Naar inhoud springen

Kerkgeschiedenis der middeleeuwen: verschil tussen versies

k
Regel 57:
Maar al klom de Romaans-Germaanse Kerk steeds meer in macht en aanzien, vrij was ze niet. De machtige Frankische koningen, ook Karel de Grote, oefenden heel wat invloed uit ook op de inwendige zaken van de Kerk en bij de benoeming van de bisschoppen. Dit gaf vaak aanleiding tot heel wat wrijvingen, want de pausen zagen vele dingen, die de Kerk betroffen, heel anders in dan de koningen en de keizers. De kibbelarijen tussen paus en keizer namen steeds toe en bereikten haar toppunt bij 't begin van het tweede tijdvak.
 
'''Westerse kerk en staatkundige verdeeldheid.''' De kerk in het Westen was wel veel krachtiger dan de kerk in het Oosten, maar zij leed onder de verdeeldheid, die er bestond op staatkundig gebied. De kerk in het Westen was wel zeer uitgebreid. De West-Gothen, die in Spanje woonden, waren voor het Christendom gewonnen. Evenzo de Franken met hun koning Clovis. Deze liet zich in 496 dopen. Ook in Ierland en Schotland was het Christendom al in de 5e eeuw verbreid. Daar ontstond de Iro-Schotse kerk, die van de Katholieke kerk in enkele zaken verschilde (zij stond het huwelijk aan de priesters toe, had een andere wijze van dopen, nl. eenmaal onderdompelen, erkende het oppergezag van den Roomse bisschop niet, enz.) Door de staatkundige verdeeldheid dreigde de eenheid der Westerse kerk verloren te gaan.
'''Avondmaalsstrijd.''' Na de tijd van Karel de Grote, toen zijn kleinzoon Karel de Kale, koning van Frankrijk, regeerde (875-877), ontstond er voor het eerst geschil omtrent het avondmaal van de Heer; en wel daarover, of het brood in vlees en de wijn in bloed veran­derde. Om deze zaak werd later veel onschuldig bloed van de christenen vergoten, aangezien er een groote en schandelijke afgoderij uit ontstond. De koning ondervroeg over dit geschil een geleerde monnik, Bertram genaamd , die hem zeer christe­lijk antwoordde, dat het brood op zinnebeeldige wijze Christus' lichaam genoemd wordt, zoals Christus zelf een wijnstok en de apostelen wijnranken ge­noemd werden. Dit was ook het standpunt van Johannes Scotus (810-877; 'Scotus', want hij was in Schotland geboren), bijgenaamd Erigena, een wijsgeer, die dit te Parijs leerde en in zijn geschriften verklaarde. In het jaar 900 vatte echter Radbertus Paschasius de pen tegen dat standpunt op; zodat sommigen te Parijs en elders in Frankrijk de opvatting van Paschasius waren toe­gedaan, en anderen dat van Scotus. Maar de boos­heid en het bijgeloof kregen eindelijk de overhand.
 
De bisschoppen, wier taak was om Gods Woord te onderzoeken en te onderwijzen, waren door eer­zucht dermate verblind, en beijverden zich zo zeer om wereldlijke eer en heerlijkheid te verkrijgen, dat de geestelijke belangen door hen niet geacht werden, want zij legden er zich meer op toe hun rijk, dan dat van Christus uit te breiden. Daardoor schoot het verderfelijk onkruid op, terwijl zij zich aan zorgeloosheid overgaven.
 
Omstreeks het jaar 1020, toen aan deze grove vleselijke tegenwoor­digheid in het Avondmaal bijna door ieder geloofd werd, zodat men meende, dat het brood en de wijn in het sacrament veranderden in het lichaam en bloed van Christus, was er in Frankrijk zekere Berengarius, die het tegendeel leerde en daartegen schreef. Door de tirannie en het geweld van de paus echter, werd hij gedwongen zijn standpunt te herroepen, terwijl Berengarius zich later zeer be­klaagde, dat hij, door vrees en zwakheid, de waar­heid verzaakt had.<ref>Adrianus Haemstedius, ''Historie der martelaren''; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben van Christus onzen zaligmaker af tot het jaar 1655. (Rotterdam: D. Bolle, 1881) blz. 55-56. Tekst betreffende de avondmaalstrijd is onder wijziging verwerkt op 31 jan. 2021.   </ref>
 
'''Westerse kerk en staatkundige verdeeldheid.''' De kerk in het Westen was wel veel krachtiger dan de kerk in het Oosten, maar zij leed onder de verdeeldheid, die er bestond op staatkundig gebied. De kerk in het Westen was wel zeer uitgebreid. De West-Gothen, die in Spanje woonden, waren voor het Christendom gewonnen. Evenzo de Franken met hun koning Clovis. Deze liet zich in 496 dopen. Ook in Ierland en Schotland was het Christendom al in de 5e eeuw verbreid. Daar ontstond de Iro-Schotse kerk, die van de Katholieke kerk in enkele zaken verschilde (zij stond het huwelijk aan de priesters toe, had een andere wijze van dopen, nl. eenmaal onderdompelen, erkende het oppergezag van den Roomse bisschop niet, enz.) Door de staatkundige verdeeldheid dreigde de eenheid der Westerse kerk verloren te gaan.
 
