Hebreeën 12: verschil tussen versies
k
→11
kGeen bewerkingssamenvatting |
k (→11) |
||
Regel 108:
== 11 ==
Heb 12:11 Nu schijnt alle tuchtiging wel op het ogenblik zelf geen vreugde maar voor droefheid te zijn, maar daarna geeft zij aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid. (Telos)
'''Geoefend zijn.''' Een deel van de oefening vereist het oprichten van slappe handen en verlamde knieën (vs. 11).
'''Gerechtigheid.''' Zie ook vs. 10, 'heiligheid'. Het tegendeel is de zonde, die ons licht omstrikt (vs. 1) en waartegen de Hebreeuwse gelovigen te weinig tegenstand hadden geboden (vs. 4). Gerechtigheid is een deel van heiligheid. Door de tuchtiging aan te nemen, ons te laten corrigeren, krijgen we deel aan Gods heiligheid.
'''Een vreedzame vrucht van gerechtigheid.''' De tuchtiging moet resulteren in gerechtigheid, die ons in een toestand van vrede en rust brengt. Tegenover deze vrede staan bitterheid en onrust (vs. 15). We hebben naar vrede te jagen (14).
== 12 ==
Heb 12:12 Daarom, richt op uw slappe handen en uw verlamde knieën (Telos)
In dit en het volgende vers wordt gewezen op onze
== 13 ==
Heb 12:13 en maakt rechte paden voor uw voeten, opdat het kreupele niet ontwricht maar veeleer gezond wordt. (Telos)
'''Maakt rechte paden voor uw voeten.''' Terwille van de wedloop moeten wij ons ontdoen van last en zonde (vs. 1), maar ook rechte paden voor onze voeten maken. Gaan langs
'''Opdat het kreupele niet ontwricht ... wordt.''' Kreupel-zijn is een gebrek, maar ontwrichting van het kreupele verergert de toestand.
== 14 ==
Heb 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging zonder welke niemand de Heer zal zien, (Telos)
'''Vrede met allen.''' In tegenstelling tot onrust, bitterheid (15). Vgl. vers 11: gerechtigheid als vreedzame vrucht.
'''Heiliging.''' Grieks: ''hagiasmon.'' Heiliging is zich reinigen van wat verkeerd is, zich onthouden van het verkeerde en zich toewijden aan God. Zie verzen 1 (last en zonde afleggen), 4 (zonde bestrijden), 10 (deel krijgen aan Gods heiligheid) en 11 (vrucht van gerechtigheid), 15 (bitterheid, die verontreinigt), 16 (tegen hoererij, ongoddelijkheid).<blockquote>''1 Thessalonicen 4:3 Want dit is de wil van God: uw heiliging, dat u zich onthoudt van de hoererij; 1 Thessalonicen 4:4 dat ieder van u zijn eigen vat weet te bezitten in heiliging en eerbaarheid'' (Telos)</blockquote>'''Zonder welke niemand de Heer zal zien.''' Zonde maakt de ogen van ons hart troebel, verduistert ons verstand. Wie van ons leidt een volkomen heilig leven? Gelukkig is Christus is onze heiligheid. <blockquote>''1 Corinthiërs 1:30 Uit Hem toch bent u in Christus Jezus, die ons geworden is: wijsheid van Godswege, gerechtigheid, heiliging en verlossing;'' (Telos)</blockquote>Hij leidt ons in rechte sporen en heiligt ons. En Gods genade is er; die hebben wij nodig (vs. 15).
== 15 ==
Regel 128 ⟶ 134:
Het gaat, na de zelfzorg hierboven, in vss. 15-17 om herderlijke dienst aan medegelovigen.
'''De genade van God.''' Die we nodig hebben voor de wedloop (1), om de zonde te weerstaan (4), de tuchtiging te verwerken (12-13), heilig te leven en de vrede te bevorderen (14).
'''Wortel van bitterheid opschiet.''' De wortel hier is niet iets dat onder de grond blijft, maar opschiet, zich vertoont en door anderen ervaren wordt.
De Heer Jezus is "de wortel van David", een spruit, uit het geslacht van David voortgekomen. <blockquote>''Opb 22:16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden om u deze dingen te betuigen voor de gemeenten. Ik ben <u>de wortel</u> en het geslacht van David, de blinkende morgenster.'' (Telos) </blockquote>Zie [[Wortel]] voor het hoofdartikel over dit begrip in de Bijbel.
== 16 ==
Heb 12:16 dat niet iemand een hoereerder is of een ongoddelijke zoals Ezau, die voor
'''Een ongoddelijke.''' Een profaan, onheilig persoon. Zie [[ongoddelijk]].
Regel 140 ⟶ 148:
== 17 ==
Heb 12:17 want u weet dat hij ook daarna, toen hij de zegen wilde erven, verworpen werd, want hij vond geen plaats voor berouw, hoewel hij die met tranen zocht. (Telos)
'''Hij vond geen plaats voor berouw.''' 'Voor' of 'van' berouw. Grieks: ''metanoias,'' van ''metanoia ='' verandering van denken, bekering, berouw. Geen berouw vond hij bij zijn vader [[Izak]]
Het schijnt echter dat Ezau wel degelijk spijt of berouw had, maar dat hij zijn vader niet kon vermurwen.
Zie Gen. 27:34v.
'''Hoewel hij die met tranen zocht.''' <blockquote>''Ge 27:34 Toen Ezau de woorden van zijn vader hoorde, gaf hij een zeer luide en bittere schreeuw, en zei tegen zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!'' (...) ''Ge 27:38 Daarop zei Ezau tegen zijn vader: Hebt u [alleen maar] deze ene zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Ezau begon luid te huilen.'' (HSV) </blockquote>
|