Hebreeënbrief/Onderwerpen/Priester
Op deze pagina wordt het onderwerp Priester in verband met het bijbelboek Hebreeënbrief behandeld.
Taken van een (hoge)priester
Een mens. Een hogepriester is een mens. Hij wordt uit de mensen genomen, omdat hij ten behoeve van mensen moet dienen (Hebr. 5:1).
Ambt. De functie van hogepriester is een ambt, een functie waarin men wordt aangesteld (Hebr. 5:1; 8:3). Hij wordt "voor mensen aangesteld in de dingen die God betreffen" (5:1). Men wordt daartoe door God geroepen (5:4). Het is een heerlijk ambt (5:5).
Dienst. Tot welke werk wordt hij aangesteld? Hij dient de mensen in de dingen die God betreffen (Hebr. 5:1). Hij offert gaven en slachtoffers voor de zonden (Hebr. 5:1; 8:3). Gaven: dankbaarheid voor Gods goedheid en weldaden. Slachtoffers: bloedige offers, ter verzoening. Hij treedt voor God tussenbeide ten behoeve van het volk (7:25).
Zowel onder het oude als het nieuwe verbond zijn de taken van de priester deze:
1) Voor God tussenbeide treden ten behoeve van het volk (7:25)
2) Slachtoffers offeren voor de zonden van het volk, alsook gaven offeren (8:3-4)
Schriftplaatsen hogepriesterschap
De volgende Schriftplaatsen betreffen het (hoge)priesterschap.
2:17 Daarom moest Hij in alles aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en trouw hogepriester zou zijn in de dingen die God betreffen, om voor de zonden van het volk verzoening te doen.
3:1 Daarom ... beschouwt de apostel en hogepriester van onze belijdenis,
4:14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, ....
5:1 Want iedere hogepriester die uit mensen wordt genomen, wordt voor mensen aangesteld in de dingen die God betreffen, opdat hij zowel gaven als slachtoffers voor de zonden offert.
5:2 Hij kan toegeeflijk zijn jegens de onwetenden en dwalenden, omdat hij ook zelf met zwakheid omvangen is; 5:3 en wegens deze zwakheid moet hij, evenals voor het volk, ook voor zichzelf offeren voor de zonden. 5:4 En iemand neemt niet voor zichzelf de eer, maar wordt door God geroepen, evenals ook Aaron. 5:5 Zo heeft ook Christus niet Zichzelf verheerlijkt om hogepriester te worden, maar Hij die tot Hem gesproken heeft: ‘U bent mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt’. 5:6 Zoals Hij ook op een andere plaats zegt: ‘U bent priester tot in eeuwigheid naar de orde van Melchizedek’.
6:20 waar Jezus als voorloper voor ons is ingegaan, naar de orde van Melchizedek hogepriester geworden tot in eeuwigheid.
7:26 Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden;
8:3 Want iedere hogepriester wordt aangesteld om zowel gaven als slachtoffers te offeren; daarom was het nodig dat ook Deze iets had om te offeren.
9:11 Maar Christus, gekomen als hogepriester van de komende goederen, door de grotere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt (dat is niet van deze schepping),
9:24 Want Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons;
10:21 en wij een grote priester over het huis van God hebben,
Wet, orde van het priesterschap
De schrijver spreekt van ‘de orde van Melchizedek’ en ‘de orde van Aäron’ (Hebr. 7:11).
Heb 7:12 Want als het priesterschap verandert, vindt er ook noodzakelijk verandering van de wet plaats. (TELOS)
De orde van Aäron is verbonden met de stam van Levi. Alleen de Levieten konden priester of hogepriester worden. De orde van Melchizedek is niet aan een bepaalde stam gebonden. De Heer Jezus is priester naar de orde van Melchizedek; Hij was niet uit de stam van Levi, maar uit een andere stam, namelijk die van Juda.
Heb 7:14 Want het is overduidelijk dat onze Heer uit Juda gesproten is, ten aanzien van welke stam Mozes nergens van priesters heeft gesproken.
De priester naar de ordening van Melchizedek ontvangt zijn ambt niet krachtens een wet, die opvolging van sterfelijke priesters binnen de stam Levi regelt, maar krachtens een onvergankelijk leven. Het levietische priesterschap was eindig, een Leviet was priester voor een tijd; een Melchizedekse priester is priester voor altijd.
Heb 7:16 die het niet geworden is naar de wet van een vleselijk gebod, maar naar de kracht van een onvergankelijk leven; Heb 7:17 want van Hem wordt getuigd: U bent priester tot in eeuwigheid naar de orde van Melchizedek. (…) Heb 7:23 En zij zijn wel vele priesters geworden, omdat zij door de dood werden verhinderd aan te blijven,
Het Levietische priesterschap bracht geen volmaking teweeg (Hebr 7:11).
Priesterschap van Melchizedek
Kenmerken van zijn priesterschap.
1. altoosdurend (Lev. priester: tijdelijk), Hebr. 7:21
2. Melchizedek was tevens koning.
Levitische priesterschap
- Aanstelling zonder eedzwering, Hebr 7.20
- Taak: gaven en slachtoffers offeren, 8:3
- Wisselend, tijdelijk, omdat ze stierven, Hebr 7.23, omdat ze stierven
- Kan ons niet volledig behouden, Hebr 7.25
- Zwak (7:28) was de priester en in zonde struikelend (7:27)
- Zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen, 8:5
Hogepriester:
- wettelijke aanstelling, 7:28
- uit mensen genomen, 5:1
- door God geroepen, 5:4, 10
- ten behoeve mensen aangesteld, 5:1
- in de dingen die God betreffen, 5:1
- gaven en slachtoffers voor de zonden offeren 5:1,
- dagelijks (7:27), ook voor zichzelf (5:3),
- met zwakheid omvangen 5:2; 7:28. zwakheid vs. volmaaktheid, He 7.28
- treedt tussenbeide, 7:25
- geen eeuwige verlossing, 9:12. Elk jaar opnieuw verzoening voor het volk doen.
