspellende -
Gen. 41 : 1 droom voorspellende dromen van Farao
Gen. 42 : 9 droom voorzeggende –: vervuld
1 Sam. 28 : 15 droom waardoor God antwoordt
Jes. 29 : 8 droom wens-
droom zie ook Nachtmerrie
Dan. 7 : 1 droomgezicht Daniels - van de vier dieren
Spr. 1 : 15 drugs gebruikende vrienden mijden (toepassing)
Spr. 23 : 21 drugs gevolg: armoede (toepassing)
Ps. 107 : 14 drugs God breekt banden van verslaving (toepassing)
Luk. 6 : 44 druif oogsten van -ven
Jes. 5 : 4 druif stinkende -ven
Deut. 32 : 14 druivenbloed
Job 30 : 15 druk de dagen des druks grijpen mij aan
Ps. 119 : 92 druk in de - vergaan
1 Kon. 22 : 13 druk sociale -
Ps. 119 : 92 druk standhouden in de -: door overdenking van Gods wet
Luc. 10 : 41 druk zich - maken over veel dingen
Luk. 5 : 15 drukte door de menigten
Jes. 24 : 8 drumstel
Num. 2 : 4 v dubbel herhaalde vermeldingen van de aantallen uit het vorige hoofdstuk
Marcus 6 : 20 dubbelhartig geval: Herodes
Spr. 28 : 18 dubbelhartigheid noodlottig
2 Tim. 3 : 9 duidelijk worden aan allen
1 Tim. 4 : 15 duidelijk worden aan allen dat je vorderingen maakt
Matth. 5 : 37 duidelijkheid
Luk. 4 : 22 duif Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Jezus neerdalend
Hgl 4 : 1 duif ogen als duiven
Hgl 5 : 2 duif toegepast op bruid
Gen. 8 : 9 duif uit en terug in de ark gaand
Luk. 11 : 36 duister deel van uw lichaam: zonder enige duister deel te hebben
Matth. 6 : 23 duister lichaam
Job 29 : 3 duisternis bij Gods licht de - doorwandelen
Matth. 8 : 12 duisternis buitenste -
Matth. 25 : 30 duisternis buitenste -
Matth. 22 : 13 duisternis buitenste -: geween en tandengeknars
Joh. 3 : 19 duisternis de - liefhebben
Joh. 1 : 5 duisternis de wereld: vgl. 3:19
2 Pe 2 : 17 duisternis donkerheid van de - bewaard voor valse leraars
Amos 4 : 13 duisternis door God gemaakt
Job 19 : 8 duisternis door God gesteld over mijn (Jobs) paden
Spr. 7 : 9 duisternis en zondigen
Micha 3 : 6 duisternis fig.
Luk. 11 : 35 duisternis fig.
Joh. 8 : 12 duisternis fig. in de - wandelen
Filip. 2 : 15 duisternis fig. in de wereld
1Jo 2 : 8 duisternis gaat voorbij
Ps. 143 : 3 duisternis geestelijke -
Matth. 4 : 16 duisternis geestelijke -
Matth. 6 : 22 v duisternis geestelijke -
Luk. 1 : 79 duisternis geestelijke -
1 Thess. 5 : 4 v duisternis geestelijke -
Jud : 6 duisternis geestelijke -
1 Pe 2 : 9 duisternis geestelijke -: hieruit zijn de gelovigen geroepen
Hand. 26 : 18 duisternis geestelijke en zedelijke -
Klg. 3 : 2 duisternis geleid in de – en niet in het licht
Jes. 59 : 9 duisternis gevolg van zonden
Ps. 104 : 20 duisternis God beschikt de - (van de nacht)
Jes. 45 : 7 duisternis God schept de duisternis
Ps. 107 : 14 duisternis God voert uit de -
Ps. 105 : 28 duisternis God zond - in Egypte
Gen. 15 : 12 duisternis grote - viel op Abram
2 Cor. 6 : 14 duisternis heeft geen gemeenschap met licht
