Tirza
Tirza, ook geschreven Thirza of Tirsa of Tirtsa, is in de Bijbel de naam van een stad en van een vrouw.
Naam
De naam 'Tirza' betekent ‘genoegen, schoonheid’.[1]
Tirza (stad)
Tirza was een koningsstad van de Kanaänieten, daarna de eerste hoofdstad van het Noordrijk (tienstammenrijk). Zij lag ten oosten van de latere hoofdstad Samaria en ten noorden van Sichem.
Tirza was een tijd lang de hoofd- of hofstad van het tienstammenrijk. Zij was de koningsstad vóórdat Omri de stad Samaria bouwde.
Tirza was een mooie stad. In Salomo's hooglied vergelijkt de bruidegom zijn bruid met het bevallig gelegen Tirza:
Hoo 6:4 Mooi bent u, Mijn vriendin, als Tirza, bekoorlijk als Jeruzalem, schrikwekkend als zij die vaandels opheffen. (HSV)
Toen de vrouw van koning Jerobeam terug kwam in Tirza, stierf haar zoon, gelijk voorzegd was door de profeet Ahia.
1Kon 14:17 Toen stond de vrouw van Jerobeam op, ging op weg en kwam te Tirza. Toen zij over de drempel van het huis kwam, stierf de jongen. (HSV)
Tirza (vrouw)
Tirza was een dochter van Zelafead. Met haar vier zussen vroeg zij Mozes om een erfelijke bezitting in het beloofde land, omdat haar vader in de woestijn was gestorven zonder zonen als erfgenamen. Haar rechtsvraag wordt behandeld in Num. 27:1-11.
Nageslacht van Jakob bij Rachel |
---|
|
Bron
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Thirza' is op 8 juli 2017 verwerkt.
Voetnoot
- ↑ Aantekening bij de Willibrord-vertaling uit 1995.