Tafel der toonbroden

Uit Christipedia
Model van de tafel der toonbroden. Dit model staat in de tabernakel in het Timnapark in Israël

De tafel der toonbroden was een gouden tafel in het Heilige van de tabernakel en de tempel, waarop twaalf broden voor Gods aangezicht waren neergelegd. Ze spraken van de twaalf stammen van Israël. 

Heb 9:2 Want een tabernakel was ingericht, de eerste, waarin de kandelaar was en de tafel en de toonbroden; deze wordt het heilige genoemd. (TELOS)

1Kon 7:48  Ook maakte Salomo alle voorwerpen die voor het huis van de HEERE bestemd waren: het gouden altaar, de gouden tafel waarop de toonbroden lagen, (HSV)

Een tweede model. De toonbroden liggen op schotels (vgl. Ex. 25:29).

Plaats. De tafel met de toonbroden stond in het Heilige, een van de twee afdelingen van de tabernakel en van het tempelhuis. De tafel stond aan de noordzijde, oftewel aan de rechterzijde als de priester het Heilige binnentreedt. Tegenover de tafel met de toonbroden stond de gouden kandelaar, die dag en nacht brandde en de tafel verlichtte. 

Materiaal. De tafel was gemaakt van acaciahout (in de Statenvertaling naar het oorspronkelijke Hebreeuws sittimhout genoemd) en overtrokken met zuiver (louter) goud (Ex. 37:11).

Afmeting. De maten van het exemplaar in de tabernakel waren: twee ellen (ongeveer 1 meter) lang, een el (ongeveer 0,5 meter) breed en anderhalve el (ongeveer 75 cm) hoog (Ex. 37:10). De hoogte is gelijk aan die van de ark van het verbond; de lengte en de breedte zijn iets kleiner.

Toonbroden. Op de tafel lagen twaalf broden. Zij lagen op de gouden tafel tenTOONgesteld. Naar het Hebreeuws heten ze letterlijk "broden van aangezicht"[1]. De Naardense vertaling heeft in Ex. 25:30 'brood van aanschijn'.

Ex 25:30   en geef op de tafel plaats aan ‘brood van aanschijn’, voor mijn aanschijn, altijd. (NaB)

Ex 25:30  Dan moet u het toonbrood op de tafel leggen; [het moet er] voortdurend voor Mijn aangezicht [zijn]. (HSV)

Gods oog rustte dag en nacht op de broden waarop de gouden kandelaar haar licht wierp. Zij stelden de twaalf stammen van Israël voor.

Omlijsting en krans. Aan de rand van de tafel bevond zich een rand of omlijsting van een handbreedte, en daaromheen een gouden krans (Ex. 37:11). Deze dubbele omlijsting strekte tot bescherming en versiering. De bescherming was om te verhinderen dat de toonbroden er vanaf zouden schuiven[1].

Ringen en handbomen. Onder de lijst, aan de vier hoeken waar de poten beginnen, waren gouden ringen (Ex. 37:13), waarin de handbomen (draagstokken, draagstangen) gestoken waren om de tafel te dragen (Ex. 37:14). De handbomen waren eveneens van acaciahout en met goud overtrokken (Ex. 37:15).

Gerei. Op de tafel was niet alleen brood, maar ook gerei van zuiver goud: schotels, schalen, kommen en kannen waarmee plengoffers (drankoffers) gebracht werden (Ex. 37:16). 

Wierook. Op de broden moest wierook worden gelegd, waarvoor schalen nodig waren. 

Verversing. Op elke sabbatdag werden er verse broden op de tafel gelegd (Lev. 24:5-9).

Symboliek

De broden spreken van de twaalf stammen van Israël. Dit volk is door God verlost uit Egypte en gereinigd. 

De tafel was typisch voor Israëls plaats voor God in de aanvaardbaarheid van Christus, die, als de ware Hogepriester, de broden ook nu onderhoudt voor God: het is een eeuwig verbond (Lev. 24:8). Mogelijk spreekt de tafel ook van Gods overvloed voor de mens door middel van Zijn volk Israël. Dit werd ook voorafgeschaduwd door de wonderbare spijziging door middel van Jezus' twaalf apostelen, en in twaalf manden met overgebleven brood.

De dubbele omlijsting verhinderde dat het brood van de tafel viel. Zo mag ieder die tot het volk van God behoort, weten dat God in liefde op hem neerziet en hem nooit zal laten vallen. Dat verheugt ons.

Joh 10:28 En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit mijn hand. Joh 10:29 Mijn Vader die ze Mij heeft gegeven, is groter dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand van mijn Vader. (TELOS)

De broden werden regelmatig ververst. De Heer Jezus is het levensbrood. Hij stilt onze levenshonger.

Ik ben het brood van het leven, wie tot Mij komt, zal nooit meer honger hebben; en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben’ (Joh. 6:35).

Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald’ (Joh.6:51).

Te Bethlehem kwam het levende brood uit de hemel op aarde. Brood is in het Hebreeuws ‘Lechem’. Beth Lechem is ‘broodhuis’. Daar werd de Heer Jezus geboren: in het huis van het brood.

Bronnen

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Levites. Hieruit is op 13 juli vertaalde tekst opgenomen en verwerkt.

  1. 1,0 1,1 Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Ex. 25:23-30.