Job (persoon): verschil tussen versies
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1:
'''Job''' is de hoofdpersoon van het [[Job (boek)|boek Job]], een vrome, rechtvaardige en met veel bezittingen gezegende man in het [[Uz (land)|land Uz]],
Uz lag waarschijnlijk in [[Arabie|woest Arabië]] lag, ten noorden van Idumea, ten oosten van Judea, ofschoon het niet
In een vergadering van de zonen van God (de engelen), waar ook de Satan verschijnt, spreekt de Heer over de godsvrucht van zijn knecht Job, maar Satan vraagt, of het om niet is, dat deze man God vreest. Hij oppert zo het vermoeden, dat Job alleen door baatzucht geleid wordt en in tegenspoed anders zal worden. Om Satans beweren tot schande te maken, wordt Job in zijn hand gegeven, onder voorwaarde alleen, dat de rechtvaardige zelf gespaard wordt. Terstond maakt Satan van de ontvangen vergunning gebruik, en het is door zijn toedoen, dat de rijke en gelukkige herdersvorst op één dag al zijn kudden, knechten en kinderen verliest.
Regel 7:
De rampen veranderen hem echter niet. In ootmoed buigt hij het hoofd, en verklaart, dat Hij die geeft, ook het recht heeft te nemen. Als de satan daarop volhoudt, dat Jobs godsvrucht bezwijken zal, als zijn leven in gevaar gebracht wordt, ontvangt hij verlof zijn lichaam aan te tasten, maar zijn leven moet hij ontzien. Bij al de rampen, waaronder hij reeds gebukt ging, werd nu een verschrikkelijke melaatsheid gevoegd; doch ook nu sprak de vrome man als zijn geloof uit, dat de mens niet alleen het goede, maar ook het kwade van God ontvangen moet.
[[Bestand:Job and his friends.jpg|miniatuur|557x557px|Job en zijn vrienden. Schilderij van Ilja Repin, olieverf op doek (1869)]]
De zwaarste verzoeking echter wacht hem nog. Om hem in
Hierop nemen de drie vrienden het woord. De vraag, waarover zij eigenlijk met Job de strijd voeren, is het verband tussen Gods rechtvaardig wereldbestuur en het lijden van de godvruchtigen. Naar hun mening is de mate van uitwendig geluk, dat aan de mens te beurt valt, de onbedrieglijke maatstaf ter beoordeling van zijn godsvrucht. Grote rampen bewijzen dan ook de goddeloosheid van de lijder. Deze uiterlijke opvatting van de leer der vergelding ergerde Job in de hoogste mate en was voor hem gevaarlijker beproeving, dan de rampen, welke hem getroffen hadden. De satan hoopt daarom, dat hij, door zijn vrienden overtuigd en tot wanhoop gebracht, God zal verlaten en zo hem de zegepraal in de wedstrijd verschaffen. Het gevaar wordt groter, als de drie vrienden één voor één de rechtvaardigheid van Gods wereldbestuur verdedigen, en in het begin meer bedekt, dan meer duidelijk, eindelijk onbewimpeld als hun gevoelen uitspreken, dat Job zo zwaar moet lijden, alleen omdat hij zozeer gezondigd heeft. Indien hij niet een afschuwelijk en diep gevallen zondaar was, God zou hem niet op deze wijze bezocht hebben, zo luidt hun beweren.
Regel 22:
== Typologie ==
Job
|