Vredeoffer
Het vredeoffer, ook dankoffer genoemd, is een van de soorten offers die aan God gebracht werden. De gedachte van het offer is, dat men daardoor zijn gemeenschap met God uitdrukt en versterkt. Het karakteristieke van het offerritueel is, dat het vlees van het offer verdeeld werd tussen God en de priesters aan de ene kant en de offeraar aan de andere zijde. Er zijn verschillende soorten van onverplichte en ook verplichte vredeoffers.
Een voorbeeld van een vredeoffer - of dankoffer - is te vinden in Lev. 9, waar het door Aäron wordt gebracht:
Le 9:18 Daarna slachtte hij het rund en de ram die als dankoffer voor het volk bestemd waren. En de zonen van Aäron reikten hem het bloed aan, dat hij rondom op het altaar sprenkelde, Le 9:19 met de vetdelen van het rund en de ram, de staart en wat de [ingewanden] bedekt, de nieren en de kwab aan de lever. Le 9:20 Zij legden de vetdelen op de borststukken, en hij liet de vetdelen in rook opgaan op het altaar. Le 9:21 Maar de borststukken en de rechterachterbout bewoog Aäron als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE, zoals Mozes geboden had. (HSV)
Het Hebreeuwse woord voor vredeoffer(s) is sjelamim, een meervoudsvorm van sjelem, dat 'vriendschap' betekent en verwant is aan sjalom (= goede verstandhouding en vrede). Sjelamim betekent dus letterlijk 'vriendschappen'. Het vredeoffer is een offer in verband met vriendschappen, vriendschappelijke betrekkingen. De meervoudsvorm sjelamim wordt ook van een enkel offer gebruikt. Het enkelvoud sjelem komt alleen voor in Amos 5:22.
Am 5:22 Ja, als gij Mij brandoffers brengt, en uw spijsoffers, heb Ik daaraan geen welgevallen, en uw vredeoffer (Hebr. sjelem) van mestkalveren wil Ik niet aanzien. (SV).
Naast het woord vredeoffer is het woord dankoffer in gebruik, dat gebaseerd is op de Griekse (Septuagint) en Latijnse (Vulgata) bijbelvertaling. De Vulgata schreef in navolging van de Septuagint pacifica, hetgeen in de Statenvertaling door „dankoffer" vertaald is. Waarschijnlijk gaf men echter deze naam aan dit soort van offers minder om daarmede te kennen te geven, dat zij dienden tot het betuigen van dank, of tot - hetgeen het werkwoord sjillem eigenlijk betekent - het uitwisselen of het betalen van schuld, maar meer om daarmee aan te duiden, dat men vriendschap zocht - sjelem betekent vriendschap - en dat men een gave bracht, die sjalom, d.i. die goede verstandhouding en vrede, moest bewerken. Beter dan 'dankdoffer' beantwoordt aan dit soort van offers de naam „vredeoffer,'' en slechts in dit licht verklaren zich ongedwongen beide de praktijk en het ritueel. Het dankoffer is ouder dan de wetgeving op Sinaï: het volk Israël bracht al eerder dankoffers, zoals blijkt uit Ex. 32:6
Ex 32:6 Zij stonden de volgende dag vroeg op, brachten brandoffers en brachten [ook] dankoffers. Het volk ging daarna zitten om te eten en te drinken; vervolgens stonden zij op om uitbundig feest te vieren. (HSV)
Het woord 'shelem' komt ook voor op een Fenicische offertafel (plaat met vermelding van tarieven voor het brengen van offers), waaruit weer blijkt, dat het offeren in het algemeen en ook dit soort van offer ouder is dan de Mozaische offerwet.
Het ritueel van het vredeoffer was bijna gelijk aan dat van het brandoffer. Het verschil was dat bij het vredeoffer alleen het vet – het beste deel van het offer – op het altaar werd verbrand. Het vlees was voor de offeraar en zijn familie. Het is het enige offer waarvan naast de priesters ook het volk mocht eten.
Na de intocht in het beloofde land moesten de Israëlieten op de berg Ebal een stenen altaar bouwen en daarop brandoffers en dankoffers offeren.
