Naar inhoud springen

Job (persoon): verschil tussen versies

874 bytes verwijderd ,  4 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
'''Job''' is de hoofdpersoon van het [[Job (boek)|boek Job]], een vrome, rechtvaardige en met veel bezittingen gezegende man in het [[Uz (land)|land Uz]],
 
Uz lag waarschijnlijk in [[Arabie|woest Arabië]] lag, ten noorden van Idumea, ten oosten van Judea, ofschoon het niet onmiddelijkonmiddellijk aan dit land grensde.
 
In een vergadering van de zonen van God (de engelen), waar ook de Satan verschijnt, spreekt de Heer over de godsvrucht van zijn knecht Job, maar Satan vraagt, of het om niet is, dat deze man God vreest. Hij oppert zo het vermoeden, dat Job alleen door baatzucht geleid wordt en in tegenspoed anders zal worden. Om Satans beweren tot schande te maken, wordt Job in zijn hand gegeven, onder voorwaarde alleen, dat de rechtvaardige zelf gespaard wordt. Terstond maakt Satan van de ontvangen vergunning gebruik, en het is door zijn toedoen, dat de rijke en gelukkige herdersvorst op één dag al zijn kudden, knechten en kinderen verliest.
Regel 7:
De rampen veranderen hem echter niet. In ootmoed buigt hij het hoofd, en verklaart, dat Hij die geeft, ook het recht heeft te nemen. Als de satan daarop volhoudt, dat Jobs godsvrucht bezwijken zal, als zijn leven in gevaar gebracht wordt, ontvangt hij verlof zijn lichaam aan te tasten, maar zijn leven moet hij ontzien. Bij al de rampen, waaronder hij reeds gebukt ging, werd nu een verschrikkelijke melaatsheid gevoegd; doch ook nu sprak de vrome man als zijn geloof uit, dat de mens niet alleen het goede, maar ook het kwade van God ontvangen moet.
[[Bestand:Job and his friends.jpg|miniatuur|557x557px|Job en zijn vrienden. Schilderij van Ilja Repin, olieverf op doek (1869)]]
De zwaarste verzoeking echter wacht hem nog. Om hem in zijnezijn ellende te troosten, komen tot hem drie van zijn vrienden, Eliphaz, Bildad en Zophar. Zij vinden hem zo veranderd, dat zij hem niet herkennen. Zeven dagen en zeven nachten zitten zij bij hem op de grond, zonder te spreken, in hevige droefheid (Job 1-2). Zij hadden het ongeluk van hun vriend voor het gevolg van verborgen misdrijf gehouden. Maar wat zij nu zien, overtreft nog verre hun verwachting; troosten kunnen zij niet, hun stilzwijgen is een stil verwijt. Niet in staat dit langer te verdragen, barst de lijder in een bittere jammerklacht uit en vervloekt de dag van zijn geboorte (Job 3).
 
Hierop nemen de drie vrienden het woord. De vraag, waarover zij eigenlijk met Job de strijd voeren, is het verband tussen Gods rechtvaardig wereldbestuur en het lijden van de godvruchtigen. Naar hun mening is de mate van uitwendig geluk, dat aan de mens te beurt valt, de onbedrieglijke maatstaf ter beoordeling van zijn godsvrucht. Grote rampen bewijzen dan ook de goddeloosheid van de lijder. Deze uiterlijke opvatting van de leer der vergelding ergerde Job in de hoogste mate en was voor hem gevaarlijker beproeving, dan de rampen, welke hem getroffen hadden. De satan hoopt daarom, dat hij, door zijn vrienden overtuigd en tot wanhoop gebracht, God zal verlaten en zo hem de zegepraal in de wedstrijd verschaffen. Het gevaar wordt groter, als de drie vrienden één voor één de rechtvaardigheid van Gods wereldbestuur verdedigen, en in het begin meer bedekt, dan meer duidelijk, eindelijk onbewimpeld als hun gevoelen uitspreken, dat Job zo zwaar moet lijden, alleen omdat hij zozeer gezondigd heeft. Indien hij niet een afschuwelijk en diep gevallen zondaar was, God zou hem niet op deze wijze bezocht hebben, zo luidt hun beweren.
Regel 22:
 
== Typologie ==
Job was, een man rechtvaardig zonder gelijke op aarde (Job 1:8), die evenwel zwaar moest lijden, is het type van dé Rechtvaardige, onze Heer Jezus Christus, die onschuldig leed. In beider geschiedenissen speelt de satan een rol, doch laat ook God zich niet onbetuigd. Na beider lijden volgde heerlijkheid.
 
''Job 1:8 De HEERE zei tegen de satan: Hebt u [ook] acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad. (HSV)''
 
Job is daarin het type van dé Rechtvaardige, onze Heer Jezus Christus, die onschuldig leed. Onze Heer was volmaakt rechtvaardig en vroom, zonder smet van zonde, en moest desondanks lijden (terwille van ons heil en Gods eer).  
 
In beider geschiedenissen speelt de satan een rol, doch laat ook God zich niet onbetuigd. Een deel van Jobs lijden kwam ook over Christus; Jezus onderging ook een deel van het lijden van Job. Bijvoorbeeld, Job en Christus werden beiden bespot en bespuwd:
 
''Job 30:9 Maar nu ben ik hun spotlied geworden, en ik ben voor hen tot een [spot] woord. Job 30:10 Zij hebben een afschuw van mij, zij blijven ver bij mij vandaan, ja, zij sparen mijn gezicht het speeksel niet. Job 30:11 Want [God] heeft mijn tentkoord losgemaakt, en mij vernederd; daarom werpen zij voor mijn gezicht de toom af.'' (HSV)
 
Na beider lijden volgde heerlijkheid.
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.