Jeremia (profeet)

Uit Christipedia

Jeremia (= "de Here bevestigt (of verheft)") was een profeet in Juda. Hij profeteerde tijdens de regeringen van JosiaJojakim en Zedekia, vóór en tijdens de val van Jeruzalem (2 Kon. 23 – 25; 2 Kron. 34 – 36), in de 2e helft van de 7e en de 1e helft van 6e eeuw vóór Christus. Hij was Gods woordvoerder ongeveer 40 jaren lang. Veel, zeer veel heeft hij in Jeruzalem te lijden gehad, doordat zijn zending en opdrachten werden miskend. De martelingen die hij heeft moeten ondergaan, zijn een bewijs tot welke dingen zijn ongelovige landgenoten in staat waren.

De profeet Jeremia. Schilderij door James Tissot (1836 – 1902)

Roeping. In het 13e jaar van de regering van koning Josia (ca. 627 v.C.) werd hij, nog zeer jong zijnde, tot zijn profetisch ambt geroepen. Het was hem, de zachtmoedige, gevoelige man voorbehouden om de strafgerichten over Juda aan te kondigen niet alleen, maar straks ook te zien voltrekken.

Als een andere Mozes beklaagt hij zich bij God door te zeggen: "Ach, Heere, Heere, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong", doch de Heer antwoordt hem: "Zeg niet, ik ben jong, want overal waarheen Ik u zenden zal, zult u gaan en alles wat Ik u gebieden zal, zult u spreken. Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u om u te redden, spreekt de Heere."

God stond met het oog op de aanstaande rampspoed Jeremia niet toe een vrouw te nemen en kinderen te krijgen (Jer. 16:2).

Twee tijdvakken. In twee grote tijdvakken kan zijn profetie worden verdeeld. Het eerste loopt tot ca. 605 v.C. De reformatie onder Josia, Juda's vrome koning, begonnen, deed zegenrijke dagen voor Israël aanbreken, doch na de dood van die vorst bleek weldra dat het volk rijp was voor 't gericht. Door het gezicht van de ziedende pot uit het noorden, door de verovering van Ninevé, de slag bij Karchemis en straks door de eerste verovering van Jeruzalem weet de profeet met zekerheid, dat het einde van Juda aanstaande is.

Sjabloon:Tijdbalk Israël 650-550 v.C.

Na ca. 605, (de 2e periode), is dan ook het wederkerend geroep van de profeet, dat er van ontkomen aan des Heeren oordeel geen sprake is, al roepen valse profeten ook van vrede, vrede. Hij weet dat men een aanslag tegen hem beraamd, "al hun raad tegen mij ten dode" (Jer. 18:23).

Jer 11:19  Ik was als een argeloos lam [dat] ter slachting wordt geleid, want ik wist niet dat zij tegen mij plannen bedachten, [door te zeggen]:Laten wij de boom met zijn vrucht te gronde richten, laten wij hem uit het land der levenden afhakken, zodat er aan zijn naam niet meer gedacht wordt. (HSV)

Jer 18:18  Toen zeiden zij: Kom, laten we plannen tegen Jeremia bedenken. Want [het onderwijs in] de wet verdwijnt niet met de priester, evenmin [het geven van] raad met de wijze of het woord met de profeet. Kom, laten we hem treffen met de tong en laten we geen acht slaan op welke van zijn woorden dan ook. Jer 18:19  Sla acht op mij, HEERE, luister naar de stem van wie mij aanklagen. Jer 18:20  Zou dan kwaad met goed vergolden worden? Zij hebben immers een kuil gegraven voor mijn ziel! Bedenk dat ik in Uw dienst sta, om het goede voor hen te spreken, om Uw grimmigheid van hen af te wenden. (...) Jer 18:22  Laat uit hun huizen geschreeuw gehoord worden, wanneer U plotseling een [rovers]bende over hen brengt, omdat zij een kuil hebben gegraven om mij gevangen te nemen, en strikken hebben verborgen voor mijn voeten. (HSV)

Zelfs wanneer men hem kerkerstraf doet ondergaan, verandert zijn zienswijze niet. Onderwerping aan Babel is de enige weg. Maar waar hij ballingschap aankondigt, mag hij meteen ook van verlossing gewagen. De duur van de ballingschap noemt hij.

Nebukadnezar laat hem straks de keuze: te blijven in zijn land of met de gevangenen met te gaan. Hij kiest het eerste, doch gaat later naar Egypte. Hij is het overblijfsel van zijn volk op hun vlucht naar Egypte gevolgd (Jer. 43:6), ondanks de waarschuwingen die hij tot hen richtte. In Egypteland is hij - men weet de tijd niet - gestorven.

Behalve de verlossing uit Babel, heeft hij in de hoofdstukken 30 - 33 van Christus en diens eeuwige verlossing heerlijk gewaagd.

Zijn lijden

Veel, zeer veel heeft hij in Jeruzalem te lijden gehad, doordat zijn zending en opdrachten werden miskend.