De 27:7 Ook zult gij dankofferen offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods. (SV)
Het karakteristieke van het vredeofferritueel is, dat het vlees van het offer verdeeld werd tussen God en de priesters aan de ene kant en de offeraar aan de andere zijde. De vetdelen van het gewijde offerdier werden op het altaar verbrand, opdat zij als een welriekende reuk tot God zouden opstijgen. De priesters kregen de borst en de rechterschouder. De borst moest echter eerst door de ceremonie van het ,,bewegen" plechtig aan God opgedragen worden. Bij de schouder had de plechtigheid van het „heffen" plaats (Lev. 10:15; Ex. 29, 27). Beide stukken - beweegborst en hefschouder - mochten door alle reine leden van de priesterlijke familie, ook door vrouwen, kinderen en slaven op alle reine plaatsen gegeten worden. Mozes zei tegen Eleazar en Ithamar, zonen van Aäron:
Le 10:14 Verder moeten jullie het borststuk van het beweegoffer en de achterbout van het hefoffer op een reine plaats eten, jij en je zonen en je dochters met je, want ze zijn uit de dankoffers van de Israëlieten gegeven als het aan jou en je zonen toegewezen deel. Le 10:15 Tegelijk met de vuuroffers van de vetdelen moeten zij de achterbout van het hefoffer en het borststuk van het beweegoffer brengen om ze als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE te bewegen. Dat is voor jou en je zonen met je een eeuwige verordening, zoals de HEERE geboden heeft. (HSV)
Het overschot van het vlees ging terug naar de offeraar, die het dan met de zijnen en de genodigden in reine toestand voor het aangezicht van God at, als waren zij de disgenoten van de Heer.
Deze maaltijd werd beschouwd als een gezamenlijke maaltijd met God, een vriendschapsmaaltijd met Hem. Daarbij nam God het vet, de mensen aten het vlees. Gods deelnemen aan de ter Zijner eer aangerichte maaltijd wordt door het „bewegen" van de borst zinnebeeldig voorgesteld. Hierbij dacht men zich echter Jhwh niet als gastheer noch als gast. (De Heer acht het trouwens niet beneden zijn waardigheid om de gast van de offeraar te zijn, zoals Hij volgens Gen. 18 de gast van Abraham was.) Het was een wederkerige gemeenschap. Hieruit verklaart het zich ook, dat in het ritueel (Lev. 3) de oplegging van de handen (Hebr. semicha) zo uitdrukkelijk op de voorgrond gesteld wordt: de offeraar moot de stempel van zijn persoonljkheid drukken op het offerdier, aangezien het offer een wederkerige gemeenschap bewerken moet.
Het is duidelijk waarom het bloed alleen geplengd werd (Hebr. zerika): deze offers werden niet gebracht om verzoening tot stand te brengen, maar waren de voorwaarde van de door de verzoening bewerkte gemeenschap.
Even verklaarbaar is het ook, waarom de vredeoffers niet hoogheilig maar slechts heilig waren. De brand-, zond- en schuldoffers waren hoogheilig, daar zij geheel en al spijze Gods (Hebr. lechem ha-elohim, Lev. 21: 6, 8, 17, 21v) werden, maar van de vredeoffers werd slechts een gedeelte op het altaarvuur gelegd (Lev. 3: 16), terwijl een ander gedeelte de priesters ten deel viel, en het overschot op gewone wijze gegeten werd door de leden van het huisgezin, die Levietisch rein warm.
Wat voor dieren werden geofferd? Met het oog op dit vreugdemaal was het geoorloofd om voor dit soort van offers alle dieren te bezigen die geofferd mochten worden, zonder onderscheid van geslacht. Uitgezonderd waren alleen duiven, daar die te klein warm om gemeenschappelijk te worden gegeten, en een soort van geitenbok, sair, die bij het zondoffer gebracht word, daar hij niet tot de eigenlijke slachtdieren behoorde. Er was één soort van vredeoffer (Lev. 22: 23), waarbij zelfs dieren met te korte of te lange poten gebruikt mochten worden, daar een overigens gezond dier dit lichaamsgebrek kon hebben, een uitzondering, welke bij geen enkel ander offer toegestaan was.
Dat er bij nationale rampen soms vredeoffers gebracht werden (Richt. 20: 26; 21: 4; 2 Sam. 24: 25), verwondert ons niet; juist in tijden van onheil doet zich de behoefte aan gemeenschap met God, de Almachtige Helper, dieper voelen.
