Israël (land)
Het land van Israël is het land dat God aan de Abraham, Izak en Jacob (later Israël geheten) beloofd en aan hun nageslacht tot een erfelijke bezitting gegeven heeft. De geschiedenis van dit land is heel nauw verbonden met de geschiedenis van de Godsopenbaring.
Over de staat Israël, zie het artikel Israël (staat). Over het volk Israël, zie Israël (volk).
Namen
Dit land droeg of draagt verschillende namen:
- Kanaän, Gen. 11:31, de eerste naam, naar Kanaän, de vierde zoon van Cham, wiens nakomelingen zich in dat land aan de westkant van de Jordaan hebben gevestigd, Gen. 10 :6,19.
- Het beloofde land, naar de belofte aan Abraham, Gen. 12 :7 en Hebr. 11:9.
- Het land van de Hebreeën, Gen. 40 :15, naar Abraham, die de bijnaam “de Hebreeër” heeft, òf omdat hij afstamde van Heber de kleinzoon van Sem, òf omdat hij van de overkant van de Eufraat gekomen was (Hebreeër = overtrekker, man van de overkant), Gen. 11:14,16; 40:15.
- Het land Israël, 1 Sam. 13 :6, naar Jakob, die na Gods worsteling met hem, deze naam ontving, Gen. 32 :28.
- Judea of het Joodse land, naar de stam van Juda, die sinds de terugkeer uit de Babylonische ballingschap optrad als vertegenwoordiger van het gehele volk.
- Het Heilige Land, Zach. 2 :12, een naam vooral na de Kruistochten bij christenen in gebruik genomen.
- Palestina of Filistea, het land van de Filistijnen; deze naam werd eerst alleen gegeven aan dat gedeelte van de zeekust, dat door de Filistijnen bewoond werd, maar later, vooral door andere volken, aan het gehele land.
Door God uitgezocht
God heeft het land voor het volk Israël uitgezocht.
Eze 20:6 Op die dag heb Ik Mijn hand voor hen opgeheven om hen uit het land Egypte te leiden naar een land dat Ik voor hen uitgezocht had, [een land] dat overvloeit van melk en honing. Het is een sieraad onder al de landen. (HSV)
Sierraadland
Het was een land 'vloeiend van melk en honing', een sieraad onder alle landen, het Sierraadland of 'land des sierraads' (Statenvertaling), "de parel van alle landen" (Ezech. 20:6, Canisius-vertaling).
Eze 20:6 Op die dag heb Ik Mijn hand voor hen opgeheven om hen uit het land Egypte te leiden naar een land dat Ik voor hen uitgezocht had, [een land] dat overvloeit van melk en honing. Het is een sieraad onder al de landen. (HSV)
Da 11:16 Hij die tegen hem optrekt, zal handelen naar eigen goeddunken. Niemand zal tegen hem standhouden. Hij zal ook standhouden in het sieraadland en er zal vernietiging in zijn hand zijn. (HSV)
Gods zorg
Voordat het volk Israël het Beloofde Land introk, was Gods zorg en oog er al op gericht, het hele jaar door.
De 11:11 Maar het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen, is een land met bergen en dalen; het drinkt water door de regen uit de hemel. De 11:12 [Het is] een land waar de HEERE, uw God, voor zorgt: voortdurend rusten de ogen van de HEERE, uw God, daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar. (HSV)
Bewoning en gehoorzaamheid
De Israëlieten konden er veilig wonen zolang ze God, met wie ze een verbond gesloten hadden, gehoorzaamden.
2Kr 33:8 Ik zal de voet van Israël nooit meer doen wijken uit dit land dat Ik voor hun vaderen bestemd heb, maar alleen als zij alles nauwlettend in acht nemen wat Ik hun geboden heb, overeenkomstig de hele wet, de verordeningen en de bepalingen door de hand van Mozes. (HSV)
Jer 25:5 Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en van de boosheid uwer handelingen, en woont in het land, dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft, van eeuw tot in eeuw; (SV)
Een Nederlandse rabbijn Evers schreef (2013): "Het was vanwege onze tweedracht, jaloezie en interne ruzies dat we verdreven werden uit ons eigen Heilige Land, ons Israël."[1]
Ligging
Gelegen in Azië, was het land ten Noorden begrensd door de met sneeuw bedekte bergen Libanon en Anti-Libanon; ten Oosten door de Syrisch-Arabische zandwoestijn; aan de Zuidkant door het steenachtig Arabië en aan de Westzijde door de Middellandse Zee.
Vroeger dacht men, dat Palestina door deze ligging van alle landen vrijwel afgesloten was en daardoor vrij bleef van vreemde invloeden. Deze mening is echter niet juist. Israël kwam voortdurend met de omwonende volken in aanraking en leefde met het cultuurleven van die tijd mee, soms in die mate dat het zijn eigenaardig karakter als volk van Jahweh dreigde te verliezen. Als bewijs dat Palestina niet afgesloten van andere volkeren was, behoeft er slechts op gewezen te worden, dat de grote verkeersweg van Centraal-Azië naar Egypte dwars door het land heen liep.