Jer 11:19  Ik was als een argeloos lam [dat] ter slachting wordt geleid, want ik wist niet dat zij tegen mij plannen bedachten, [door te zeggen]:Laten wij de boom met zijn vrucht te gronde richten, laten wij hem uit het land der levenden afhakken, zodat er aan zijn naam niet meer gedacht wordt. (HSV)

Jer 15:10  Wee mij, mijn moeder, dat u mij gebaard hebt, een man van onenigheid en een man van ruzie voor heel het land. Ik heb niets uitgeleend en men heeft mij niets uitgeleend, [toch] vervloekt ieder van hen mij. (HSV)

Hij om Gods wil droeg hij versmaadheid (15:15). Hij werd om zijn profetisch woord vervolgd (17:18). Zijn lijden duurde lang.

Jer 15:18  Waarom is mijn lijden er voor altijd, en is mijn wond ongeneeslijk, weigert hij te genezen? Bent U nu echt voor mij als een onbetrouwbare [beek], water [dat] niet betrouwbaar is? (HSV)

Hij heeft ook geleden door de wetenschap van de rampen die zijn landgenoten zouden treffen. Jeremia wordt wel 'de wenende profeet' genoemd. Kwam hij eerst voor het volk op bij God en was hij een voorspraak, toen hij bemerkte dat men hem naar het leven stond, bad hij God om vergelding voor het kwaad dat men tegen hem beraamde.

Jer 18:20  Zal dan kwaad voor goed vergolden worden? want zij hebben mijn ziel een kuil gegraven; gedenk, dat ik voor Uw aangezicht gestaan heb, om goed voor hen te spreken, om Uw grimmigheid van hen af te wenden. Jer 18:21  Daarom, geef hun zonen den honger over, en doe ze wegvloeien door het geweld des zwaards, en laat hun vrouwen van kinderen beroofd en weduwen worden, en laat hun mannen door den dood omgebracht, [en] hun jongelingen met het zwaard geslagen worden in den strijd. Jer 18:22  Laat er een geschrei uit hun huizen gehoord worden, wanneer Gij haastelijk een bende over hen zult brengen; dewijl zij een kuil gegraven hebben om mij te vangen, en strikken verborgen voor mijn voeten. Jer 18:23  Doch Gij, HEERE! weet al hun raad tegen mij ten dode; maak geen verzoening over hun ongerechtigheid, en delg hun zonde niet uit van voor Uw aangezicht; maar laat hen nedergeveld worden voor Uw aangezicht; handel [alzo] met hen, ten tijde Uws toorns. (SV)

God beloofde Jeremia bij te staan en te verlossen (Jer. 15:10-21).

Jeremia en Jezus

Jeremia wordt wel 'de wenende profeet' genoemd, hij weende over de Judeeërs en de rampen die hen troffen. Ook de Heer Jezus voorzag de verwoesting van Jeruzalem en heeft over haar geweend.

Lu 19:41  En toen Hij naderde en de stad zag, weende Hij over haar  Lu 19:42  en zei: Och, mocht op deze uw dag ook u erkennen wat tot uw vrede dient. Nu is het echter verborgen voor uw ogen.  Lu 19:43  Want er zullen dagen over u komen dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen  Lu 19:44  en u zullen omsingelen en u van alle zijden benauwen; en zij zullen u met de grond gelijkmaken met uw kinderen in u; en zij zullen in u geen steen op de andere steen laten, aangezien u de tijd waarin naar u werd omgezien, niet hebt erkend. (Telos)

Tegen Jeremia werd een aanslag beraamd en hij belandde in de kerker.

Jer 11:19  Ik was als een argeloos lam [dat] ter slachting wordt geleid, want ik wist niet dat zij tegen mij plannen bedachten, [door te zeggen]:Laten wij de boom met zijn vrucht te gronde richten, laten wij hem uit het land der levenden afhakken, zodat er aan zijn naam niet meer gedacht wordt. Jer 11:20  Maar, HEERE van de legermachten, rechtvaardige Rechter, U Die de nieren en het hart beproeft, laat mij Uw wraak aan hen zien, want aan U heb ik mijn rechtszaak bekendgemaakt. (HSV)

Ook tegen de Heer Jezus is een aanslag beraamd, ook hij werd vervolgd en ook hij werd gevangen genomen. Opvallend is dat de Heer, anders dan Jeremia, die bad "laat mij Uw wraak aan hen zien", voor zijn vijanden gebeden heeft. Om Gods wil droeg Jeremia versmaadheid (15:15). Ook op Jezus vielen smaadheden.

Ro 15:3  Want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd, maar zoals geschreven staat: ‘De smaadheden van hen die U smaden, zijn op mij gevallen’. (Telos)

Zie ook

Jeremia (boek)

Bronnen

H. Moll, Wat zegt Gods Woord over ...?, deel 3, blz. 62-63. Oostburg: W.J Pieters, z.j. Enige tekst hiervan is gebruikt.

Bijbelsch Handboek en Concordantie (Rotterdam: J.M. Bredée, tweede, herziene en vermeerderde druk, ca. 1911), blz. 94. Hieruit is op 24 dec 2017 enige tekst verwerkt.

Voetnoot