1 Korinthiërs 8
1 Korinthiërs 8 is een hoofdstuk van De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs, een geschrift in de Bijbel, en telt 13 verzen.
■ Hoofdstukken van De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 |
■ Verzen van 1 Korinthiërs 8 becommentarieerd: · 1 · 2 · 4 · 5 · 6 · 7 · 9 · 10 · 11 · 13 |
Samenvatting
1-13 Over het eten van afgodenoffers door gelovigen.
1
1Co 8:1 Wat nu de afgodenoffers betreft, wij weten — (want wij hebben allen kennis; de kennis blaast op, maar de liefde bouwt op. (TELOS)
Wat nu de afgodenoffers betreft. Vergelijk vs. 4: "wat dan het eten van de afgodenoffers betreft,..." Het onderwerp ‘het eten van afgodenoffers’ wordt aan de orde gesteld omdat de Korinthiërs er een of meer vragen over hadden gesteld. Vergelijk:
1Co 7:1 Wat nu de dingen aangaat waarover u geschreven hebt: Het is goed voor een mens geen vrouw aan te raken. (Telos)
Wij weten. Zie vs. 4, waar hij hervat.
Wij hebben allen kennis. Immers, "wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen God is dan Eén." (vers. 4). Het "allen" wordt genuanceerd in vers 7, "de kennis is niet in allen". Zij die zwak in hun geweten zijn inzake het eten van voedsel dat voor de afgoden was bestemd (vers 7) hebben de kennis niet (vgl. vers 10).
Blaast op. We kunnen ons licht verheven achten boven de onwetende, hem bijvoorbeeld 'achterlijk' vinden, omdat hij een onwaarheid gelooft, of wij houden hem geringschattend voor 'bekrompen', omdat hij moeite heeft met iets waarmee wij geen moeite hebben.
1 Corinthiërs 4:6 Dit nu, broeders, heb ik ter wille van u toegepast op mijzelf en Apollos, opdat u in ons leert niet te denken boven wat er geschreven staat; opdat u zich niet opblaast de een voor de een en tegen de ander. (Telos)
2
8: 2 Als iemand meent iets te weten, dan kent hij nog niet zoals men behoort te kennen; (Telos)
Colossenzen 2:1 Want ik wil dat u weet, wat een strijd ik heb voor u en voor hen in Laodicea, en voor allen die mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien; 2:2 opdat hun harten vertroost worden en zij samengevoegd zijn in liefde en tot alle rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht, tot kennis van de verborgenheid van God de Vader, Christus, 2:3 in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn. 2:4 Dit zeg ik, opdat niemand u met overredende taal misleidt. (Telos)
4
8: 4 wat dan het eten van de afgodenoffers betreft, wij weten dat een afgod niets is in [de] wereld, en dat er geen God is dan Een. (Telos)
Wat dan het eten van de afgodenoffers betreft. Zie vs. 1.
Wij weten. Hij hervat hier, waarmee hij in vers 1 begon. "Wij weten dat ... en dat ..." Twee stukken kennis die wij hebben.
5
1Co 8:5 Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in [de] hemel, hetzij op aarde (zoals er vele goden en vele heren zijn), (Telos)
Vele goden en vele heren. Met "vele heren" verwijst Paulus verwijst hiermee waarschijnlijk naar de vele baäls (Hebr. baäliem = heren), als Baäl-Peor, Baäl Zephon (Ex. 14:2), Baäl Zebub, Baäl Berith (Richt. 8:33), Baäl-Hermon, e.a.[1].
In 't volgende vers betuigt Paulus: er slechts één God en één Heer.
6
8: 6 dan is er toch voor ons maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem; en één Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem. (Telos)
God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn
1Co 11:12 Want zoals de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; maar alle dingen zijn uit God. (Telos)
Romeinen 11:33 O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! 11:34 Want wie heeft het denken van de Heer gekend? Of wie is zijn raadsman geweest? 11:35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem vergolden worden? 11:36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. (Telos)
En wij voor Hem. "... uit Hem ... en tot Hem zijn alle dingen" (Rom. 11:36)
Eén Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem. Vgl. "... door Hem ... zijn alle dingen" (Rom. 11:36).