Toen Alexander de Grote, en later de Romeinen bovendien overal verkeerswegen aanlegden, lag er geen land zo geschikt, om de blijde boodschap van het heil in Christus te doen uitgaan over de gehele aarde, omdat het als het ware het middelpunt vormde van de oude wereld, nl. van Azië, Afrika en Europa.
Grootte van het beloofde land
Naar de belofte aan Abraham, Gen. 15 :18-21, (vergelijk Gen.13 :14-18, Num. 34 :5), zou het land zich uitstrekken “van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de rivier Frath (de Eufraat)”. Niet alleen het land der Kanaänieten, maar ook de Libanon tot aan de Eufraat.
De 1:6 De HERE, onze God, heeft tot ons bij Horeb gesproken: gij zijt lang genoeg bij deze berg gebleven; De 1:7 begeeft u op weg, breekt op, trekt naar het gebergte der Amorieten en naar al hun naburen, in de Vlakte, op het Gebergte, in de Laagte, in het Zuiderland en aan de zeekust, het land der Kanaanieten, en de Libanon tot aan de grote rivier, de Eufraat. De 1:8 Zie, Ik heb dat land tot uw beschikking gesteld; trekt er binnen en neemt bezit van het land, waarvan de HERE aan uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nakroost geven zou. (NBG51)
De 11:24 Alle plaats, waar uw voetzool op treedt, zal de uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee, zal uw landpale zijn. De 11:25 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de HEERE, uw God, zal uw schrik en uw vreze geven over al het land, waarop gij treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken heeft. (SV)
De woorden 'Alle plaats die uw voetzool betreedt' komt ook voor in:
Joz 1:3 Elke plaats die uw voetzool betreedt, heb Ik u gegeven, overeenkomstig wat Ik tot Mozes gesproken heb. (HSV)
Joz 14:9 Toen zwoer Mozes op die dag: Het land dat uw voet betreden heeft, zal voor eeuwig voor u en uw kinderen tot erfelijk bezit zijn, omdat u erin volhard hebt de HEERE, mijn God, na [te volgen]. (HSV)
De grensaanduiding 'de achterste zee' (Deut. 11:24 Statenvertaling) verwijst naar de westelijke zee, de Middellandse zee.
Wat de grootte of omvang van het beloofde land betreft, geeft onderstaande kaart een weergave daarvan:
Volgens velen moet bij grensaanduiding “de rivier van Egypte” aan de Nijl worden gedacht; dan zou Gods oude volk het land in die volle omvang nooit hebben bezeten. Anderen denken hier aan de “beek van Egypte”, een meestal droge stroombedding, ongeveer op 13 uur afstand (lopen) van Gaza, aan de Wadi el Arish, die Israël scheidt van Egypte. Hiervoor pleiten ook de gegevens in 1 Kon. 4 :21,24.
Reeds de kanttekenaren van de Statenvertaling wijzen als “de rivier van Egypte” niet de Nijl aan, maar “de rivier Sichor, welke Egypte van Kanaän scheidt, Num. 34 :5, Joz. 13 :3, 1 Kron. 13 :5”.
Vast staat, dat welke betekenis er ook aan “de rivier van Egypte” wordt gegeven, dat Jozua en zijn opvolgers niet die uitgestrektheid veroverd hebben als door de belofte was aangegeven. Saul, David en Salomo hebben de grenzen uitgezet. Is met “de rivier van Egypte” de bovengenoemde "Beek van Egypte" (Wadi el Arish) bedoeld, dan werd onder Salomo de in de belofte gestelde grens bereikt, want zijn heerschappij strekte zich uit van Tifsah in het noordoosten tot Gaza in het zuidwesten, 1 Kon. 4 :24.
De lengte, van de stad Dan in het noorden tot Berseba in het zuiden (Richt. 20 :1; 1 Kon. 4 :25) bedroeg oudtijds ruim 50 uur lopen.
De breedte was verschillend: van 10 uur in het noorden tot 25 uur lopen vanuit het zuiden.
Het land had oudtijds een oppervlak van ongeveer 785 vierkante km, en was dus zo groot als Nederland, zonder de provincies Zeeland en Limburg.
Bodemschatten
In de bodem van het Israelisch grondgebied zit veel olie en gas. In 2010 werden voor de kust van de stad Haifa grote gasvoorraden gevonden. De hoeveelheid olie wordt geschat op 1,7 miljard vaten (2010)[2]. Met deze grondstoffen kan Israël een belangrijke producent op de energiemartkt worden[3].
Vanuit de lucht
De volgende video's tonen het land Israël vanuit de lucht.
Israël gezien vanuit de lucht, door Albatross. Duur 3 min. 4 sec. Youtube.com, upload 16 sept. 2008.
'Inspired Israël', door J.P. Worthington, gepubliceerd op Youtube.com op 29 april 2015.
Bergen
Bergen in Galilea
In het noorden zijn twee evenwijdige bergketens, te weten de Libanon, 3000 meter hoog, en de Anti-Libanon, met als hoogste top de Hermon, 2750 meter hoog, door de Sidoniërs Sirjon en door de Amorieten Senir genoemd, Deut. 3 :8-9; 1 Kron. 5 :23; Ps. 89 :13; 133 :3. De naam "Libanon" of "wit gebergte" is aan deze bergketen gegeven, niet wegens de eeuwige sneeuw die op de toppen ligt, maar om de witte krijt- en kalksteen waaruit deze bergen bestaan, die een voortreffelijke bouwstof opleveren voor het bouwen van paleizen en voorname gebouwen.