Micha 7 : 8 duisternis in - gezeten: God is mijn licht
Jes. 9 : 1 duisternis in - wandelen
Jes. 42 : 7 duisternis in - zitten
1Jo 2 : 11 duisternis in de - wandelen en zijn
1Jo 2 : 9 duisternis in de - zijn: en haat
1Jo 2 : 11 duisternis in de - zijn: en haat
Ps. 107 : 10 duisternis in de - zitten
Matth. 24 : 29 duisternis in eindtijd
1Jo 1 : 5 duisternis in God is in het geheel geen -
Luk. 11 : 35 duisternis in iemand
Matth. 6 : 23 duisternis inwendige
2 Pe 2 : 4 duisternis ketenen van donkerheid
Gen. 1 : 4 duisternis licht gescheiden van de -
Ps. 112 : 4 duisternis licht opgaand in de duisternis, voor de oprechten
Col. 1 : 13 duisternis macht der -: satanische macht
Luk. 22 53 duisternis macht van de -
Joh. 12 : 46 duisternis niet in de - blijven
Jud : 6 duisternis onder de - bewaren met eeuwige boeien
Matth. 6 : 22 duisternis oorzaak
Luk. 23 : 44 duisternis over het hele land
Marcus 15 : 33 duisternis over het hele land, bij Jezus' kruislijden
Joh. 12 : 35 duisternis overvallende -
Ex. 10 : 21 duisternis plaag
Matth. 27 : 45 duisternis tijdens het kruislijden van Christus: over het hele land
Luk. 23 : 44 duisternis toen de Heiland aan het kruis hing, drie uur lang
Jes. 42 : 16 duisternis tot licht maken: door God
Jes. 5 : 20 duisternis tot licht stellen: verkeerd
2 Cor. 4 : 6 duisternis uit - zal licht schijnen
1 Thess. 5 : 5 duisternis van de - zijn
Jud : 13 duisternis van de hel
1Jo 2 : 11 duisternis verblindt de ogen
1 Pe 2 : 9 duisternis versus licht
Joh. 12 : 35 duisternis wandelen in de -
1Jo 1 : 6 duisternis wandelen in de -
Gen. 1 : 2 duisternis was op de afgrond
Spr. 4 : 19 duisternis weg der goddelozen is als donkerheid
Spr. 2 : 13 duisternis wegen der -: ingaan
Ef. 6 : 12 duisternis wereldbeheersers van deze -
Jes. 29 : 15 duisternis werken die in - geschieden
Rom. 13 : 12 duisternis werken van de – afleggen
Ef. 5 : 11 duisternis werken van de duisternis zijn onvruchtbaar
Joh. 12 : 35 duisternis zedelijk-geestelijke -
Matth. 10 : 27 duisternis zeggen in de –: door Christus
Hand. 26 : 18 duisternis zich bekeren van de - tot het licht
Ef. 5 : 8 duisternis zijn (van de mens): vroeger was u -
Ez. 32 : 7 duisternis zon en maan verduisterd
Jes. 8 : 22 duisternis
Matth. 4 : 6 duivel 'kent' de Bijbel
Deut. 32 : 16 duivel aan -en offeren
Joh. 8 : 41 duivel als vader
Joh. 8 : 44 duivel als vader
Spr. 27 : 11 duivel antwoord geven: door God
Joh. 8 : 44 duivel beinvloeding door: casus: de mensen die Jezus wilden doden
Matth. 25 : 41 duivel bestemming
Joh. 17 : 15 duivel bewaren voor de boze: doet God
Matth. 13 : 39 duivel boze
Ef. 6 : 16 duivel boze
1Jo 3 : 12 duivel boze
Ef. 6 : 16 - 11 duivel boze genoemd
1Jo 2 : 13 duivel boze genoemd
Ps. 120 : 3 duivel brandende pijlen
Opb. 12 : 12 duivel brengt rampspoed
Lev. 17 : 7 duivel contact met: nahoereren
1Jo 5 : 18 duivel de boze
Joh. 17 : 15 duivel de boze genoemd
