Jojada

Uit Christipedia

Jojada (= 'Jahweh kent') of Jehojada is in de Bijbel de naam van verschillende personen.

De naam Jojada (Hebr. יוידע) wordt ook 'Jehojada' (Hebr. יהוידע) geschreven. De klemtoon ligt op de eerste lettergreep: Jójada. De persoonsnaam betekent 'Jahweh kent', 'Jahweh weet'[1] of 'wien Jahweh kent'[2], van het werkwoord jadoä = kennen, weten, en Jeho[2].

Jojada heten in de Schrift de volgende mannen:

1. de overste van de Aäronieten, die na de dood van Isboseth tot David te Hebron kwamen, om hem te huldigen. Hij was de vader van de beroemde Benaja, evenals deze door zijn dapperheid bekend;

2. zoon van Benaja, kleinzoon derhalve van de vorige. Na de dood van Achitofel werd hij een van de raadslieden van de koning;

Jojada
 
 
 
 
Benaja
 
 
 
 
Jojada

3. de hogepriester die een samenzwering tegen koningin Athalia bewerkte en haar kleinkind Joas aan de regering hielp. 2 Kon. 11:4v. Hij leefde in de 9e eeuw v. Chr.

Jojada's echtgenote Joseba redde het kind Joas van een wisse dood, toen Athalia na de dood van haar zoon koning Ahazia de macht gegrepen had. Met Joseba voedde Jojada deze koningstelg op, totdat hij de ouderdom van zeven jaren had bereikt. Toen meende de waardige man aan de heerszucht en de wrede dwingelandij van Athalia een eind te moeten maken, en het is alleen aan zijn goede voorzorgen en uitstekend beleid toe te schrijven, dat de samenzwering lukte, Athalia gedood en de wettige nakomeling van David weer op Juda's troon verheven werd.

De hogepriester Jojada kroont de zevenjarige Joas tot koning van Juda.

Het was natuurlijk, dat de jeugdige vorst de man, aan wie hij het leven en de troon verschuldigd was, in zijn onmiddellijke nabijheid behield en aan zijn godvruchtige vermaningen gewillig gehoor verleende. Aan zijn invloed had Juda het dan ook te danken, dat het verbond met Jahweh plechtig vernieuwd, de Baälsdienst uitgeroeid, de heilige bediening van de priesters en Levieten hersteld en tegen de verontreiniging van de tempel een streng gebod uitgevaardigd werd. Drie en twintig jaren lang stond hij Joas krachtig ter zijde. Hij overleed 130 jaren oud (2 Kron. 24:15).

2Kr 24:16 Men begroef hem in de stad Davids bij de koningen, want hij had gedaan wat goed was in Israel, zowel jegens God als jegens zijn huis. (NBG51)

4. zoon van Pasea, die meehielp bij het herstel van een stadspoort van Jeruzalem, na de Babylonische ballingschap;

5. priester die ten tijde van Nehemia leefde en later hogepriester, zoon van de hogepriester Eljasib.

Huwelijk
Jozua
 
 
 
 
 
Jojakim
 
 
 
 
 
Eljasib
 
 
 
 
 
JojadaSanballat
 
 
 
 
 
 
 
zoon
 
dochter
 

Een van Jojada's zonen was getrouwd met een dochter van Sanballat. Nehemia joeg die zoon weg. Toen dit gebeurde was Eljasib, naar het schijnt, nog hogepriester[3]. De Joodse geschiedschrijver Josefus beschrijft dat die zoon van Jojada geweest is Manasse, de broer van de hogepriester Jaddua (of Jaddus).

Ne 13:28 Een van de zonen van Jojada, de zoon van Eljasib, de hogepriester, was een schoonzoon van Sanballat, de Horoniet. Daarom joeg ik hem bij mij weg. (HSV)

Geslachtslijn
Aäron, hogepriester
 
 
 
 
...
 
 
 
 
Jozadak, hogepriester
 
 
 
 
Jozua, hogepriester
 
 
 
 
Jojakim, hogepriester
 
 
 
 
Eljasib, hogepriester
 
 
 
 
Jojada, hogepriester
 
 
 
 
Jonathan
 
 
 
 
Jaddúa, hogepriester
ca. 334 vC
 
 
 
 
Onias I, hogepriester
ca. 300 vC
 
 
 
 
Simon I, hogepriester
gest. 270 vC
 
 
 
 
Onias II, hogepriester
2e helft 3e eeuw vC.
 
 
 
 
Simon II, hogepriester
ca. 219-190 vC

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Jojada' is op 7 nov. 2016 verwerkt.

Voetnoten

  1. Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
  2. 2,0 2,1 S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Jojada en Jehojada.
  3. Aldus de aantekening bij de Leidse vertaling van Neh. 13:28.