Het Galilese gebergte is een voortzetting van de Libanon, waartoe behoren
- de bergen van Nazareth, Luk. 4 :29;
- de berg van de Zaligsprekingen, waar Jezus de Bergreden uitsprak, Matth. 5-7. misschien in de omgeving van Tiberias;
- de berg Thabor, bekend door de overwinning van Balak op Sisera, Richt. 4 :6,12,14. Dat de Thabor de berg van de verheerlijking zou zijn geweest, Matth. 17, is niet zeker.
Bergen in Samaria
In Samaria is het gebergte van Efraïm, met twee uitlopers in het Noorden: (1) het gebergte Karmel, bekend om zijn vruchtbaarheid en het optreden van Elia en de Baälspriesters, en (2) het gebergte van Gilboa (uitloper in Galilea; daar vielen Saul en Jonathan). Verder zijn er de afzonderlijke toppen van het gebergte van Efraïm: de Ebal en de Gerizim, ten zuiden van Sichem, de berg Zemaraïm nabij Bethel en de berg Salmon.
Zie Gebergte Efraïm voor het hoofdartikel.
Bergen in Judea
In Judea is het gebergte Gaäs, Joz. 24 :30, een uitloper van het gebergte Efraïm naar het westen. Verder de Quarantania, zo genoemd naar het veertigdaagse vasten van Jezus, ten noordwesten van Jericho.
Verder het gebergte van Juda, een bergketen die zich uitstrekt tot de zuidgrens. Op twee uitlopers van dit gebergte is Jeruzalem gebouwd. De hoogte, waarop vanouds de stad Salem, dat is 'vrede' (Gen. 14 :18) gebouwd was, draagt geen speciale naam. “Rondom Jeruzalem zijn bergen”, zie Ps. 121 :1, 125 :2, o.a. de berg Sion, waarop de burcht van de Jebusieten, later de burcht van David stond, en Moria, of de Tempelberg, waarop Salomo de tempel gebouwd heeft. In het oosten van Juda ligt de Olijfberg, vanwaar de verrezen Heiland ten heme voer en waar eens, bij zijn toekomstige heerlijke verschijning in de wereld, zijn voeten weer zullen staan.
Bergen in het Overjordaanse
In het Overjordaanse, dat helemaal een bergland is, vindt men een 1800 meter hoge schutsmuur tegen de golvende vlakte van de Syrische woestijn. In het noordoosten ligt het gebergte Haran;
meer naar het westen: het gebergte van Basan, Ps. 68 :16,17. Ten zuiden van Basan ligt het gebergte van Gilead.
In het zuidwesten ligt het gebergte Abarim, waarvan een berggroep de Nebo vormt, met de hoogte van Pisga, Deut. 34 :1-6.
Spelonken
De bergen van Israël hadden veel spelonken, die deels door de natuur, en deels door mensenhand waren gevormd. De meest bekende zijn:
- De spelonk van Makkeda, Joz. 10 :10;
- De spelonk van Adullam, bij Hebron, 1 Sam. 22 :1;
- De spelonk van Engedi, 1 Sam. 13 :6; 24 :4,8,9.
- De grotten van Qumran - niet in de Bijbel genoemd - waar oude handschriften van bijbelboeken ('Dode-Zee-rollen') zijn gevonden
Dalen en vlakten
Langs en tussen de bergen van het land Israël liggen vlakten en dalen. De voornaamste vlakten zijn:
- De vlakte van Akko of Ptolemais ten Noorden van de Karmel, waartoe ook behoort de vlakte van Jizrieël, ingesloten door de gebergten Karmel en Gilboa, vroeger het aangewezen slagveld van Israël, Richt. 4 –7, 1 Sam. 29, 1 Kon. 20, 1 Kon. 21, Hos. 1 :5.
- De vlakte van Saron, die loopt vanaf de Karmel langs de Middellandse Zee, tot aan het Zuiden van het land, ongeveer tot Joppe (Jafo).
- De vlakte van Sjefela, het verdere kustland tot de zuidgrens.
Van de dalen moeten worden genoemd:
- Het Jordaandal, een diepe aardkloof, lopend van het meer Semachonitis tot aan de Dode Zee; het zuidelijk deel wordt door verschillende namen onderscheiden: de vlakke velden van Jericho, 2 Sam. 2 :29, ten westen van de Jordaan, en de vlakke velden van Moab, Deut. 34 :1, ten oosten van de Jordaan.
- De dalen, die Jeruzalem van de omringende bergen afsluiten, o.a. het Kedrondal, aan de voet van de Tempelberg, waarvan het noordelijk deel den naam draagt van het dal van Josafath; het dal van Hinnom, Joz. 15 : 8; 18: 16, 2 Kron. 28 :3; 33 :6, Neh. 11 :30, Jer. 32 :35, waarin de hoogten van Tofeth, op welke in de dagen van Israëls verval kinderen werden geofferd, 2 Kon. 23 :10, Jer. 7 :31,32; 19 :2,6. Van Ge-hinnom (= dal van Hinnom) is het Griekse woord gehenna afgeleid, dat in het Nieuwe Testament wordt gebruikt voor hel, de plaats van de verdoemden.