2 Kron. 11 : 15 duivel dienst aan -en
1Jo 3 : 8 duivel doet zondigen
Matth. 8 : 28 duivel doodsgebied
Hand. 10 : 38 duivel door de - overweldigd zijn en ziek zijn
2 Tim. 2 : 26 duivel en leugen
Matth. 25 : 41 duivel engelen van de -
Ef. 4 : 27 duivel geef hem geen plaats
Joh. 13 : 2 duivel geeft Judas in het hart om iets te doen
Joh. 8 : 38 duivel geeft woorden in
Opb. 20 : 2 duivel gegrepen
Joh. 18 : 40 duivel gekozen voor Jezus
Joh. 16 : 11 duivel geoordeeld
Joh. 6 : 71 duivel gezegd van Judas
2 Cor. 4 : 4 duivel god van deze eeuw
Opb. 12 : 12 duivel grimmigheid: grote grimmigheid
Joh. 14 : 30 duivel haakt aan op zonde in ons
Joh. 8 : 44 duivel heeft begeerten
1Jo 5 : 18 duivel heeft geen vat op christenen
Jud : 9 duivel heeft macht over de dood (voor ons niet meer)
1Jo 5 : 18 duivel heeft vat op mensen
1 Tim. 3 : 6 duivel hoogmoedig
Matth. 13 : 18 duivel houdt evangelieverkondiging in de gaten
2 Tim. 2 : 26 duivel houdt mensen gevangen
Ef. 6 : 16 duivel influisteringen
Luk. 8 : 12 duivel kan Gods woord uit ons hart nemen
Joh. 13 : 27 duivel kan in iemand varen
Hand. 10 : 38 duivel kan mensen overweldigen
Matth. 4 : 8 duivel kan wonderen doen: wonderen van vervoer
Ef. 4 : 26 duivel kans voor -: toorn
1Jo 3 : 12 duivel kind: Kain
1Jo 3 : 10 duivel kind: kenmerk: zondigen
Joh. 8 : 44 duivel leugen is in hem
Joh. 8 : 44 duivel leugen: spreekt de -
Ef. 6 : 11 duivel listen van de duivel
Matth. 13 : 25 v duivel listig
Marcus 5 : 3 duivel losbandig, opstandig
Matth. 4 : 9 duivel macht in deze wereld
Luk. 22 53 duivel macht van de duisternis
Hebr. 2 : 14 duivel macht: over de dood
Matth. 4 : 5 duivel meegaan met de duivel
Matth. 13 : 18 duivel mens: neemt woord van God weg uit ons hart
Joh. 8 : 44 duivel mensenmoordenaar
Opb. 20 : 3 duivel misleidt de naties
Opb. 20 : 10 duivel misleidt de naties
Luk. 8 : 12 duivel neemt Gods weg: om geloof en behoudenis te verijdelen
Ps. 106 : 37 v duivel offeren aan duivels
Marcus 16 : 6 duivel ontstelt anderen
Matth. 25 : 41 duivel oordeel
Joh. 14 : 30 duivel overste van de wereld
Joh. 16 : 11 duivel overste van deze wereld
1Jo 2 : 13 v duivel overwonnen: door jongelingen
Job 6 : 4 duivel pijlen van de -: effect
Jud : 9 duivel redeneren door de -
Jud : 9 duivel redetwisten door de -
Matth. 13 : 18 duivel rooft: Gods woord, uit harten
Matth. 4 : 10 duivel satan genoemd door Jezus
Marcus 5 : 5 duivel schreeuwen als kenmerk van bezetene
Lev. 17 : 7 duivel slachtoffer aan -en offeren
Joh. 8 : 44 duivel spreken door de -
Joh. 8 : 44 duivel spreken: uit de leugen
Joh. 8 : 44 duivel staat niet in de waarheid
1 Tim. 3 : 7 duivel strik van de -
2 Tim. 2 : 26 duivel strik van de -
Luk. 8 : 12 duivel tegen evangelisatie
1 Pe 5 : 8 duivel tegenpartij
Hebr. 2 : 14 duivel tenietdoen: door Christus: door de dood
Marcus 5 : 3 duivel terrein van de dood
