Naar inhoud springen

Prehistorie/Nabije Oosten en Europa: verschil tussen versies

vier taalkundige foutjes verbeterd
(vier taalkundige foutjes verbeterd)
Regel 15:
'''Schepping en zondeval van de mens.''' De schepping laat ons Gods liefde, almacht en wijsheid zien. De mededelingen over de schepping vormen de grondslag van een christelijke antropologie. De Goddelijke Openbaring informeert de mens over zijn afkomst en zijn bestemming. De mens is niet los te denken van het gegeven dat hij door de schepping in een Schepper-schepsel-relatie geplaatst is, dat hij naar Gods Beeld geschapen en voor God verantwoordelijk is voor wat hij doet. Deze bijzondere relatie wordt gekenmerkt door liefde en aanbidding.
 
De mens is goed geschapen, maar in helaas in zonde gevallen. God echter openbaart de zondige mens dat Hij hem wil verlossen van eeuwige straf door het geloof in Zijn Zoon Jezus Christus als enig redmiddel. Deze Goddelijke bekendmaking sluit alle andere verlossingsideeën uit.
 
'''Datering van de schepping.''' Wat de datering van de schepping betreft, past terughoudendheid. De Bijbel geeft aan dat de periode van schepping tot zondvloed 1656 jaar beslaat. De gangbare Bijbelvertalingen zijn overeenkomstig de Masoretische tekstbron. De Masoreten hadden zich ten doel gesteld de oorspronkelijke tekst van de Heilige Schrift zo zuiver mogelijk te bewaken.
Regel 21:
Een andere bron zou de [[Septuaginta]] (de antieke Bijbelvertaling in het Grieks) kunnen zijn. Op vele punten is de herkomst en de bron waarop deze vertaling rust, onduidelijk en omgeven met legendes.
 
Men voorzichtigkan stellenvoorzichtig stellen dat de schepping van het leven volgens de Bijbel niet meer dan 8000 jaar geleden plaats vond. Zie [[Chronologie: Noach tot Abraham]].
 
== Zondvloed tot alpiene gebergtevorming ==
Regel 40:
<u>Gebergtevorming.</u> We gaan uit van de gedachte dat aan het eind van de hier boven genoemde periode van 400 jaar met geweld dit sediment naar boven werd gedrukt, uiteraard niet zomaar in een keer, maar schoksgewijs. Het gevolg daarvan was een orogenese, een gebergtevorming, bekend als de alpiene orogenese. Er ontstond een lange keten van gebergten van de Pyreneeën tot de Himalaya. Deze gebergtevorming willen we vergelijken met de tertiaire cataclysmen van de geologie (zie [[Zondvloed en gebergtevorming]] en [[Chronologie: Noach tot Abraham]]). De hieronder genoemde informatie heeft betrekking op de periode vóór deze orogenese.
 
<u>Verspreiding van de mensen.</u> De eerste mensen na de vloed moeten aanvankelijk in de omgeving van de Ararat gewoond hebben en van daar uit groter gebied verkend hebben. Men zal ook keuzes gemaakt hebben tussen verschillende bronnen van bestaan, variërend van sedentair (vaste woonplaats hebbend) tot nomadisch (rondtrekkend met kudden). Waarschijnlijk hebben in deze periode van 400 jaar families hun bestaan gevonden hebben in de jacht en het verzamelen van voedsel. Zij zijn de eerste verkenners geworden van de uitgestrekte en onbewoonde gebieden in Europa, Azië en Afrika. Daarbij zijn ze voor de 'blijvers', die een vaste woonplaats hadden, volledig uit beeld geraakt en uit beeld gebleven; over hen hieronder meer.
 
Menselijke resten, van hoge ouderdom en waarschijnlijk behorend tot deze periode van 400 jaar, zijn gevonden te Shanidar (Noord-Irak) en te Karmel (Israël). In de Karmel zijn als vindplaats de grotten te Mugharet es-Skhul, Mugharet et-Tabun, Mugharet al-Kabara en Jebel Qafzeh bekend geworden. De cultuur van deze mensen wordt gerekend tot het vroeg- en middenpaleolithicum van het Nabije Oosten (Oude Steentijd). De schedels laten zowel kenmerken zien van de moderne mens als van het neanderthaler type.<ref>Zie Wikipedia voor meer informatie hierover.</ref>
Regel 48:
<u>Jagers en vuistbijlculturen.</u> Ongetwijfeld zijn er dus gelijktijdig jagende families richting Europa getrokken. Naar het noorden toe zullen ze gestoten zijn op de Tethyszee. De eerste bewoners in Europa zullen jagers zijn geweest. Ze hebben in het woeste en geologisch onrustige Europa een grote hoeveelheid aan wild (waaronder oerolifanten, paarden en neushoorns) en plantaardig voedsel gevonden. Van hen zijn de gevonden vuistbijlen afkomstig. Hoewel niet altijd duidelijk is of de bijlen door de natuur zelf of door mensenhand gemaakt zijn, zijn andere exemplaren duidelijk door de mens zelf gemaakt.
 