- Het dal van Ajalon, Joz. 10 :12.
- Het Eikendal, 1 Sam. 17 :2.
- Het dal van Achor, Joz. 7 :24, Hos. 2 :14.
Woestijnen
De woestijnen in het land waren in Bijbelse tijden niet zozeer, woeste uitgestrekte zandvlakten, maar meer eenzame grasvlakten, zonder bronnen en zonder water, voor bebouwing en bewoning ongeschikt. In oasen, waar bronnen het wonen mogelijk maakten, werden steden en dorpen gevonden. De belangrijkste woestijnen waren:
- De woestijnen van Berseba, ten zuiden van die stad, Gen. 21 :14;
- De woestijn van Juda, met als onderdelen de woestijn van Thekoa, en ten zuiden daarvan de woestijn van Jeruel, van Engedi, van Zif en van Maon, bekend uit de geschiedenissen van David en Josafat, 1 Sam. 23 :24-25; 2 Kron. 20 :2,16,20;
- De woestijn van Jericho, berucht om haar onveiligheid, Luk. 10 :25-37;
- De woestijn van Beth-Aven, Joz. 18 :12, ten oosten van Beth-El;
- De woestijn van Gibeon, 2 Sam. 2 :24;
- De woestijn van Kedemoth, grenzend aan de woestijn van Arabië, Deut. 2 :26.
Rivieren, meren, zeeën
De voornaamste rivier is de Jordaan, die van het Noorden naar het Zuiden stroomt. Aan de westzijde liggen de gebieden van 9,5 stammen, aan de oostzijde de gebieden van 2,5 stammen (half Manasse, Gad, Ruben). De Jordaan neemt in haar loop vele beken op, o.a.
- de Krith, 1 Kon. 17 :3,5;
- de Jabbok, Gen. 32 :22; Joz. 12 :2; Richt. 11 :13,22;
- de Arnon, Num. 21 :14, 2 Kon. 10 :33,
- de Zered, Num. 21 :12;
- de beek Kidron, 2 Sam. 15 :23, Joh. 18 :1, die ten oosten van Jeruzalem ontspringt in het dal Kedron, en eindigt in de Dode Zee.
Zie art. Jordaan voor het hoofdartikel over dit onderwerp
Er zijn in het land van Israël drie meren:
- Het meer Semachonitis of Hoelémeer, door velen ten onrechte aangezien voor de wateren van Merom, Joz. 11 :5, die waarschijnlijk gezocht moet worden in Noord-Galilea, in de omgeving van de stad Merom.
- Het Meer van Galilea, of meer van Genesareth, ook wel de zee van Tiberias of zee van Galilea genoemd, Matth. 4 :18; Mark. 7 :31; Luk. 5 :1; Joh. 21 :1, erg visrijk, en omgeven door vruchtbare heuvels en lieflijke dalen.
- De Dode Zee, op de plaats waar vroeger de steden Sodom, Gomorra, Adama, Zeboïm en Bela lagen. Zij wordt zo genoemd, omdat in dit water, dat 5 keer zo zout is als gewoon zeewater, geen vis kan leven en omdat ook de omgeving van de Dode Zee geheel onvruchtbaar is.
Eigenlijke zeeën bezit het land niet, maar de hele westkust is gelegen aan de Middellandse Zee, ook wel de grote zee, de achterste zee en zee van de Filistijnen genoemd.
Luchtgesteldheid
De luchtgesteldheid is gematigd warm, hoewel door de wisseling van bergen en dalen (Deut. 11:11; 1 Kon. 20 :23,28) de temperatuur op verschillende plaatsen nogal ongelijk is. Op de Libanon en de Anti-Libanon is het koud; de sneeuw verdwijnt er nooit. Maar in het Jordaandal, waar de bergen de wind tegenhouden, is het soms ondragelijk heet.
De jaargetijden worden vooral bepaald door de droogte en door de regen. De Heilige Schrift kent slechts twee jaargetijden: zomer en winter, Gen. 8 :22. Van de lente en de herfst, de tijden aan het begin en aan het einde van het droge seizoen, spreekt zij zelden.
Het droge jaargetijde, waarmee de zomer samenvalt, loopt van mei tot half oktober. In deze periode regent het zelden[4]. De dauw, die in de kustvlakte het sterkst is, brengt wel enige bevochtiging, maar kan niet voorkomen dat in de maand september de grond soms gescheurd is door de droogte met kloven van een handbreed.
Het regenseizoen – de winter – loopt van half oktober tot april en wordt ingedeeld in drie perioden:
- dat van de vroege regen, in oktober, die maar enkele dagen aanhoudt, maar voldoende is om de grond te doorweken en geschikt te maken voor de veldarbeid;
- dat van de winterregen, die in de loop van november begint, en vaak acht dagen achtereen valt, en overal de regenbakken vult;
- dat van de spade (= late) regen, die het graan tot rijpheid brengt.
De winden, die uit het westen en zuidwesten waaien, brengen regen, de oostenwind brengt droogte aan. De hete woestijnwinden zijn de Sirokko, die uit het zuidwesten waait, en de Samoem, die uit het zuidoosten waait. Ze zijn met hun verzengende adem schadelijk, soms dodelijk voor mens en dier.