Luk. 23 19 duivel type van de -: Barabbas (toepassing)
Jes. 35 : 9 duivel typisch door een leeuw voorgesteld
Joh. 8 : 44 duivel uit de - zijn
1Jo 3 : 8 duivel uit de - zijn
Marcus 5 : 8 duivel uitdrijving
1 Tim. 3 : 6 duivel veroordeeld
Matth. 4 : 3 duivel verzoeker
Matth. 4 : 1 duivel verzoekt
Marcus 1 : 13 duivel verzoekt
Matth. 13 : 25 v duivel vijandig tegen de Heer Jezus
Matth. 13 : 39 duivel vijandig tegen de Heer Jezus
Jac. 4 : 7 duivel vluchten door de -: als je hem weerstaat
Matth. 4 : 9 duivel vraagt om aanbidding
Jac. 4 : 7 duivel vrees bij de -
Joh. 8 : 44 duivel waarheid:geen waarheid in in hem
1 Pe 5 : 9 duivel weerstaan: standvastig: in het geloof
Jac. 4 : 7 duivel weerstaan: weerstaat hem
Matth. 8 : 29 duivel weet zijn toekomst
Matth. 4 : 11 duivel weggaan: hij verliet Jezus
Matth. 4 : 10 duivel weggestuurd door Jezus
2 Sam. 16 : 7 v duivel werk: aanklager der broederen
1Jo 3 : 8 duivel werken van de -: verbreken
1Jo 3 : 8 duivel werken van de -: zonden
Opb. 2 : 10 duivel werkt door mensen
Opb. 2 : 10 duivel werpt in de gevangenis
Opb. 12 : 12 duivel weten: dat hij weinig tijd heeft, na zijn nederwerping
2 Tim. 2 : 26 duivel wil van de - doen
2 Tim. 2 : 26 duivel wil van de -: ongerechtigheid, ongeloof
Filip. 2 : 6 duivel wilde aan God gelijk zijn, ctr. Christus
Matth. 13 : 25 duivel zaait onkruid
Matth. 13 : 39 duivel zaait verkeerde dingen
Jud : 9 duivel zal door God bestraft worden
Marcus 5 : 5 duivel zelfbeschadiging alls kenmerk van bezetene
duivel zie ook Boze
1 Pe 5 : 8 duivel zoeken: wie hij zou kunnen verslinden
Jer 27 : 10 , 15 duivel zoekt ons verderf, zelfs dat van valse profeten
1Jo 3 : 8 duivel zondigt vanaf het begin
Matth. 13 : 38 , 40 duivel zonen van de boze
Hand. 13 : 10 duivel zoon van de -
Jes. 34 : 14 duivel
Opb. 12 : 9 duivel
Hand. 19 : 13 duivelbezweerder
Lev. 17 : 7 duiveldienst verboden
Lev. 19 : 31 duivelskunstenaar -s: zoek ze niet
Lev. 20 : 27 duivelskunstenaar doodstraf
Lev. 20 : 6 duivelskunstenaar overspelig nalopen
Jes. 19 : 3 duivelskunstenaar vragen van -s
2 Kon. 23 : 24 duivelskunstenaar wegdoen: de -s weggedaan door Josia
1 Sam. 28 : 3 duivelskunstenaar weggedaan de -s door Saul
Deut. 18 : 11 duivelskunstenaar
Hand. 16 : 18 duiveluitdrijving
Hand. 8 : 7 duiveluitdruiving
Ez. 47 : 3 duizend ellen mat de engel
Ps. 105 : 8 duizend geslachten: symbolisch te verstaan
Opb. 20 : 2 duizend jaren de satan gebonden
Opb. 20 : 4 duizend jaren regeren met christus
Opb. 20 : 6 duizend jaren: regeren met Christus
Opb. 20 : 7 duizend jaren: voleinding
Marcus 15 : 43 durf geval
Luk. 20 40 durven Jezus niet - te vragen: door de schriftgeleerden
Matth. 22 : 46 durven Jezus niet meer een vraag durven stellen
Filip. 1 : 14 durven spreken: zonder vrees - spreken
Marcus 12 : 34 durven vragen aan Jezus: niemand durfde meer iets aan Hem te vragen
Jes. 6 : 11 duur vraag: Hoe lang, Heer?