Er zijn verschillende soorten vredeoffers. De vredeoffers worden het best op de volgende wijze verdeeld:
- onverplichte vredeoffers, die uit eigen beweging worden gebracht. Hiertoe behoren: - de vredeoffers der gelofte, de gelofteoffers - de vredeoffers die vrijwillig gebracht werden, de vrijwillige offers - het vredeoffer tot betuiging van dank, het dankoffer ('lofoffer')
- verplichte vredeoffers, die door de Wet zijn voorgeschreven. Hiertoe behoren: - de vredeoffers van de Nazireër, na afloop van het nazireërschap - het vredeoffer bestaande uit twee eenjarige lammeren, dat de gemeente moest brengen bij het einde van de oogst op het Feest der weken
De gelofteoffers (Hebr. sjalme neder) zijn onverplichte vredeoffers, die men beloofde te zullen brengen, indien God aan het een of ander verlangen zou voldaan hebben. Zoals de Schrift zegt, betaalt men de gelofte door het brengen van het offer. Met het gelofte-offer gaf de offeraar uiting aan zijn de dankbaarheid voor afgebeden en ontvangen heil.
De vrijwillige offers (Hebr. sjalme nedaba) zijn overplichte vredeoffers, welke niet verplicht zijn en ook niet volgens gelofte, maar geheel vrijwillig gebracht worden. Bij het vrijwillig vredeoffer mochten ook mismaakte dieren gebruikt worden. Het vrijwillig offer was een uitdrukking van een spontane opwelling van dankbaarheid in het algemeen.
Hetgeen aangaande deze twee soorten van vredeoffers - de gelofteoffers en de vrijwillige offers - nog behalve het algemeen ritueel van het vredeoffer (Lev. 7: 28-34) valt op to merken, vinden wij in Lev. 7:16-18 (vs . 19-21 heeft meer betrekking op het algemeene vredeoffer).
Een bijzonder soort van het uit eigen beweging gebrachte offer is het vredeoffer gebracht uit dank (Hieronymus vertaalde in het Latijn: pro gratiarum actione), het ,,lofoffer" van de Statenvertaling (Hebr. thoda), waarvan het ritueel in Lev. 7:12-15 wordt beschreven. Het vredeoffer tot betuiging van dank wordt in de Statenvertaling vertaald door „lofoffer ," daar onder 'dankoffer' de drie soorten van vredeoffers worden samengevat. Het lofoffer gaf uitdrukking aan de dankbaarheid voor onverwacht ontvangen weldaden. Het vredeoffer van dank kan zowel een beloofd (Hebr. thodat neder) als een vrijwillig offer (Hebr. thodat nedaba) zijn, waarom het, als onder deze beide categorieën begrepen, in de latere bepalingen (Lev. 22: 21; Num. 15: 3; 29: 39) niet meer afzonderlijk wordt vermeld.
Als iemand het vredeoffer als dankoffer ('lofoffer') aanbood, dan moest hij naast bloedige dankoffer aanbieden: a) ongezuurde koeken, met olie gemengd, en b) ongezuurde platte koeken (Statenvertaling: 'vladen') met olie bestreken en c) koeken van door elkaar gemengd meelbloem met olie gemengd (Lev. 7:12). Bij de koeken moest de offeraar als zijn offergave ook gezuurd brood aanbieden (Lev. 7:13). Eén koek moest als hefoffer aan Jhwh worden aangeboden en deze koek viel vervolgens aan de priester, die het bloed van het vredeoffer sprenkelde, ten deel (Lev. 7:14). Het vlees van het dankoffer moest gegeten worden op de dag dat hij het aanbood. Daarvan mocht niets tot de volgende morgen worden overgelaten (Lev. 7:15).
Het onderscheid tussen deze dankoffers ('lofoffers'), welke gebracht werden na gebeurtenissen waarvoor men God de dank van zijn hart wilde toebrengen, en de overige onverplichte vredeoffers - bestaat hierin, dat er broden aan toegevoegd werden, en dat de tijd tussen het offer en de offermaaltijd korter was. Deze korte tijdruimte zette aan deze offers een bijzondere heiligheid bij, en door het bijvoegen van broden, die, na de wijding, aan de offeraar en de priesters ten deel vielen, verhoogde men de verscheidenheid en de smakelijkheid van het maal. Als bij uitzondering was het gebruik van gezuurde broden geoorloofd, die evenwel niet op het altaar kwamen, maar, in de nabijheid van het altaar geplaatst, voor de maaltijd bestemd waren.