God en Heer worden onderscheiden, maar in Rom. 11:33-36 zijn ze één. Het denken van de Heer (Rom. 11:34) is het denken van God. Uit én door én tot God zijn alle dingen.
Het onderscheid van de Heer en God (en de Geest) komt in het volgende vers naar voren:
1Co 12:4 Nu is er verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest; 1Co 12:5 en er is verscheidenheid van bedieningen, en het is dezelfde Heer; 1Co 12:6 en er is verscheidenheid van werkingen, maar het is dezelfde God die alles in allen werkt. (Telos)
7
1Co 8:7 Maar de kennis is niet in allen; maar sommigen, tot nu toe in hun geweten niet vrij van de afgod, eten het als afgodenoffer, en hun geweten, omdat het zwak is, wordt bevlekt. (TELOS)
Niet in allen. In het algemeen gesproken weten wij, gelovigen in Christus, dat er slechts één God is en dat een afgod niets is (vers 4). Er zijn er echter die nog een of meer afgoden vrezen.
Bevlekt. Ze doen iets dat tegen hun geweten ingaat en krijgen daardoor een schuldgevoel ("ik heb een afgodenoffer gegeten").
9
1Co 8:9 Maar kijkt u uit, dat dit recht van u niet misschien een struikelblok wordt voor de zwakken. (TELOS)
Struikelblok. Een aanleiding tot vallen (vers 13): iets doen tegen zijn geweten in.
10
8: 10 Want als iemand u, die kennis hebt, in een afgodstempel ziet aanzitten, zal zijn geweten, daar hij zwak is, niet aangespoord worden om de afgodenoffers te eten? (Telos)
U, die kennis hebt. Zie vzn. 1, 7, 11.
11
8: 11 Want de zwakke, de broeder om wie Christus gestorven is, gaat door uw kennis verloren. (Telos)
Uw kennis. Zie vzn. 1, 7, 10.
Gaat door uw kennis verloren. Vergelijk het afgebroken worden in:
Romeinen 14:20 Breek ter wille van voedsel het werk van God niet af. Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad voor de mens die door zijn eten een struikelblok vormt. (Telos)
Onwaarschijnlijk is dat de broeder voor eeuwig verloren gaat, want uit de handen van de Zoon en van de Vader kan niemand een gelovige doen vallen.
Johannes 10:27 Mijn schapen horen mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. 10:28 En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit mijn hand. 10:29 Mijn Vader die ze Mij heeft gegeven, is groter dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand van mijn Vader. 10:30 Ik en de Vader zijn een. (Telos)
John Gill merkte bij dit vers 11 op: "Zij, voor wie Christus gestorven is, heeft Hij door Zijn dood zulke zegeningen bezorgd en teweeg gebracht, namelijk een rechtvaardigmakende gerechtigheid, vergeving van zonde, vrede met God, verzoening met Hem en eeuwige zaligheid, die hen voor eeuwig zullen bewaren van in zulke zin verloren te gaan."[1]
'Verloren', Grieks απολειται, apoleitai, van het werkwoord απολλυμι, apollumi, dat kan betekenen[3]:
- vernietigen; 1a) geheel uit de weg ruimen, afschaffen, verwoesten; 1b) onbruikbaar maken; 1c) doden; 1d) verklaren dat iemand ter dood gebracht moet worden; 1e) metaf. overgeven aan eeuwige ellende in de hel; 1f) ten onder gaan, omkomen
- verwoesten; 2a) verliezen.
Voorbeelden van het gebruik van dit werkwoord:
1 Corinthiërs 1:19 Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik te niet maken. (Telos)
Romeinen 14:15 Want als uw broeder vanwege uw eten bedroefd wordt, dan wandelt u niet meer naar de liefde. Richt door uw eten niet hem te gronde voor wie Christus gestorven is. (Telos)
Waarschijnlijk gaat hij verloren in deze zin: hij wordt afvallig en heidens.
13
1Co 8:13 Daarom, als voedsel mijn broeder een aanleiding tot vallen geeft, zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, om mijn broeder geen aanleiding tot vallen te geven. (TELOS)
Aanleiding tot vallen. Ofwel een struikelblok (vers 9).