Spr. 8 : 18 duurzaam goed: bij de Wijsheid
Deut. 29 : 5 duurzaam goederen duurzaam gemaakt door God
duurzaam zie ook Bestendig
Spr. 8 : 21 duurzaam
Spr. 28 : 2 duurzaamheid
2 Tim. 2 : 18 dwaalleer mogelijk gevolg: geloof van sommigen omverwerpen
Opb. 2 : 14 dwaalleer praktische dwaalleer
1 Pe 2 : 2 dwaalleer tegen -: redelijke, onvervalste melk
1 Tim. 6 : 20 dwaalleer wend je af van -
Col. 2 : 8 dwaalleer
Rom. 16 : 17 dwaalleraar omgaan met -s: zich aan hen onttrekken
Jud : 11 dwaalleraar vergelijk met Kain, Bileam en Korach
Jac. 5 : 20 dwaalweg iemand terugbrengen van zijn -
Matth. 25 : 2 v dwaas dwaze maagden
1 Pe 2 : 15 dwaas dwaze mensen
Matth. 23 : 17 dwaas geval
Luk. 12 : 20 dwaas God noemde de rijke een dwaas
Spr. 14 : 3 dwaas hoogmoed
Matth. 7 : 26 dwaas man
Jes. 32 : 5 dwaas milddadig genoemd ten onrechte
Spr. 10 : 21 dwaas sterft door gebrek van verstand
Spr. 12 : 16 dwaas toorn van de -
2 Tim. 2 : 23 dwaas twistvraag: dwaze twistvragen
Spr. 15 : 5 dwaas versmaadt tucht van zijn vader
Spr. 30 : 22 dwaas verzadigd van brood
Deut. 32 : 6 dwaas volk: Israël
Spr. 12 : 15 dwaas weg van de - is recht in zijn ogen
Rom. 1 : 22 dwaas worden
1 Cor. 4 : 10 dwaas zijn naar het oordeel van de wereld
Ps. 49 : 11 dwaas
Spr. 14 : 18 dwaasheid als erfenis
Pred. 10 : 1 dwaasheid bederft je eer en wijsheid
Pred. 2 : 3 dwaasheid beproeven
Spr. 15 : 21 dwaasheid blijdschap voor de verstandeloze
Spr. 24 : 9 dwaasheid de gedachte der - is zonde
Spr. 22 : 15 dwaasheid der jeugd
Job 42 : 8 dwaasheid door God aangewezen bij Jobs vrienden
Gen. 34 : 7 dwaasheid dwaze daad
2 Kron. 16 : 9 dwaasheid geval
Jer 5 : 21 dwaasheid geval van
Spr. 26 : 11 dwaasheid hernemen
Jer 4 : 22 dwaasheid Israël is dwaas
Pred. 1 : 17 dwaasheid kennen
Spr. 26 : 4 dwaasheid niet met dwaasheid beantwoorden
Spr. 27 : 22 dwaasheid onuitroeibaar
Joz 7 : 15 dwaasheid onverstandige overtreding
Spr. 14 : 17 dwaasheid oorzaak: haast tot toorn
Rom. 1 : 21 dwaasheid tot - vervallen: de goddelozen: in hun overleggingen
Spr. 12 : 23 dwaasheid uitroepen
Spr. 5 : 23 dwaasheid verdwalen in de grootheid van zijn -
Spr. 14 : 29 dwaasheid verheffen: door haastigheid
2 Pe 2 : 16 dwaasheid verhinderen
Spr. 19 : 3 dwaasheid verkeert je weg
Spr. 19 : 3 dwaasheid vertoornt tegen God
1 Cor. 1 : 23 dwaasheid voor Grieken is het evangelie een –
Pred. 10 : 3 dwaasheid zeggen dat je dwaas bent
Spr. 13 : 16 dwaasheid zot breidt - uit
Ps. 69 : 6 dwaasheid
1 Pe 2 : 25 dwalen als schapen
2 Kron. 33 : 9 dwalen anderen doen -: door Manasse
Matth. 22 : 29 dwalen cognitief of intellectueel -
