Obadja: verschil tussen versies

Uit Christipedia
Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 7: Regel 7:
2. de vader van Ismaja, een stamhoofd over Zebulon, ten tijde van [[David]];
2. de vader van Ismaja, een stamhoofd over Zebulon, ten tijde van [[David]];


3. hofmeester van koning Achab, die ondanks de ijver van Izebel voor de Baälsdienst en het levensgevaar, dat elke getrouwe dienaar van Jahweh in die dagen bedreigde, onwankelbaar aan de God van Israël getrouw bleef. Dit bleek uit (a) de pogingen, door hem aangewend, om profeten en profetenzonen aan de woede van de goddeloze [[Izebel]] te onttrekken; (b) uit zijn eigen verklaring, dat hij de Heer vreesde van zijn jeugd af ; en (c) uit zijn gesprek met Elia, toen hij op bevel van Achab het rijk rondtrok, om water te zoeken. Obadja bood 100 profeten van God - twee groepen van vijftig zielen - een schuilplaats en onderhield met boord en water.
3. hofmeester van koning [[Achab]], die ondanks de ijver van [[Izebel]] voor de Baälsdienst en het levensgevaar, dat elke getrouwe dienaar van [[Jahweh]] in die dagen bedreigde, onwankelbaar aan de God van Israël getrouw bleef. Dit bleek uit (a) de pogingen, door hem aangewend, om profeten en profetenzonen aan de woede van de goddeloze Izebel te onttrekken; (b) uit zijn eigen verklaring, dat hij de Heer vreesde van zijn jeugd af ; en (c) uit zijn gesprek met [[Elia]], toen hij op bevel van Achab het rijk rondtrok, om water te zoeken. Obadja bood 100 profeten van God - twee groepen van vijftig zielen - een schuilplaats en onderhield met brood en water.


4,. een van de vorsten of veldheren van [[Josafat]];
4,. een van de vorsten of veldheren van [[Josafat]];

Versie van 29 jul 2017 07:51

Obadja (= 'knecht van Jah') is in de Bijbel de naam van verschillende mannen. Over de profeet Obadja en zijn geschrift, zie Obadja (bijbelboek).

De naam betekent: "Knecht van Jah". "Jah" is een verkorting van de Hebreeuwse eigennaam van God ("Jahweh", zie Jhwh). De volgende personen in de Bijbel dragen de naam Obadja.

1. een van de Gadietische soldaten, die zich bij David, toen hij te Ziklag vertoefde, aansloten;

2. de vader van Ismaja, een stamhoofd over Zebulon, ten tijde van David;

3. hofmeester van koning Achab, die ondanks de ijver van Izebel voor de Baälsdienst en het levensgevaar, dat elke getrouwe dienaar van Jahweh in die dagen bedreigde, onwankelbaar aan de God van Israël getrouw bleef. Dit bleek uit (a) de pogingen, door hem aangewend, om profeten en profetenzonen aan de woede van de goddeloze Izebel te onttrekken; (b) uit zijn eigen verklaring, dat hij de Heer vreesde van zijn jeugd af ; en (c) uit zijn gesprek met Elia, toen hij op bevel van Achab het rijk rondtrok, om water te zoeken. Obadja bood 100 profeten van God - twee groepen van vijftig zielen - een schuilplaats en onderhield met brood en water.

4,. een van de vorsten of veldheren van Josafat;

5. een nakomeling van Issaschar, en een afstammeling van Saul uit Jonathan;

6. een aanzienlijk Leviet, ten tijde van Josia;

7. een nakomeling van Zerubbabel;

8. een Leviet, een Israëliet en een priester, uit de ballingschap teruggekeerd;

9. de vierde van de zogenaamde twaalf kleine profeten, wiens geschrift het kleinst van omvang onder alle boeken van het Oude Testament is. Over hem en zijn geschrift, zie Obadja (bijbelboek).

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Obadja' is op 29 juli 2017 verwerkt.