Deze vuistbijlcultuur heeft zich ontwikkeld tot verschillende tradities die zich zelfs waarschijnlijk nog gehandhaafd hebben tot na de alpiene gebergtevorming. De onderscheiden tradities zijn genoemd naar een van hun vindplaatsen. Men onderscheidt onder andere het Abbevillien, het Chelléen en het Acheuléen (naar de plaatsen Abbeville, Chelles bij Parijs en Saint-Acheul in het Sommedal in Frankrijk). In Engeland, Frankrijk, België en Duitsland vond men vuistbijlen die men rekent tot het Clactonien (naar Clacton-on-Sea in Engeland). Te Dmanisi in Zuid Georgië vond men beenderresten van zeer hoge ouderdom. Omdat de jagersgemeenschappen klein en mobiel waren en geïsoleerd van elkaar leefden, hebben ze zich wel gespecialiseerd in jachttechnieken, maar hebben niet het culturele niveau van het neolithicum bereikt. Zij waren de dragers van het vroegpaleolithicum van Europa. De archeologie plaatst de vuistbijlculturen aan het eind van het midden-pleistoceen, tevens het einde van de Riss/Saale ijstijd. Van de gebruikers van deze vuistbijlen zijn weinig beenderresten gevonden. Wel vond men te Swanscombe (aan de Theems) en te Steinheim (aan de Murr in Duitsland) schedelresten van een redelijk modern uiterlijk. Ze leefden hier in Europa reeds voor de komst van de neanderthalermensen en worden gerekend tot de [[Homo sapiens erectus]]-mensen. Ook bij het Meer van Galilea en het Hulumeer (Ubeidiya en Gesher Benot Ya'aqov) zijn enkele tanden en vooral artefacten (gebruiksvoorwerpen) gevonden van de Homo sapiens erectus. Daaruit blijkt dat hij al jagend via het Midden-Oosten naar het zuiden is getrokken. De dragers van deze vuistblijculturenvuistbijlculturen in Europa en het Midden-Oosten worden gerekend tot het ras van Heidelbergmensen.
 
'''IJstijden?''' Het is de vraag of de verschillende ijstijden, voorafgaande aan de Würm ijstijd, wel bestaan hebben. De wetenschap heeft algemeen het idee van ijstijden omarmd om daarmee vele opvallende landschappelijke kenmerken te verklaren (kliffen, wallen, duinen of zandverstuivingen, grote stenen). Het zouden gigantische gletsjers zijn geweest, die zich over grote afstanden horizontaal verplaatsten en voor deze landschapselementen verantwoordelijk waren. Rehwinkel heeft er op gewezen dat gletsjers zich zonder de stuwende kracht vanuit de hoger gelegen delen in de bergen niet over grote afstand kunnen bewegen. Ook is hij van mening dat primair gedacht moet worden aan water en niet aan ijs als landschapvormende oorzaak. Het artikel [[Zondvloed en gebergtevorming]] laat zien dat het ontstaan van de Alpen gepaard is gegaan met omvangrijke waterverplaatsingen. De mensen van Swanscombe hebben (naar men algemeen beweert) tijdens het Mindel-Riss interglaciaal geleefd<ref>Sigfried J. de Laet, ''De voorgeschiedenis van Europa'' (Amsterdam 1967)</ref> C. Arambourg zegt hierover<ref>Camille Arambourg, ''Het ontstaan van de mensheid'' (Utrecht/Antwerpen 1964, Aula 182)</ref> dat de eerste ijstijden nog steeds weinig verandering aan het warme klimaat hebben gebracht, gelet op de botten die gevonden zijn van olifanten, neushoorns, nijlpaarden, leeuwen en beren, runderen en herten. Ook planten als de vijg, de laurier, rodondendron en de buksboom waren algemeen. We kunnen daarom mogelijk eerder spreken over heftige, kort durende klimaatschommelingen.
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.