Voortbrengselen
Wat de voortbrengselen van het land Israël in bijbelse tijden betreft, de voortbrengselen aan delfstoffen waren de stenen en gesteenten van basalt, kalk, krijt en
het steenzout en de metalen ijzer en koper.
Van de graansoorten die bij ons bekend zijn, komen in het Oude Testament rogge en haver niet voor; wel gerst, tarwe, spelt en gierst.
Ook was het land zeer geschikt voor allerlei moeskruiden (tuinkruiden), als koriander, dille, munt en komijn, meloenen, mosterdplanten enz.
Men vond er ook veel boomvruchten, zoals druiven, vijgen, olijven, dadels, amandelen, granaatappelen, noten en moerbeziën (bessen van de moerbeiboom).
Behalve vruchtbomen trof men er ook andere bomen aan: eiken, cederbomen, oleanders, cypressen, wilgen en platanen. Het hout van de acacia, ook wel sittimhout genoemd, wordt ook in de woestijn gevonden en diende voor de bouw van de Tabernakel.
Van veel soorten van struiken werden de fijnste specerijen gemaakt tot de dienst van God, of voor eigen gebruik, Ex. 30 :34-38, bijvoorbeeld de hars leverende
stacte(= oniche), de balsemstuik, de welriekende, altijd groene, geneeskrachtige bessen dragende mirt, en de dudaïm, Gen. 30 :14-16.
Dierenrijk
Het dierenrijk in het land van Israël bevatte in de tijd van de Bijbel een grote verscheidenheid.
- Roofdieren: leeuwen, beren, wolven, luipaarden (panters), hyena’s, vossen en jakhalzen.
- Huisdieren: schapen, geiten, runderen, kamelen en ezels.
- Vogels: veel soorten worden in de Schrift niet genoemd. Behalve verschillende soorten gieren moesten voor onreine vogels gehouden worden: de arend, havik, zeearend, kraai, nachtuil, koekoek, sperwer, steenuil, duikertje, schuifuit, kauw, roerdomp, pelikaan, ooievaar, reiger,hop en de vleermuis, Lev. 11 :13-20. Tot voedsel van de mens dienden kippen, kwartels, veldhoenders (patrijzen), duiven.
Bodemgesteldheid
Het land van Israël was eens één van de vruchtbare landen van de wereld. Het wordt genoemd “een goed en ruim land, vloeiende van melk en honing”, Ex. 3 :8, Num. 13 :27; “een land van waterbeken, fonteinen en diepten, van tarwe, gerst, wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen, van olierijke olijfbomen en van honing”, Num. 13 :23; Deut. 8 : 7–9; 2 Kon. 18 :32; Jes. 36 :17. De bergen en de bossen boden er heerlijke weilanden voor de kudden.
Wouden en bossen waren er in Israël niet veel. In de Heilige Schrift vinden we genoemd:
- het woud van Efraïm, 2 Sam. 18 :6;
- het woud van Chereth, 1 Sam. 22 :5;
- de eikenbossen van Mamré, bij Hebron, Gen. 14 :13;
- het eikenwoud van Basan, Jes. 2 :13, Zach. 11 :2.
Het land is van God
Het land van Israël is het land van de God van Israël, het land van JHWH. Hij noemt het Mijn land.
Jes 14:1 Want de HEERE zal Zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land zetten; en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen. Jes 14:2 En de volken zullen hen aannemen, en in hun plaats brengen; en het huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des HEEREN tot knechten en tot maagden; en zij zullen gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun drijvers. (SV)
'Mijn land' (God)
Het land van Israël is niet in de eerste plaats van Joden of Palestijnen of van de Volkenbond of van de Verenigde Naties, maar van God zelf. Het is Zijn land, het behoort Hem toe, zoals blijkt uit de volgende Schriftplaatsen.
Leviticus 25:23 En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij. (NBG51)
2Kr 7:19 Maar indien gij u afkeert en mijn inzettingen en verordeningen die Ik u voorgehouden heb, verlaat, andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, 2Kr 7:20 dan zal Ik hen uitrukken uit mijn land dat Ik hun gegeven heb; dit huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik dan van mijn aangezicht wegwerpen, en Ik zal het tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken maken. 2Kr 7:21 Dit huis, dat hoog verheven was; ieder die eraan voorbijgaat, zal zich ontzetten en zeggen: Waarom heeft de HERE alzo aan dit land en aan dit huis gedaan? 2Kr 7:22 Dan zal men zeggen: Omdat zij de HERE, de God van hun vaderen, die hen uit het land Egypte had geleid, hebben verlaten, zich aan andere goden gehecht, zich voor die nedergebogen en die gediend hebben, daarom heeft Hij al dit onheil over hen gebracht.
Jes 14:25 Ik ga Assur in mijn land verbreken en het op mijn bergen vertreden; dan zal zijn juk van hen worden weggenomen en weggenomen de last van hun schouder.
Joe 1:6 Want een volk is tegen mijn land opgetrokken, machtig en ontelbaar; zijn tanden zijn leeuwetanden en het heeft hoektanden van een leeuwin.