'''Uitbreiding in het Noorden.''' <u>Bonifatius</u>. De man die krachtig gearbeid heeft om de macht van de paus te bevestigen en daardoor de eenheid der Westerse kerk te behouden, was [[Bonifatius]] (ca. 675-754). Bonifatius was een monnik uit Engeland, die op het vaste land van Europa met ijver het Evangelie gepredikt heeft. Eerst scheen zijn werk vruchteloos. Hij arbeidde in Thüringen en in Friesland naast Willebrord, doch schijnbaar zonder vrucht. Nadat hij voor paus Gregorius II een eed had afgelegd, dat hij altijd in het belang van de Roomse stoel zou arbeiden en nadat Karel Martel hem aanbevelingsbrieven gegeven had, ging hij naar Hessen. Daar begon zijn eigenlijke arbeid. De omverwerping van de donder-eik te Geismar was de profetie van de val van het Heidendom in die streken. In 732 werd hij aartsbisschop van Duitsland. Groot was het aantal heidenen, dat tot het Christendom bekeerd werd. In 754 droeg hij de bisschoppelijke waardigheid over aan een van zijn leerlingen en toen ging hij weer naar de Friezen. In 755 werd hij te Murmerwoude bij Dokkum vermoord.
Regel 82 ⟶ 76:
 
De aartsbisschoppen gevoelden wel, dat hun macht aan banden gelegd werd, maar zij konden weinig uitrichten, omdat de lagere 'geestelijkheid' het meer met de paus hield dan met hen. De lagere geestelijken wilden liever onder de ver-verwijder­de paus staan dan onder de dichtbij-zijnde aartsbisschop, want het leven van de 'geestelijken' was verre van onberispelijk. Chrodegang van Metz (712-766) had het al nodig geacht aan de 'geestelijken' een levensregel voor te schrijven, evenals Benedictus van Nursia (480-547) dat vroeger voor de monniken gedaan had. De 'geestelijken' moesten voortaan tezamen wonen in een domus of één monasterium en moesten samen de Heilige Schrift lezen. Zulk een vereniging van geestelijken heette een domkapittel.
 
'''Leerstellige twisten.''' De kerk bleef in deze tijd niet vrij van godsdienstige twisten, hoewel er in het Westen niet zoveel verschil van mening was als in het Oosten. Twee belangrijke twisten moeten hier genoemd worden: de predestinatiestrijd en de avondmaalsstrijd.
 
Allereerst de predestinatiestrijd. [https://nl.wikipedia.org/wiki/Godschalk_van_Orbais Gottschalk van Orbais] (ca. 808 — ca. 869), een Saksische theoloog, monnik en dichter, was door het lezen van de werken van Augustinus tot de overtuiging gekomen, dat er een ver­kiezing was tot zaligheid, maar ook tot verderf. Hij ging hierin verder dan Augustinus. Hij werd veroordeeld en zuchtte 20 jaar in de kerker tot zijn dood.
 
In de tweede plaats is er een avondmaalsstrijd geweest. In 831 trad [https://nl.wikipedia.org/wiki/Paschasius_Radbertus Paschasius Radbertus] (785-865) op, die leerde, dat het brood en de wijn in het avondmaal veranderen in het lichaam en bloed van de Heer Jezus (transsubstantiatie). Hij werd eerst tegen­gesproken, maar er was niet veel verzet.
 
'''Avondmaalsstrijd.''' Na de tijd van Karel de Grote, toen zijn kleinzoon Karel de Kale, koning van Frankrijk, (regeerde (875-877), ontstond er voor het eerst geschil omtrent het avondmaal van de Heer; en wel daarover, of het brood in vlees en de wijn in bloed veran­derde. Om deze zaak werd later veel onschuldig bloed van de christenen vergoten, aangezien er een groote en schandelijke afgoderij uit ontstond. De koning ondervroeg over dit geschil een geleerde monnik, Bertram genaamd , die hem zeer christe­lijk antwoordde, dat het brood op zinnebeeldige wijze Christus' lichaam genoemd wordt, zoals Christus zelf een wijnstok en de apostelen wijnranken ge­noemd werden. Dit was ook het standpunt van Johannes Scotus (810-877; 'Scotus', want hij was in Schotland geboren), bijgenaamd Erigena, een wijsgeer, die dit te Parijs leerde en in zijn geschriften verklaarde. In het jaar 900 vatte echter Radbertus Paschasius de pen tegen dat standpunt op; zodat sommigen te Parijs en elders in Frankrijk de opvatting van Paschasius waren toe­gedaan, en anderen dat van Scotus. Maar de boos­heid en het bijgeloof kregen eindelijk de overhand.
 