Lev. 7:11-21 vermeldt a) het vredeoffer tot betuiging van dank ('lofoffer'), b) het vredeoffer der gelofte, het gelofte-offer, en c) het vredeoffer dat vrijwillig gebracht werd, het vrijwillig offer. Hieraan heeft men een onderscheid van drie soorten vredeoffers ontleend, waaruit twee verkeerde opvattingen zijn geboren. Ten eerste heeft men gemeend, dat dit drie verschillende soorten van offers waren die elkaar uitsloten. Het offer tot betuiging van dank kon echter zowel een offer der gelofte als een vrijwillig offer zijn, en het is daarom een verwarring van begrippen, wanneer men bijvoorbeeld het gelofteoffer en het vrijwillig offer, daar zij elk een bijzondere gedachte uitdrukken, tot 'gebedsoffers' maakt, welk soort van offers echter in de Israelietische offerdienst niet kan toegelaten worden, daar er geen offer was, dat niet met gebed gepaard ging. Ten tweede heeft men beweerd, dat die drie soorten van Vredeoffers de enige waren die bestonden, maar dit is niet zo, want behalve de vrijwillig gebrachte vredeoffers waren er ook verplichte vredeoffers, waarvan in Lev. 7 niet wordt gesproken.
Volgens Deut. 12:7, 18 was men niet verplicht om de maaltijden van het vredeoffer, het vrolijkste van al de offers, bij het heiligdom zelf te houden; het was voldoende, wanneer dat op de standplaats van het heiligdom gebeurde. Uit Spr. 7: 14 schijnt te volgen, dat zij oudtijds in de woningen werden aangericht. Het Joodse geschrift Mischna Sebachim V, 7 zegt uitdrukkelijk. dat de vredeoffers, als minder heilige offers, door iedereen en op elke wijze toebereid, overal in de stad mochten gegeten worden. Dit geldt echter alleen van offers, die door bijzondere personen werden gebracht, niet van de offermalen van de gehele gemeente; deze moesten bij het heiligdom gehouden en alleen door de priesters genoten worden.
De vredeoffers van de Nazireër waren verplichte offers die werden gebracht na afloop van het slechts voor een bepaalde tijd aangenomen nazireërschap (Num. 6, 13 vv.). De volgorde van de offers, die door de Nazireer gebracht moesten worden is deze: een brandoffer, een zondoffer, een ramoffer als vredeoffer.
Het vredeoffer van Pinksteren was een verplicht offer. Het bestond uit twee eenjarige lammeren (Hebr. kibse azereth). De gemeente moest het brengen bij het einde van de oogst op het Feest der weken of Pinksteren (Lev. 23: 19). Dit is het enige verplichte vredeoffer van de offerwet. Het mocht in de tempel en alleen door de priesters genoten worden (Mischna Sebachim V, 5). Op het Feest der weken of Pinksteren werden gebracht: een brandoffer, een zondoffer, twee eenjarige lammeren als vredeoffers.
Bij beide offers - het vredeoffer van de Nazireër en het vredeoffer van Pinksteren - treedt het gevoel van dankbaarheid veel meer op de voorgrond dan het besef van zonde; bij het eerste, omdat de tijd der gelofte volbracht, bij het tweede omdat de oogst in de schuren verzameld is. Daarom gaat ook het offer van dank en aanbidding, het brandoffer, vooraf, volgt daarna het zondoffer, dat het gevoel van onwaardigheid uitdrukt, en als laatste het vredeoffer, dat de gemeenschap bevestigt tussehen de mens en zijn God.
Het paasoffer, dat in de gezinnen gegeten werd, schijnt ook een soort vredeoffer te zijn, maar staat toch weer op zichzelf. Zie Pasen
Als type spreekt het vredeoffer ervan dat Christus, de volmaakte mens, de gemeenschap tussen God en mens hersteld heeft.
Bronnen
Encyclopedie van de Bijbel, s.v. Vredeoffer. Lion Publishing, Kok Voorhoeve, 1978-1980
Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften, s.v. Dankoffer. Utrecht: Kemink & Zoon, z.j. Hieruit is op 3 nov. 2012 tekst genomen en verwerkt.