Het land is in de eerste plaats Zijn erfdeel (ook het volk Israël is Gods erfdeel).
Jer 2:7 Ik bracht u toch in een vruchtbaar land om de vrucht en het goede daarvan te eten; doch toen gij daar waart gekomen, hebt gij mijn land verontreinigd en mijn erfdeel tot een gruwel gemaakt.
Jer 16:18 Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij mijn land hebben ontwijd met het aas van hun gruwelen en afschuwelijkheden, waarmede zij mijn erfdeel hebben vervuld.
Geen volk noch vereniging van volken kan eigenmachtig bepalen voor wie het land bestemd is:
Eze 36:5 daarom, zo zegt de Here HERE, voorwaar, in het vuur van mijn naijver heb Ik gesproken tot het overblijfsel der volken en tot geheel Edom, die met hartgrondige vreugde en diepe minachting mijn land voor zichzelf ten erfdeel hadden bestemd om het volkomen uit te plunderen;
Ook in de toekomst is het land nog altijd Gods land. God zal de volken oordelen, onder meer omdat zij Zijn land hebben verdeeld:
Joe 3:2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israel, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden,
Eens zal de vorst Gog optrekken tegen Gods land:
Eze 38:16 en gij zult optrekken tegen mijn volk Israel als een wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal.
'Mijn bergen'
Het land Israël is van God, de bergen in het land zijn derhalve ook van God. Door de mond van Jesaja voorzegde God dat hij Assur op 'mijn bergen' zou vertreden.
Jes 14:24 De HEERE der heirscharen heeft gezworen, zeggende: Indien niet, gelijk Ik gedacht heb, het alzo geschiede, en gelijk Ik beraadslaagd heb, het bestaan zal! Jes 14:25 Dat Ik Assur in Mijn land zal verbreken, en hem op Mijn bergen vertreden; opdat zijn juk van hen afwijke, en zijn last van hun schouder wijke. (SV)
God zal het zwaard over Gog en zijn legermacht roepen 'op al mijn bergen' in het land van Israël.
Eze 38:21 Op al Mijn bergen zal Ik een zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE. Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn. (HSV)
'Mijn heuvel'
De heuvel waarop het heiligdom stond heeft God 'Mijn heuvel' genoemd.
Ezechiël 34: 26 Want Ik zal die en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen [tot] een zegen; en Ik zal de plasregen doen neerdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn.
Door God beloofd en gegeven
God heeft het land aan Abraham beloofd en aan zijn nakomelingen gegeven. De Bijbel doet helder uitkomen, dat Kanaän alleen door Jahweh's vrijmachtige beschikking het Heilige Land en de erfenis van Zijn uitverkoren volk is geworden.
De landbelofte was onvoorwaardelijk. Het genot van de zegen van het land echter was afhankelijk van de trouw van het volk Israël.
Het grondgebied van Israël is door God aan Israël gegeven. God beloofde het aan Abram en zijn nageslacht (Gen. 12:7; 13:14-15; 28:4):
Ge 12:7 Toen verscheen de HEERE aan Abram en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij daar een altaar voor de HEERE, Die hem verschenen was. (HSV)
Ge 13:14 En de HEERE zei tegen Abram, nadat Lot zich van hem afgescheiden had: Sla toch uw ogen op en kijk vanaf de plaats waar u bent, naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. (HSV)
Ge 13:15 Want al het land dat u ziet, zal Ik voor eeuwig aan u en uw nageslacht geven. (HSV)
Ge 15:18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: (SV)
De martelaar Stefanus herinnert in zijn rede aan die belofte aan Abram:
Hnd 7:5 Maar Hij gaf hem daarin geen erfdeel, zelfs geen voetstap; en Hij beloofde hem, toen hij [nog] geen kind had, dat Hij dat [land] aan hem en na hem aan zijn nageslacht in bezit geven zou. (HSV)
God gaf het aan Izak, de zoon van Abraham:
Ge 35:12 Dit land, dat Ik Abraham en Izak gegeven heb, ... (HSV)
God beloofde het aan Jacob (de zoon van Izak) en zijn nageslacht:
Ge 28:13 En zie, de HEERE stond boven aan die [ladder] en zei: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven. (HSV)
Ge 35:12 Dit land, dat Ik Abraham en Izak gegeven heb, dat zal Ik aan u geven; en aan uw nageslacht na u zal Ik dit land geven. (HSV)
God heeft het voor altijd gegeven aan Israël.
2Kr 20:7 Zijt Gij niet onze God, die voor het aangezicht van uw volk Israel verdreven hebt de inwoners van dit land en dit voor altijd hebt gegeven aan het nakroost van Abraham, uw vriend? (SV)
Hij, Die het beloofde aan Abraham en zijn zaad, bracht Israël er in, en deelde aan elke stam een eigen gebied.
God is in staat het volk Israel uit het land te verdrijven om hun zonden en hen weer terug te brengen. Hij geeft het aan wie Hij wil en neemt het van wie Hij wil.
God heeft het land aan Israël tot een erfdeel, een erfelijk bezit gegeven.
