Reuk
Reuk betekent[1] 1. het vermogen om te ruiken, of 2. geur, lucht (meervoud: reuken), of 3) figuurlijk: roep, naam.
In betrekking op mensen kan reuk betekenen het de roep, het gerucht, waarin iemand staat, daar reuk en zedelijke gesteldheid soms samenhangen, of omdat het gerucht zich zo snel en verwonderlijk uitbreidt als riekende stoffen (Gen. 5: 21; Hoogl. 4: 11 welriekende klederen). "In een kwade reuk staan" wil dan ook zeggen: niet gunstig bekend staan.
Voor God. In betrekking op God is reuk ook vaak een beeld van het welgevallen. Zo was het boetvaardig dankgebed dat met Noachs offer omhoog steeg, een liefelijke reuk voor God (Gen. 8: 21, vgl. Openb. 5 : 8. Exod. 29: 10).
Van het brandoffer staat geschreven:
Le 1:13 Doch het ingewand en de schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles offeren en aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE. (SV)
Daarom staat er van Christus, dat hij zichzelf voor ons heeft overgegeven als een offerande en een slachtoffer, Gode tot een liefelijke reuk, tot innig welgevallen.
Efe 5:2 en wandelt in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven als een offerande en een slachtoffer voor God tot een welriekende reuk. (Telos)
Evenzo worden liefdegaven een liefelijke offerreuk genoemd, een aangenaam dankoffer, Gode welgevallig (Fil. 4: 18).
Flp 4:18 Maar ik heb alles en heb overvloed; ik heb volop, nu ik van Epafroditus het door u gezondene heb ontvangen: een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer. (Telos)
Bruidegom en bruid in Hooglied. De oliën van de Bruidegom in Hooglied "zijn goed tot reuk" (1:3). Zijn naam "is een olie die uitgestort wordt". Toegepast op Christus: wegens zijn genezende kracht en zijn liefelijkheid. De nardus van de bruid geeft haar reuk, terwijl de koning, haar bruidegom, aan zijn tafel zit (1:12; vgl. hierna de nardus die Maria uitgoot). De bruidegom roemt de reuk van de oliën van de bruid, ze zijn beter "dan alle specerijen" (4:10). Haar kleren hebben een aangename reuk "als de reuk van de Libanon" (4:11). Maria, de zus van Lazarus en Martha, zalfde Jezus met nardus, zes dagen voor zijn dood.
Joh 12:1 Jezus dan kwam zes dagen voor het pascha in Bethanie, waar Lazarus was, de gestorvene, die Jezus uit de doden had opgewekt. Joh 12:2 Zij maakten daar dan een maaltijd voor Hem klaar, en Martha diende; Lazarus nu was een van hen die met Hem aanlagen. Joh 12:3 Maria dan nam een pond balsem van onvervalste, kostbare nardus, zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten met haar haren af; en het huis werd met de geur van de balsem vervuld. Joh 12:4 Een van zijn discipelen echter, Judas Iskariot, zoon van Simon, die Hem zou overleveren, zei: Joh 12:5 Waarom is deze balsem niet verkocht voor driehonderd denaren en aan de armen gegeven? Joh 12:6 Dit zei hij echter, niet omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als degene die de beurs had, droeg wat erin werd gedaan. Joh 12:7 Jezus dan zei: Laat haar begaan; zij heeft dit bewaard voor de dag van mijn begrafenis. (TELOS)
Het evangelie en zijn dienaars
De verkondiging aangaande Christus en de verkondigers, de dienaars van het evangelie, zijn een welriekende reuk.
2Co 2:14 En God zij dank, die ons altijd in triomf omvoert in Christus en de reuk van zijn kennis door ons openbaar maakt op elke plaats. 2Co 2:15 Want wij zijn voor God een welriekende reuk van Christus in hen die behouden worden en in hen die verloren gaan; 2Co 2:16 voor de laatsten wel een reuk uit de dood tot de dood, maar voor de eersten een reuk uit het leven tot het leven. -En wie is tot deze dingen bekwaam? (Telos)
Bij een triomftocht was men gewoon te offeren en te roken. Het beeld van een triomftocht, door het Evangelie gehouden, brengt de apostel daarom op het andere beeld van een liefelijke reuk, die zich met het Evangelie in de door de zonde verpeste wereld spoedig en wonderbaar uitbreidt. Daar aan de dragers en bewaarders van kostbare zalf, de reuk ervan zich het eerst meedeelt, zo worden ook de dienaren van het Evangelie een goede reuk genoemd, en wel van Christus, daar Christus hun een en alles is, en zij van Christus vervuld en doordrongen zijn.
Echter, evenals in de natuur dezelfde sterke reuk of hetzelfde sterke geneesmiddel een tegenovergestelde werking hebben kan, zodat het de een leven en krachten geeft, maar bij de ander schadelijk ja zelfs dodelijk werkt, zo is het ook met het door Christus geschonken heilmiddel van de verlossing, en met hen die dit heilmiddel verbreiden. Waar liefde tot de duisternis aanwezig is, daar voelt men zich door de prediking van het Evangelie afgestoten, de vijandschap van het hart komt voor de dag; bij zulke mensen wordt dan de geestelijke dood geopenbaard, en door hun verbittering tegen het Evangelie berokkenen zij zich het oordeel van een nog dieper verzinken in de geestelijke en eeuwige dood.
Wie echter uit de waarheid is en met dankbare liefde de verlossing in Christus aanneemt, die wordt door de levenademende geur van de verlossing en door de geest van haar verkondigers, van de geestelijke dood gered en komt tot het eeuwige leven. In beide gevallen zijn trouwe leerlingen van Christus een Gode welgevallig offer. God verheerlijkt aan hen die zich laten redden, zijn barmhartigheid, en aan wie tegenstreven, zijn rechtvaardigheid (vgl. Luk. 2: 34. Joh. 3: 36. Hand. 13: 46. 1 Kor. 1: 18).
Ook de rabbijnen vergelijken de wet, naar haar tegenovergestelde werking, met een reuk van het leven en van de dood. Het Woord van God en de getuigen van dat Woord laten niemand blijven zoals hij of zij tevoren was.
Zie ook
Bron
H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Reuk. De tekst van dit lemma is op 31 aug. 2019 onder wijziging verwerkt.
Voetnoot
- ↑ VanDale.nl s.v. Reuk. Geraadpleegd 31 aug. 2019