Ef. 4 : 14 dwalen doen - door list en sluwheid en bedriegerij
Spr. 28 : 10 dwalen doen -: gevolg: val
Spr. 10 : 17 dwalen doen -: oorzaak: bestraffing verlaten
Ez. 48 : 11 dwalen door de kinderen van Israëls en door de andere Levieten
2 Kon. 21 : 9 dwalen door een leider: Manassa
Spr. 7 : 25 dwalen dwaal niet op haar paden
1 Cor. 15 : 32 dwalen dwaalt niet
Gal. 6 : 7 dwalen dwaalt niet
Jac. 1 : 16 dwalen dwaalt niet
1 Cor. 6 : 9 dwalen dwaalt niet!
Matth. 27 : 22 dwalen eenstemmig -: geval
Job 12 : 24 dwalen God doet de hoofden dwalen
Marcus 12 : 27 dwalen heel erg -
Tit. 3 : 3 dwalen kenmerk van de oude mens
Marcus 12 : 24 dwalen leerstellige : oorzaak: Schrift niet kennen noch Gods kracht
Hebr. 3 : 10 dwalen met het hart -
Job 19 : 4 dwalen mogelijk gedwaald
Spr. 10 : 17 dwalen oorzaak: bestraffing verlaten
Matth. 22 : 29 dwalen oorzaak: de Schriften niet kennen
Spr. 12 : 26 dwalen oorzaak: goddeloze weg
Matth. 22 : 40 dwalen oorzaak: onkunde aangaande Schrift, aangaande kracht Gods
Jes. 63 : 17 dwalen van Gods wegen -: van Gods wege
Ps. 95 : 10 dwalen van hart
Ps. 119 : 67 dwalen voor verdrukking
dwalen zie ook Dolen
Hebr. 5 : 2 dwalende toegeeflijk zijn jegens de -n
Jes. 29 : 24 dwalende van geest
1Jo 4 : 6 dwaling de geest van de -
Joz 20 : 9 dwaling door - iemand doden
2 Pe 3 : 17 dwaling door de - van anderen meegesleept worden
1 Kon. 22 : 6 v dwaling geest van -: geval
Richt. 17 : 13 dwaling godsdienstige -: geval
2 Pe 2 : 18 dwaling in - wandelen
Jes. 32 : 6 dwaling spreken tegen de HEER
Ez. 9 : 9 dwaling tav God
Jud : 11 dwaling van Bileam
2 Pe 3 : 17 dwaling van de zedelozen
Pred. 10 : 5 dwaling voortkomend van het aangezicht van de overste
2 Thess. 2 : 12 dwaling werking van de -: door God gezonden
2 Thess. 2 : 11 dwaling werking van de -: hier door God gezonden
Jud : 11 dwaling zich aan een - overgeven
Pred. 5 : 5 dwaling
Ez. 8 : 12 dwaling
Matth. 27 : 64 dwaling
Joh. 21 : 23 dwaling
Luk. 14 : 23 dwang geboden hier
Filemon : 14 dwang het goede bij u zij niet uit -, maar vrijwillig
2 Cor. 9 : 7 dwang uit - geven niet goed
Filemon : 15 dwang vs. vrije wil
Matth. 5 : 41 dwang
Klg. 5 : 13 dwangarbeid
Ps. 107 : 17 dwaze geplaagd om zijn zonden
Spr. 1 : 7 dwaze veracht wijsheid en tucht
Marcus 6 : 45 dwingen door Jezus
Luk. 14 : 23 dwingen dwing ze binnen te komen: opdat mijn huis vol wordt
Matth. 5 : 41 dwingen gedwongen worden een mijl mee te gaan
Hand. 26 : 11 dwingen iemand - te lasteren door hem te straffen
Matth. 14 : 22 dwingen Jezus: dwong zijn discipelen aan boord te gaan
Gal. 6 : 12 dwingen om zich te laten besnijden