2Kr 20:11 Zie dan, zij [= de vijanden] vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven. (SV)
Ps 105:10 Voor Jakob heeft Hij het vastgesteld als een verordening, voor Israël [als] een eeuwig verbond, Ps 105:11 door te zeggen: Ik zal u het land Kanaän geven, het gebied dat uw erfelijk bezit is. (HSV)
Het land was voor Israël een plaats van rust. Mozes zegt vóór de intocht:
De 12:9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE, uw God, u geven zal. De 12:10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom, en gij zult zeker wonen. (SV)
Het was een plaats van rust, daar (1) de reis voorbij was en (2) de vijanden hen niet langer bedreigden. Dat de Israëlieten in de toekomst weer in het land zullen wonen, is gegrond op Gods belofte en gave aan hun aartsvaders.
Eze 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn. Voor hen allen zal er één Herder zijn. Zij zullen in Mijn bepalingen wandelen en Mijn verordeningen in acht nemen en die houden. Eze 37:25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb, waarin uw vaderen gewoond hebben. Zij zullen daarin wonen, zij met hun kinderen en hun kleinkinderen, tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. Eze 37:26 Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun [een plaats] geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid. Eze 37:27 Mijn tabernakel zal bij hen zijn, Ik zal een God voor hen zijn en zíj zullen een volk voor Mij zijn. Eze 37:28 Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël heiligt, wanneer Mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden zal zijn. (HSV)
Verdeling van het land
Het land werd in drie fasen onder de twaalf stammen verdeeld. De eerste verdeling vond plaats in het Overjordaanse, na het verslaan van Og en Sihon. De tweede verdeling geschiedde in Gilgal. De derde verdeling gebeurde in Silo.
In de toekomst, nadat Israël hersteld is, zal volgens het Bijbelboek Ezechiël, de verdeling van het land anders zijn.
Erfelijke bezitting en bewoning
De Israëlieten hadden het land tot een erfelijke bezitting ontvangen. Het genot van dit bezit en de bewoning van het land was afhankelijk van hun gehoorzaamheid. Ze konden in het land wonen en genieten van vrucht en vrede zolang ze God, met wie ze een verbond gesloten hadden, gehoorzaamden[5].
Jer 25:5 Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en van de boosheid uwer handelingen, en woont in het land, dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft, van eeuw tot in eeuw; (SV)
In de tijd van de Richteren worden de Israëlieten wegens hun ongehoorzaamheid aan God meermaals benauwd door de vijandigheid van buurvolken. Om zijn zonden werd Israël uit het land verdreven, en in ballingschap weggevoerd. Het volk is in meerdere fasen uit het land weggevoerd. Toen Jeruzalem, de hoofdstad van het land, wegens de zonden van het volk Israël door Nebukadnezar, de koning van Babel, was geslagen, sprak God tot de profeet Ezechiël over de kwestie van erfelijke bezitting:
Eze 33:24 Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen in het land Israëls spreken, zeggende: Abraham was een enig [man], en bezat dit land erfelijk; maar onzer zijn velen; het land is ons gegeven tot een erfelijke bezitting. Eze 33:25 Daarom zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Gij eet [vlees] met het bloed, en heft uw ogen op tot uw drekgoden, en vergiet bloed; en zoudt gij het land erfelijk bezitten? Eze 33:26 Gij staat op ulieder zwaard; gij doet gruwel, en verontreinigt, een ieder de huisvrouw zijns naasten; en zoudt gij het land erfelijk bezitten? (SV)
Vanwege de gruwelen door hen gedaan, heeft God de Israëlieten gevankelijk doen wegvoeren en het land tot een verwoesting en een schrik gesteld.
Eze 33:29 Dan zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik het land [tot] een verwoesting en een schrik zal gesteld hebben, om al hun gruwelen, die zij gedaan hebben. (SV)
Na de Babylonische ballingschap keert een overblijfsel van Juda door Gods ontferming terug naar het land. Onder hen wordt eeuwen later naar Gods belofte Juda's zoon, de Heiland, de beloofde Messias, geboren (Gen. 49:10; Micha 5:1,2). De Joden, op een overblijfsel na, verwerpen hem en worden voor straf opnieuw verstrooid.
De Messiasverwerping bracht dus het oordeel van de verwoesting over deze heilige erve, en het oordeel van de verstrooiing over Gods oude volk.
In de tegenwoordige tijd (anno 2012) zien we Israël nog niet in het bezit van het (hele) beloofde land, waaruit ze verdreven waren. Een deel van het volk is teruggekeerd naar het land, maar in ongeloof (aan de Messias Jezus). God zal hen pas gerust doen wonen nadat zij zich bekeerd hebben. Dan zullen zij als één volk verenigd onder één herder-koning David (= de zoon van David, Jezus Christus) voor altijd in het land wonen.
Eze 37:25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb, waarin uw vaderen gewoond hebben. Zij zullen daarin wonen, zij met hun kinderen en hun kleinkinderen, tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal tot in eeuwigheid hun Vorst zijn. (HSV)
Verontreinigd en verwoest
Het 'huis van Israël' heeft het land verontreinigd 'met hun weg en met hun handelingen' (Ez. 36:17). Zonde verontreinigt. Door het vergieten van onschuldig bloed en door de dienst van 'drekgoden' (als Baäl, Molech, Astarte) is het land onrein geworden. In het land Israël werd de Gezalfde van de HEER (onze Heiland) gekruisigd.
