Felix (stadhouder)

Uit Christipedia

Felix was de Romeinse stadhouder (‘procurator’) van Judea (52-60 n.C.), voor wie de apostel Paulus gebracht werd voor een verhoor in Caesarea. Hij hield Paulus twee jaar gevangen in de hoop losgeld te bekomen. 

Beeltenis van Felix

Hij wordt door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus Antonius Felix genoemd. De naam 'Felix' betekent “de gelukkige” of “gelukkig”. Felix wordt negen keer in het Nieuwe Testament genoemd, in Hand. 23 – 25. 

Felix was de vierde Romeinse stadhouder van Judea na de dood van koning Herodes Agrippa I (44 n. Chr.). Hij regeerde waarschijnlijk van 52-60 n. Chr.

0 — 49 n.C. < Israël en Gemeente 50 — 99 > Kerkgeschiedenis 100 — 199
Openbaring van JohannesJeruzalemClemens RomanusBrief van JudasDidachè2 PetrusPaulus2 Timotheüs1 PetrusTitusbrief1 TimotheüsHandelingen van de ApostelenBrief aan de HebreeënBrief aan FilemonEfezebriefPorcius FestusBrief van JakobusKolossenzenbriefFilippenzenbriefRomeinenbrief2 Korinthiërs1 KorinthiërsDerde zendingsreis van PaulusNero (keizer)Felix (stadhouder)GallioTweede zendingsreis van PaulusGalatenbriefHerodes Agrippa IIAnaniasClaudius I

Hij was oorspronkelijk een vrijgelaten slaaf. Door keizer Claudius werd hij in 52 n. Chr., voornamelijk op voorspraak van zijn broeder Pallas, die een gunsteling van de keizer was, onder invloed van de toenmalige hogepriester Jonathan, tot stadhouder over Judea gekozen. Zijn residentie was te Caesarea. De gestrenge geschiedschrijver Tacitus zegt, dat hij "de ziel van een slaaf, maar de aanmatiging van een koning bezat". Zijn privéleven was verre van onberispelijk.

Hij had drie vrouwen, onder wie voornamelijk bekend is geworden de joodse Drusilla (Hand. 24:24), die eerst gehuwd was geweest met Azizus, koning van Emesa.

Toen Paulus voor Felix gesteld werd, was deze sinds vele jaren rechter over het volk der Joden.

Hnd 24:10 Paulus echter antwoordde, nadat de stadhouder hem een wenk had gegeven om te spreken: Daar ik weet dat u sinds vele jaren rechter over dit volk bent, verdedig ik mijn zaak met goede moed, (TELOS)

Paulus voor Felix en Drusilla

Felix was "vrij nauwkeurig bekend met wat de Weg betrof," dat is het christendom (Hand. 24:22).

Zijn vrouw Drusilla gaf hem haar begeerte te kennen om Paulus, die door Lysias in de handen van de stadhouder Felix overgeleverd was, te zien en te horen; maar, toen de apostel met diepe ernst voor Felix en Drusilla getuigde van rechtvaardigheid en matigheid en het toekomende oordeel, liet Felix Paulus gaan. Felix hield hem echter nog twee jaren gevangen te Caesarea, totdat Festus (zijn opvolger) kwam. Hij handelde zo, eensdeels omdat hij meende geld van Paulus te zullen verkrijgen (Hand. 24:26) en anderdeels omdat hij de joden een gunst wilde bewijzen (Hand. 24:27).

Wat de redenaar Tertullus van Felix zegt (Hand. 24:3) is niets anders dan pluimstrijkerij. Felix was als stadhouder heerszuchtig, onrechtvaardig en wreed. Hij meende alle mogelijke misdaden straffeloos te kunnen begaan (aldus Tacitus). Op politiek gebied liet hij velen door sluipmoord (voornamelijk bij gelegenheid van volksoproeren) uit de weg ruimen en op godsdienstig gebied dreef hij de joden tot het uiterste en werkte verregaande dweepzucht in de hand.

Een Egyptische jood verzamelde zelfs een grote schare (Hand. 21:38). Deze verkondigde, dat op zijn bevel de muren van Jeruzalem zouden vallen en de joden vrije intocht in die stad zouden ontvangen. Toen de fanatieke menigte door Felix' soldaten verslagen was, bleven velen nog aan de terugkeer van de Egyptenaar geloven[1].

In 60 n. Chr. werd Felix naar Rome ontboden en door de joden aangeklaagd bij keizer Nero. Op voorspraak van zijn broeder Pallas, een gunsteling van Nero, werd hij echter vrijgesproken.

Felix kreeg als opvolger in 60 n.C. Porcius Festus. Paulus zat toen nog gevangen in het pretorium van Herodes te Caesarea.

Hnd 24:27 Toen echter twee jaren voorbij waren, kreeg Felix als opvolger Porcius Festus; en daar Felix de Joden een gunst wilde bewijzen, liet hij Paulus gevangen. (TELOS)

Bronnen

Voor de eerste versie van dit lemma is gebruik gemaakt van tekst uit Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk s.v. Felix. Kampen: Kok, 1925-1931.

Voetnoot

  1. Flavius Josefus XX, 6, 7.