Naar inhoud springen

Jozua (boek)/6: verschil tussen versies

5.844 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 5:
 
De volgorde van de omgangers in elke tocht om de stad was, van voren naar achteren: krijgsvolk, zwijgend — zeven priesters, blazend op ramsbazuinen — de ark van het verbond — ongewapend volk, zwijgend.
 
== Joz. 6:1 ==
Joz 6:1  (Jericho nu sloot [de poort] toe, en was gesloten, voor het aangezicht van de kinderen Israëls; er ging niemand uit, en er ging niemand in.) (CP<ref name=":0">Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling. </ref>)
'''[De poort].''' Zover bekend was er slechts één poort.
 
== Gods aanvalsplan (2-5) ==
Het door de „vorst van des Heeren leger" zelf op­gemaakte en aan Jozua meegedeelde aanvalsplan zal ten uitvoer worden gelegd. Het is een plan, als nim­mer te voren werd gezien en nadien nimmermeer zal worden aanschouwd. Het bestaat uit drie delen: wan­delen, juichen, innemen.
 
Het eerste zal zeven dagen achtereen moeten geschieden, altijd in dezelfde volgorde. Voorop gaan zeven priesters; [[zeven]], het getal van volheid. Hun 'wapen' is de ramsbazuin. Ze worden op de voet gevolgd door de ark, het zichtbare teken van Gods tegenwoordigheid. De ark, door Aarons zonen gedragen, is de Bevelhebber, die voor zijn leger uitgaat. En daarachter gaan Israëls „weerbare mannen" (vers 3); niet: Jozua en de weerbare mannen. Natuurlijk moet ook Jozua achter de ark aanwandelen; doch dan niet als bevelhebber. Hij is, nu De Bevelhebber er is, niet meer dan een van Israëls „weerbare mannen". Die allen moeten wandelen, plechtig voortschrijden ach­ter de ark. En dan geen krijgsgeschreeuw aanheffen, zoals oprukkende troepen dat doen (1 Sam. 17 : 20). Neen, alles moet zwijgen: geen geluid mag worden gehoord; alleen de ramshoorn mag spreken.
 
== Joz. 6:2 ==
Joz 6:2  Toen zei de HEERE tot Jozua: Zie, Ik heb Jericho met haar koning [en] strijdbare helden in uw hand gegeven. (CP<ref name=":0" />)
'''Toen zei de HEERE tot Jozua.''' Het schijnt dat dit een vervolg is op 5:15. Als dat zo is, dan is de vorst van het leger van Jahweh dezelfde als Jahweh. De indeling in hoofdstukken en verzen is later toegevoegd en komt niet voor in het origineel.
 
== Joz. 6:3 ==
Joz 6:3  Gij dan allen, die krijgslieden zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omringende eenmaal; alzo zult gij doen zes dagen lang. (SV)
 
== Joz. 6:4 ==
Joz 6:4  En zeven priesters zullen zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag de stad zevenmaal omgaan; en de priesters zullen met de bazuinen blazen. (SV)
'''Zeven priesters zullen zeven ramsbazuinen dragen.''' Natuurlijk zullen de priesters gewapend moeten zijn. Maar dan met hun eigen wapen: de kromvormige ramshoorn, welks bazuingeschal oproept tot de strijd (Richt. 3 : 27; 6 : 34; 7 : 8, 16, 20) en bij godsdienstige feesten wordt gehoord (Lev. 25 :9; 2 Sam. 6 :15) of bij het optreden van een koning (2 Sam. 15 : 10, 1 Kon. 1 : 41). Zie [[Bazuin]].
 
'''Vóór de ark.''' Deze priesters worden op de voet gevolgd door de ark, het zichtbare teken van des Heeren wonen in het midden van Israël, van Hem, die tussen de cherubs op het verzoendeksel woont. De ark, door Aärons zonen gedragen, is de Bevelhebber, die voor zijn leger uitgaat.
 
== De aanval en inneming (6-21) ==
Een wondere wijze van aanvallen! Stom van ver­bazing staren Jericho's burgers dit aan. Dat de goden mee ten strijde trekken, dat wisten ze wel, al ver­wondert het hun, dat ze in plaats van godenbeelden nu niet anders zien dan een voorwerp, bedekt met een blauw kleed en gedragen door priesters. Maar hier wordt geen krijgsgeschreeuw aan­ geheven, geen boog gespannen, geen zwaard getrok­ken. Israëls krijgers wandelen. Zes dagen achtereen wandelen ze éénmaal om de stad, wellicht op boogschots afstand, zeker niet meer dan 250 meter. Op de zevenden dag doen ze dat zevenmaal, zeker geen al te zware taak, gezien de kleine omvang der stad.
 
En dan ineens, dan gebeurt het! De ramshoornen geven een gerekte toon en de zwijgende krijgers veranderen in juichende helden. Ze juichen als over­winnaars. En voordat de mannen van Jericho het „hoe" begrijpen, zien ze ineens de stadsmuur, waar­achter ze zich zo veilig waanden en van welks randen ze nu zeven dagen achtereen Israëls zwijgende krijgers hadden gadegeslagen, inzakken, als ware hij door een reuzenhand aangegrepen.
 
== Joz. 6:18 ==
Regel 13 ⟶ 40:
Joz 6:19  Maar al het zilver en goud, en de koperen en ijzeren vaten, zullen den HEERE heilig zijn; tot den schat des HEEREN zullen zij komen. (SV)
Het is alsof het om eerstelingen van de veroverde goederen van het land gaat. Die zijn voor Jahweh. Van Ai, de volgende stad die veroverd zal worden, mocht het volk wel roof nemen, Joz. 8:2.
 
'''IJzeren vaten.''' Hier wordt voor het eerst van ijzer gesproken: in die tijd een kostbaar metaal, waarom dan ook koningen van die tijd elkaar ijzeren ringen cadeau konden doen.
 
== Joz. 6:20 ==
Joz 6:20  Het volk dan juichte, als zij met de bazuinen bliezen; en het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde, zo juichte het volk met een groot gejuich; en de muur viel onder zich, en het volk klom in de stad, een ieder tegenover zich, en zij namen de stad in. (SV)
'''De muur viel onder zich.''' Stortte in. De Heere, die alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht en ook deze muren had in stand gehouden, heeft zijn hand terug­ getrokken en nu vallen ze ineen.
 
Of dit middelijkerwijze het gevolg is van een aardbeving — om van mogelijk het gedrang van de inwoners op de muur maar niet te spreken! — dan wel van hevige regens, die de in de zon gedroogde tegels heeft doorweekt, doet daarbij niet ter zake. De Heere houdt Zijn hand terug en wat mensen bouwden, stort ineen.
 
'''En het volk klom in de stad, een ieder tegenover zich.''' Israël heeft nu niet anders te doen dan „naar boven te klimmen, ieder recht voor zich uit", en ondanks de wanhopige tegenstand van haar inwoners (Joz. 24 : 11) de ban aan heel Jericho te voltrekken.
 
''Joz 24:11  Toen gij over de Jordaan getrokken waart, en te Jericho kwaamt, zo krijgden de burgers van Jericho tegen u, de Amorieten, en de Ferezieten, en de Kanaänieten, en de Hethieten, en de Girgazieten, de Hevieten en de Jebusieten; doch Ik gaf hen in ulieder hand.'' (SV)
 
== Bron ==
A. Noordtzij, Joh. de Groot, ''Des Heeren heirscharen.'' Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1938. Blz. 16. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 18 nov. 2020.
 
== Voetnoot ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.