Hogepriester

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 19 jan 2018 om 08:31 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'De '''hogepriester''' (of ''hoofdpriester'') was in het oude Israël het hoofd van de priesters en Levieten en bekleedd...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

De hogepriester (of hoofdpriester) was in het oude Israël het hoofd van de priesters en Levieten en bekleedde de hoogste functie in het priesterdom. Hij was een mannelijke nakomeling van Aäron, de allereerste hogepriester. De hogepriester, de priesters en de Levieten waren allen uit de stam van Levi. Ex. 28, 29; Lev. 21 :10-15. In de tijd van het Nieuwe Testament was hij voorzitter van de Hoge Raad (Sanhedrin). De Heer Jezus werd verhoord door de hogepriester. 

Het Hebreeuwse woord voor hogepriester is Kohen Gadol (כהן גדול), letterlijk 'grote priester'. 

Verkiezing en opvolging

Al voor de verkiezing van de gehele stam Levi was daaruit het geslacht van Aäron tot de priesterlijke dienst afgezonderd. Aäron zelf was tot Hogepriester aangesteld.

Dit ambt was erfelijk in zijn geslacht, en de eerstgeborene van de oudste familietak was altijd Hogepriester, indien hij geen lichamelijk gebrek had, want de Hogepriester moest geheel zonder lichaamsgebreken zijn.

Aäron werd opgevolgd door Eleazar, zijn oudste (overgebleven) zoon, in wiens geslacht het hogepriesterschap bleef bestaan tot op Eli; vanaf toen, met Eli, ging het over op de nakomelingen van Aärons jongere zoon Ithamar, terwijl het met Zadok weer terugkeerde tot het geslacht van Eleazar; in dat geslacht bleef het Hogepriesterschap tot na de ballingschap. 

Ambtswijding

De Hogepriester werd tot zijn ambt gewijd door een plechtige wassing, de bekleding met het ambtsgewaad, de zalving met heilig olie, en het offeren van een var en twee rammen. 

Kleding 

De kleding van de hogepriester is beschreven in Ex. 28 en 39. Het voornaamste kledingstuk was de efod

Fig. Hogepriester bezig met reukwerk op het reukofferaltaar in het Heilige. © Copyright V. Gilbert & Arlisle F. Beers, bron: www.VisualBibleAlive.com

Zijn kleding bestond – behalve uit het wit linnen heupkleed, de lijfrok, de muts en de gordel, die ook alle priesters droegen – uit:

  • het uit één stuk geweven donkerblauw opperkleed zonder mouwen (de mantel des efods genoemd), dat van boven met een sierlijk omboord hoofdgat en van onderen met gouden schelletjes en wollen granaatappels was voorzien;
  • het vierkleurig schouderkleed of de efod, bestaande uit twee stukken, waarvan het ene de rug en het andere de borst en het bovenlichaam bedekte, die op de beide schouders aan elkaar waren verbonden door twee gouden ketentjes, met een in goud gevatte sadonyxsteen; op elk van deze stenen stonden de namen van 6 stammen van Israël gegraveerd. Om het middel werd de efod vastgehouden door een gordel of band, van dezelfde stof bewerkt als de efod zelf, die de kunstige riem des efods wordt genoemd.
  • het borstsieraad of de borstlap, een uit dezelfde stof als de efod gemaakte en dubbel dichtgevouwen vierkante lap, met gouden ringen aan de vier hoeken, aan de efod vastgehecht door gouden ketentjes in de twee bovenste, en door hemelsblauwe snoeren in de twee onderste.  Aan de voorkant waren 4 x 3 edelstenen, in goud gevat, elk met de naam van een stam. De Hogepriester droeg op deze manier al de stammen Israëls èn op zijn schouders, èn op zijn hart. De edelgesteenten waren: smaragd, topaas, sardis (korneool of kornalijn), karbonkel (Indische robijn), saffier, onyx (sardonyx), hyacint, agaath, amethist, chrysoliet, beryl, en jaspis (Ex. 39 :10-13).  In dit borstsieraad werden waarschijnlijk de Urim en Tummim (dat is Lichten en Volmaaktheden) gedragen. Het gewone middel waardoor men in een plotseling opkomend voorval de Heere raadpleegde om Zijn wil te leren kennen. Hoe het goddelijk antwoord verkregen werd, weten wij niet, want de Urim en Tummim worden nergens nader beschreven, Ex. 28 :30, 1 Sam. 28 :6, Ezra 2 :63, Neh. 7 :65. 
  • de tulband, of muts in tulbandvorm; misschien de gewone priestermuts maar in onderscheid daarvan met een hyacintkleurige stof omwonden. Daaraan was van voren, boven het voorhoofd, een dunne plaat van zuiver goud vastgemaakt, waarop de woorden “Heiligheid den Heere” waren gegraveerd. 

Deze klederen droeg de Hogepriester steeds bij het verrichten van zijn dienst; alleen op de Grote Verzoendag, als hij het Heilige der Heiligen binnenging, droeg hij een geheel wit gewaad, volgens C. Lindeboom het kleed van de boeteling[1]

EmbedVideo is missing a required parameter.


Voetnoot

  1. C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 176.