Juda (stam)

Uit Christipedia

De stam Juda zijn de afstammelingen van Juda, de zoon van Jacob. Christus stamt uit deze stam. "Het is overduidelijk dat onze Heer uit Juda gesproten is." (Hebr. 7:14).

Naam. Over de naam "Juda", zie Juda.

'Leeuw'. Jakob zegende zijn zoon Juda en noemde hem een 'jonge leeuw'. 

Ge 49:9 Juda is een leeuwenwelp; van [je] prooi ben je opgestaan, mijn zoon. Hij heeft zich gekromd, zich als een leeuw neergelegd, als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan? Ge 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen. (HSV)

De leeuw werd het symbool van de stam Judah. 

Strijdbaar. Bij de Sinaï komt de stam Juda aan het hoofd van het leger voor, zij gaan aan de spits, Num. 2 : 3-9; deze stam had het grootste aantal strijdbare mannen, Num. 1 : 27, 26 : 22. 

Mozes' zegening. Mozes zegende aan het eind van zijn leven de stam van Juda aldus:

De 33:1 Dit nu is de zegen waarmee Mozes, de man Gods, de Israëlieten gezegend heeft, vóór zijn dood. (...) De 33:7 Dit betreft Juda; hij zei: Luister, HEERE, naar de stem van Juda! Breng hem terug bij zijn volk, laten zijn handen [sterk] genoeg voor hem zijn, en wees [hem] een hulp tegen zijn tegenstanders! (HSV)

Stamgebied. De grenzen van het stamgebied van Juda worden in Joz.15 bepaald.

Ligging van de stam Juda

Juda is de eerste der stammen, die op goddelijke aanwijzing tegen de Kanaänieten optrekt, Richt. 1 : 2; ook later wordt hij in die bevoorrechte positie bevestigd, Richt. 20: 18.

't Sterkst treedt Juda op de voorgrond, als David tot koning wordt gezalfd.

Vanaf Sauls dood stond Juda als zelfstandig koninkrijk met de hoofdstad Hebron gedurende 7,5 jaren als "het huis van David" tegenover "het huis van Saul", 2 Sam. 3 :1,8; daarna wordt Sion in de stam Juda het middelpunt van het rijk, de koninklijke residentie.

Gedurende de 73-jarige regering van David en Salomo om het gehele volk wordt menigmaal Juda naast Israël of Jozef het ene hoofdbestanddeel der natie genoemd, 2 Sam. 11 : 11, 19: 19, 24 : 1, 9, 1 Kron. 2 : 1 v., 1 Kon. 1 : 35, 4: 24, 25.

Na de uiterst nadelige scheuring van het Israëlitische rijk na Salomo's dood, werden de twee stammen Juda en Benjamin, het rijk van Juda, naar deze grote en machtige stam genoemd.

Uit de stam Juda is de Messias, de zoon van David, gesproten, overeenkomstig voorzeggingen in het Oude Testament

Ge 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen.(HSV)

Mic 5:2 (5-1) En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. (SV)

De Heer Jezus wordt genoemd 'de leeuw van Juda' (Opb. 5:5), die overwonnen heeft. 

Opb 5:5 En een van de oudsten zei tot mij: Ween niet, zie, de leeuw uit de stam van Juda, de wortel van David, heeft overwonnen om het boek en zijn zeven zegels te openen.(TELOS)

Bronnen

Voor de eerste versie van dit lemma is gebruik gemaakt van tekst uit Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk s.v. Juda. Kampen: Kok, 1925.

S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Juda. Hieruit is 14 dec 2020 enige tekst genomen en onder wijziging verwerkt.