- ingaan in het heiligdom op grond van het bloed van bokken en kalveren, 9:12
- tijdelijk verblijf in het heiligdom, 9:12
Verandering van priesterschap
1) Gaat samen met verandering van wet, Hebr 7.12, d.w.z. afschaffing gebod, Hebr 7:18, en de invoering van een betere hoop, He 7.17
2) Jezus uit een andere stam (Juda) dan die van Levi, Hebr 7.13v
Jezus' priesterschap
Hogepriester. Hij is een hogepriester (Hebr. 7:26; 8:1).
Grond. Hij is hogepriester geworden niet naar de wet van een vleselijk gebod, maar naar de kracht van een onvergankelijk leven, 7:16
Gelijk Melchizedek. Hij is hogepriester naar de orde van Melchizedek (5:6), naar de gelijkenis van Melchizedek (7:12): eeuwig priesterschap (7:17) en priester-koning.
Roeping, aanstelling. Hij is door God geroepen en aangesteld tot hogepriester (5:5-6). Met eedzwering is Hij aangesteld (7:20, 28). De Levietische priesters werden zonder eedzwering priester, 7:20.
Eeuwig. Hij is priester tot in eeuwigheid, blijvend, Hebr. 7:17, 21, 24, omdat hij blijft tot in eeuwigheid, He 7.24. De Heer Jezus heeft een onveranderlijk, onoverdraagbaar en blijvend priesterschap (Hebr. 7:24). Een Levietische priester kon niet aanblijven, de dood of de opvolging verhinderden dat hij zou aanblijven (7:23).
Hoedanigheden. Zijn hoedanigheden: hij is heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden (Hebr. 7:26).
- volmaakt tot in eeuwigheid. Volmaaktheid versus zwakheid, He 7:28
- heilig, 7:26
- onschuldig, 7:26
- onbesmet, 7:26
- gescheiden van de zondaars, 7:26
Hij was en is zondeloos, tot in eeuwigheid volmaakt (Hebr. 7:28). De Levietische priesters hadden zedelijke zwakheid, ze zondigden soms. Anders dan de Levietische hogepriesters had en heeft de Heer Jezus het niet dagelijks nodig eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren en daarna voor de zonden van het volk (Hebr. 7:27).
Offer. Hij heeft "een slachtoffer voor de zonden geofferd" (10:12). Hij offerde Zichzelf, Zijn offer was zijn eigen leven (7:27; 8:3). "Door zichzelf heeft Hij de reiniging van de zonden tot stand gebracht" (1:3)
Op grond van dat offer is hij de hemelse tabernakel ingegaan (6:20; 9:11) en gaan zitten aan de rechterhand van God (8:1).
Zoals de Aäronitische hogepriester op Verzoendag het bloed offerde in het Allerheiligste, de 'tweede tabernakel' (9:7), zo heeft de Heer zijn bloed aangeboden in het hemels heiligdom. Offerde de eerste voor zichzelf en voor de afdwalingen van het volk, de Heer Jezus offerde alleen voor de zonden van het volk (9:7).
Eens voor altijd. Hij heeft eens voor altijd een voldoend offer gebracht voor de zonden van het volk (Hebr. 7:27). De Levietische priesters moesten bij herhaling slachtoffers offeren voor de zonden van het volk.
Middelaar en behouder. Hij is tevens de middelaar van een beter verbond, 8:6; borg van een beter verbond, 7:22. Hij treedt voor ons tussenbeide (7:25). Hij kan volledig behouden wie door hem tot God gaan, 7:25, met een eeuwige verlossing (9:12).
Heiligdom. Hij is een bedienaar van het heiligdom en van de ware tabernakel (Hebr. 8:2) in de hemel. Dat hemelse heiligdom heeft de Heer opgericht, niet een mens (Hebr. 8:2). Hij is ingegaan in het heiligdom op grond van zijn eigen bloed 9:12. Eens voor altijd is Hij ingegaan.
Jezus als hogepriester
Dienst. "Voor de zonden van het volk verzoening te doen" (2:17). Hij is een bedienaar van het hemelse heiligdom en van de ware tabernakel (8:2). Hij is hogepriester van de komende goederen (9:11).
Grootheid. Jezus is de grote hogepriester. Hij is groter dan zijn voorgangers, die uit de stam van Levi zijn. Waarin bestaat de grootheid van zijn hogepriesterschap?
- Hij is hoog verheven. (1) Hij is "de hemelen doorgegaan" (4:14), ja, "hoger dan de hemelen geworden" (7:26); (2) Hij is gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen (8:1)
- Hemels heiligdom. Hij is een bedienaar van het hemels heiligdom en van de ware tabernakel in de hemel, die de Heer heeft opgericht, niet een mens (Hebr. 8:2). De aardse tabernakel was slechts een zinnebeeld en schaduw van de hemelse tabernakel (Hebr. 8:5).
- Uitnemende bediening. Uitnemender bediening dan de hogepriesters onder het oude verbond hadden, Hebr. 8.6. Want hij is ook de middelaar van een beter verbond (Hebr. 8:6)
- Volmaakt. Hij is niet met zwakheid omvangen, maar volmaakt: "heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars"
- Eeuwige verlossing. Hij heeft door het offer van zichzelf een eeuwige verlossing verworven (9:12). De Levitische hogepriester moest jaarlijks verzoening voor het volk doen.
- Eeuwig ambt. Zijn ambt is eeuwig, Hij is hogepriester tot in eeuwigheid (6:20)