Naar inhoud springen

Teleologie: verschil tussen versies

6.889 bytes toegevoegd ,  2 jaar geleden
k
 
Regel 17:
== Wijsgerige teleologie ==
De wijsgerige teleologie onderzoekt waar nu de verklaring van de orde, die de natuurwetenschap ons aanwijst, te vinden is, m.a.w. waar dit metafysisch orde-beginsel, dat deze verklaring moet geven, huist.
 
'''Het ordebeginsel in de dingen.''' Het ordebeginsel in de dingen is niets anders dan de natuur der dingen. En wat is die natuur? Voor zover wij de natuur der dingen kennen, is ze voor ieder afzonderlijk bestaand ding niets anders, dan de vereniging van een bepaald aantal eigenschappen. Die eigenschappen alle tezamen in één geheel verenigd maken het wezen of de natuur van ieder afzonderlijk ding uit, waardoor het in hoedanigheid of kwalitatief van andere dingen onderscheiden is. Die natuur der dingen verklaart hun werkingen. Ze werken zó, omdat ze zó zijn.
 
=== Wijsgerige teleologie en wijsgerige kennistheorie ===
Regel 115 ⟶ 113:
 
Er blijft dus niets anders over, dan dat het ordebeginsel er of helemaal in, of èn er in èn er buiten is. De strijd loopt dus, voor wie ook in het metafysische nog enig realisme heeft overgehouden, tussen pantheïstisch monisme en theïstisch dualisme.
 
== Het natuurlijke ordebeginsel ==
'''Het ordebeginsel in de dingen.''' Het ordebeginsel in de dingen is niets anders dan de natuur der dingen. En wat is die natuur? Voor zover wij de natuur der dingen kennen, is ze voor ieder afzonderlijk bestaand ding niets anders, dan de vereniging van een bepaald aantal eigenschappen. Die eigenschappen alle tezamen in één geheel verenigd maken het wezen of de natuur van ieder afzonderlijk ding uit, waardoor het in hoedanigheid of kwalitatief van andere dingen onderscheiden is. Die natuur der dingen verklaart hun werkingen. Ze werken zó, omdat ze zó zijn.
 
De natuur der dingen verklaart derhalve zonder twijfel onmiddellijk, althans ten dele, de ordelijkheid van het natuurgebeuren. Althans ten dele, want daar wij de natuur der dingen slechts ten dele kennen, weten we niet, in hoever ze een onmiddellijke grond voor de orde bieden. Het kan dus best zijn, dat ze zelfs geen onmiddellijke voldoende grond bieden voor de wereldorde, m.a.w. dat daartoe ook nog de werking van bovennatuurlijke verstandelijke machten nodig is. De vraag is dus of de natuur der dingen die ordelijkheid volledig verklaart. Dat wil zeggen, verklaart ze die ordelijkheid zo, dat er in betrekking tot die ordelijkheid (teleologisch) niets te vragen overblijft?
 
In genen dele, aangezien de natuur der dingen zelf verklaring nodig heeft; want behalve dat in de bijzondere natuur van ieder ding eigenschappen te onderscheiden zijn, die een louter bijkomstig, veranderlijk en wisselvallig karakter dragen, en andere eigenschappen, die tot het wezen van het ding behoren, eigenschappen m.a.w., die zolang de zelfstandigheid van het ding blijft wat ze is, niet ontbreken kunnen noch anders kunnen zijn dan ze zijn, dragen zelfs die zogenaamde noodzakelijke eigenschappen geen absoluut karakter.
 
Want de feitelijke bepalingen der bestaande zelfstandige wezenheden zijn, absoluut gesproken, zelf iets betrekkelijks en veranderlijks. Volstrekt gesproken konden ze anders zijn dan ze zijn. Zegt men dus: de wereldorde wordt teweeggebracht door de natuur der dingen, dan komst aanstonds de vraag: Waarom is de natuur der dingen zo?
 
Daar nu die natuur der dingen, hetzij men ze op zich zelf, hetzij men ze in hun samenhang beschouwt, zelf iets betrekkelijks is, kan ze onmogelijk haar eigen verklaring zijn. In het betrekkelijke, het wisselvallige immers, verklaart niets zich zelf. De diepste grond der orde kan dus onmogelijk in de dingen zelf zitten.
 
Omdat er nochtans een voldoende ordegrond zijn moet, volgt met noodzakelijkheid, dat hij buiten de wereldse dingen is; met andere woorden, dat er een buitenwereldse oorzaak der wereldorde bestaat.
 
== Het bovennatuurlijke ordebeginsel ==
Dat bovennatuurlijke of „buitenwereldse” ordebeginsel moet men echter goed verstaan. Zulks wil niet zeggen, dat die oorzaak afgescheiden of verwijderd is van de wereld, zodat zij er plaatselijk boven of buiten is. Met dat buitenwereldse” is alleen gezegd, dat zij kwalitatief of door natuur, wezen of hoedanigheid van alle dingen der wereld onderscheiden is. Ziedaar de reden van het dualisme, m.a.w. van het aannemen van een dubbel beginsel van de wereldorde.
 