De bisschoppen, wier taak was om Gods Woord te onderzoeken en te onderwijzen, waren door eer­zucht dermate verblind, en beijverden zich zo zeer om wereldlijke eer en heerlijkheid te verkrijgen, dat de geestelijke belangen door hen niet geacht werden, want zij legden er zich meer op toe hun rijk, dan dat van Christus uit te breiden. Daardoor schoot het verderfelijk onkruid op, terwijl zij zich aan zorgeloosheid overgaven.
 
In de 11e eeuw begon de echte strijd. Omstreeks het jaar 1020, toen aan deze grove vleselijke tegenwoor­digheid in het Avondmaal bijna door ieder geloofd werd, zodat men meende, dat het brood en de wijn in het sacrament veranderden in het lichaam en bloed van Christus, was er in Frankrijk zekere Berengarius van Tours (999-1088), die het tegendeel leerde en daartegen schreef. Hij verklaarde zich tegen de leer der transsubstantiatie, maar herriep zijn gevoelen te Rome, waar hij veroordeeld was (1050). Toen hij in Frank­rijk teruggekeerd was, herriep hij zijn herroeping. Door de tirannie en het geweld van de paus echter, werdwas hij gedwongen zijn standpunt te herroepen, terwijl Berengarius zich later zeer be­klaagde, dat hij, door vrees en zwakheid, de waar­heid verzaakt had.<ref>Adrianus Haemstedius, ''Historie der martelaren''; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben van Christus onzen zaligmaker af tot het jaar 1655. (Rotterdam: D. Bolle, 1881) blz. 55-56. Tekst betreffende de avondmaalstrijd is onder wijziging verwerkt op 31 jan. 2021.   </ref> Later keerde hij nog eens om en hij eindigde zijn leven op het eiland St. Come bij Tours.
 
Om deze avondmaalskwestie, of het brood in vlees en de wijn in bloed veran­derde, werd later veel onschuldig bloed van de christenen vergoten.
 
'''Prediking naar de achtergrond.''' De prediking kwam in de kerk op de achtergrond te staan. In de oude kerk had de prediking op de voorgrond gestaan, maar, toen er vele heidense volken in de schoot der kerk opgenomen werden, verstond men de kerkelijke taal, het Latijn, niet meer. Karel de Grote wilde dat de preken van uitne­mende leraars vertaald en dan voorgelezen zouden worden. Dat was althans een stap in de goede richting.
 
'''Verering van Maria en de heiligen.''' De verering van Maria nam zeer toe, en de heiligen- en relikwieëndienst nam steeds grotere afmeting aan. De verering van Maria, die sinds de 5e eeuw „de moeder Gods" genoemd werd, nam zeer toe. Men vermeerderde het aantal jaarlijkse feesten aan haar gewijd. ''Maria reiniging'' (2 febr.), ''Maria boodschap'' (15 maart), ''Maria hemelvaart'' (15 aug.) en ''Maria geboorte'' (8 sept.).
 
Ook de heiligendienst en de dienst der relikwieën nam groten omvang aan. De Karolingers waren tegenstanders van de beelden, maar des te meer hechtte men aan relikwieën en heiligen. Het feest van „Allerheiligen" werd ingevoerd (1 nov.). In 998 kwam er „Allerzielen" bij (2 nov.).
 
'''Heidense gewoonten. Onwetendheid.''' Het leven was niet voorbeeldig. De Germaanse volken, die in de kerk opgenomen werden, brachten hun oude heiden­se gewoonten mee en de kerk is tegenover die gewoonten niet flink opgetreden, maar heeft ze grotendeels geduld. Dronkenschap en ontucht waren onder de Germaanse volken heersend. Men had deze volken op te uitwendige manier tot de kerk gebracht en dat wreekte zich. Naast het Christelijk geloof bloeide het bijgeloof en naast de Christe­lijke zeden bleven heidense gewoonten voortbestaan. Godsoordelen, vuurproef, kruisproef, kokendwaterproef, avondmaalsproef waren aan de orde van de dag.
 
De ontwikkeling van het volk was zeer gering. Karel de Grote heeft veel tot opheffing van het volk gedaan, maar de meeste christenen kenden amper het „Onze Vader" en de „12 artikelen van het geloof".
 
Waarachtig geestelijk leven werd het meest in de goede kloosters gevonden en onder de geestelijken, voornamelijk bij de missionarissen. Deze waren toonbeelden van opoffering en liefde.
 
'''Schisma van 1054.''' De verhouding tussen de Oosterse en Westerse kerk, reeds lang ongewenst, werd in de 11e eeuw zo ge­spannen, dat het in 1054 tot een gehele scheiding kwam tussen de Oosterse of Grieks-Katholieke kerk en de Westerse of Rooms-Katholieke kerk.
Regel 505 ⟶ 525:
 
== Bronnen ==
J. H. Landwehr, ''Kort overzicht van de kerkgeschiedenis. Kampen'': J.H. Kok, 3e herz. druk 1922. Tekst hieruit is verwerkt op 5 en 26 dec. 2021 en 20 feb. en 24 apr. 2022.
 
J.H. Landwehr, ''Handboek der Kerkgeschiedenis''. Vier delen. Kampen: J.H. Kok, 1922, 2e druk. Tekst hieruit is verwerkt op 10 juli 2015
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.