Hoedanig is die buitenwereldse orde-oorzaak? De wereldorde wordt onmiddellijk door onbewust doelmatig-handelende oorzaak teweeggebracht. Maar een onbewust-doelmatig handelende oorzaak, ook al ligt de ordelijkheid in haar natuur (zoals in het instinctieve dierlijk leven), heeft onder het opzicht van haar ordelijkheid altijd nadere verklaring nodig; want juist de onbewustheid houdt in, dat zij uit zich alleen de handelingen zelf niet ordende; zij omvat dus altijd afhankelijkheid en daarmede voorwaardelijkheid en betrekkelijkheid. Zolang dus de noodzakelijke buitenwereldse oorzaak als onbewust-doelmatig handelend wordt gedacht, is zij zeker niet de volstrekt voldoende oorzaak, zonder welke het bestaan wereldorde onbestaanbaar is.
 
Wil men dus een voldoende verklaring voor de wereldorde, dan is men vanzelf genoodzaakt, die buitenwereldse oorzaak als een verstandelijke en overleggende te erkennen. Hoe meer wij de onbewuste dingen zelf zien handelen, en hoe heerlijker orde-resultaten wij door hun werkingen zien bereiken, des te sterker dringt de noodzakelijkheid van een bewuste oorzaak, m.a.w. van een verstandelijke en overleggende oorzaak zich aan onze geest op. Deze oorzaak moet noodzakelijk een bewuste oorzaak wezen. Een voldoende grond, een voldoende verklaring voor de wereldorde vinden wij alleen in een bewuste oorzaak.
 
Theïstische dualisten antwoorden: wij erkennen als diepste beginsel van de wereldorde een God. Zij vatten het bovenwereldse overleg of 'beleid' niet als menselijk overleg op. Niet ieder verstandelijk overleg voldoet aan de eisen van een volstrekt-voldoende oorzaak, met name zeker niet, als men het anthropomofistisch denkt. Want het menselijk overleg, ook in zijn volmaakst denkbare vorm, is en blijft betrekkelijk, voorwaardelijk en afhankelijk. Dat bovenwereldse overleg wordt alleen maar analogisch zo genoemd, maar ’t is iets eindeloos verheveners.
 
Hoedanig het onmisbaar wereldbeleid dan in zich is, valt moeilijk te zeggen, juist omdat het in ieder geval bovenmenselijk is. Toch kunnen we o.a. dit bevestigen, dat het, om in zich de volstrekt-voldoende grond van de orde-werkelijkheid te zijn, vrij moet wezen van alle voorwaardelijkheid, van alle afhankelijkheid van gegevens, prikkels of welke nevenoorzaken ook, en daardoor van alle beperking in kennis en macht. M.a.w. een oneindig wijze en machtige is de enige en alleen mogelijke volstrekt-voldoende oorzaak van de werkelijke orde.
 
De voornaamste, zo niet de enige, opwerping is, hoe met een oneindig wijze oorzaak, die het wereldgebeuren heeft geregeld, ’s werelds onvolmaaktheid te rijmen is. Deze opwerping heeft eigenlijk niet veel om het lijf. ’t Springt immers al dadelijk in het oog, dat een eindige orde niet de absolute volmaaktheid kan bezitten. Vervolgens weten wij te weinig van het wereldplan om in een hele massa dingen met zekerheid te kunnen zeggen of ze werkelijk ondoelmatig zijn. Op de derde plaats komt de ondoelmatigheid, die men in vele dingen meent te zien, heel dikwijls voort uit te eenzijdige beschouwing, omdat men nl. vergeet, dat in de ons bekende eindige orde geen ding voor zich alleen bestaat; en heel willekeurig een of ander bijzonder wezen of bijzondere orde van wezens als uitsluitend doel der orde stelt. Ten vierde zou men, toegegeven dat er tal van ondoelmatige en onvolmaakte dingen bestaan, om over de al of niet-doelmatigheid der orde in haar geheel te kunnen oordelen, eerst moeten aantonen, dat een orde, waarin zulke ondoelmatigheden en gebrekkigheden voorkomen, niet beantwoorden kan aan het doel, dat een oneindige wijsheid zich met het scheppen ervan voorstelde; m. a. w. dat een oneindige wijsheid absoluut geen reden zou kunnen hebben, om juist zo'n orde in het leven te roepen.
 
Daar we dit nu niet kunnen aantonen, en bovendien van het eigenlijke doel der wereldorde al bitter weinig afweten en het gehele wereldplan in de verste verte niet kunnen overzien, dus ook, gesteld dat we het doel in alle details kenden, niet zouden weten in hoever het bereikt wordt, — zijn we toch wel allerminst bevoegd, om over de ons bekende wereldorde, om hetgeen ons daarin onvolmaakt voorkomt, het oordeel te vellen: dat ze een oneindige wijsheid onwaardig is. De opwerping, aan de onvolmaaktheid der wereld ontleend, blijkt dus verre van gevaarlijk.
 
== Bron ==
Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Enige tekst van blz. 85-104109 is onder wijziging verwerkt in mei 2021. De tekst van deze bladzijden bevat ook delen uit een rede van prof. Beysens over de dualistische teleologie als wijsgerige theorie.
 
== Voetnoot ==
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.