Aan de profeet Ezechiël, die zelf uit het land Israël was weggevoerd naar Babel, verklaarde God:
Eze 36:18 Toen stortte Ik Mijn grimmigheid over hen uit omwille van het bloed dat zij in het land vergoten hadden, en vanwege hun stinkgoden [waarmee] zij het verontreinigd hadden. Eze 36:19 Ik verstrooide hen onder de heidenvolken en zij werden verspreid over de landen. Ik heb hen geoordeeld overeenkomstig hun weg en overeenkomstig hun daden. (HSV)
In de loop der geschiedenis hebben verscheidene overheersers hun voeten op het land Israël gezet. God gaf het land aan hen over. En het braakte zijn inwoners uit, mensen kwamen er in om. Het land, door de Israëlieten verontreinigd, is verwoest, geplunderd en (onder de Turken) verwaarloosd geworden. Er is daarom van het land gezegd: "U bent een land dat mensen opeet, en u bent een land dat uw volken berooft." (Ez. 36:13).
God heeft Zich voorgenomen om Zijn naam, door Israël ontheiligd, aan dat volk te heiligen voor de ogen der heidenen (Ezech. 36:23). Hij zal de Israëlieten uit alle landen halen en terug in hun land brengen (Ezech 36:24), zie verder bij de paragraaf Toekomst van het land Israël.
Omstreden
Het land Israël is (anno 2012) al decennia lang omstreden. De Palestijnen maken aanspraak op een deel van het land en sommigen van hen op het hele land.
'Verdelingsplan' van de heidenen
De Verenigde Naties (VN) stelden in 1947, na de Tweede Wereldoorlog, het volgende plan op ter verdeling van Israël, zie kaart hiernaast.
God echter had aan Abraham beloofd dat het 'gehele land Kanaän' voor hem en zijn nageslacht zou zijn, tot een eeuwige bezitting.
Ge 17:8 Ik zal aan u en uw nageslacht na u het land waar u vreemdeling bent, heel het land Kanaän, als eeuwig bezit geven. Ik zal hun tot een God zijn. (HSV)
Sinds 1947 is er een voortdurende strijd om de verdeling van het land. Volgens de VN echter (ook in 2010) is een deling van het land de enige oplossing (tweestaten-oplossing). Merk op wat de profeet zegt over het komende oordeel dat de volkeren zal treffen:
Joe 3:2 Dan zal Ik alle heidenen vergaderen, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat; en Ik zal met hen aldaar richten, vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid, en Mijn land gedeeld;
Nederzettingen
Van 1967 tot 1977 woonden er 3200 Joodse pioniers in Judea en Samaria. Hun aantal was in 2010 gegroeid tot rond 310.000. Van 1967 tot mei 2010 zijn er in Judea en Samaria 121 officiële Joodse nederzettingen en ongeveer 100 illegale buitenposten gebouwd. In Oost-Jeruzalem zijn twaalf Joodse wijken die als 'illegale Joodse nederzettingen' worden beschouwd. De gebieden van Judea, Samaria en Oost-Jeruzalem, die volgens de Verenigde Naties niet aan de Joodse staat toebehoren, hebben een gezamenlijke oppervlakte van 5602 vierkante kilometer. De Joodse nederzettingen beslaan anno 2010 0,99 procent daarvan, d.i. 56 vierkante kilometer bebouwd oppervlak[6].
Aan het Ariel Universiteitscentrum van Samaria, gevestigd op de Westelijke Jordaanoever, begonnen in het najaar van 2010 11.500 studenten aan hun studie, onder hen 500 Arabieren en Druzen. Deze niet-Joden ondervinden geen discriminatie[7].
Aardbevingen
In 749 was een grote aardbeving in Israël, waarvan de gevolgen nog in Massada te zien zijn. In 1759 was er ook een aardbeving. In 1837 eiste een aardbeving in Safed 5000 doden. De laatste aardbeving was op 11 juli 1927 (Dode Zee, 300 doden). In Eilat, de stad in het uiterste zuiden van het land, zijn gemiddeld drie kleine schokken per dag.
Onderzoekers van de Ben Goerion Universiteit in Tel Aviv voorspelden in 2007 dat Israël de komende jaren kan worden getroffen door een zware aardbeving. Daarop stelde de regering een commissie in die de bevolking moet informeren hoe men zich op een aardbeving kan voorbereiden.
Video
Hieronder een fraaie video met indrukken van het land Israël.
4K-Israel-Long, film van StockFootage.com, 2013. Duur: 22 min. Alleen beeld en muziek.
Buiten het land
Mozes overzag het beloofde land vanaf de overzijde van de Jordaan, vanaf de berg Nebo in het tegenwoordige Jordanië.
Door hun ontrouw zijn de Israelieten Joden meermalen uit het land geworpen.
De Heer Jezus was bij de aanvang van zijn dienst bij zijn heraut Johannes de Doper aan de overzijde van de Jordaan. Johannes doopte in Bethanië over de Jordaan.
Joh 3:26 En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, die met u was aan de overzijde van de Jordaan en van wie gij getuigd hebt, zie, die doopt en allen gaan tot Hem.
Toen de Joden de Heer Jezus wilden stenigen en grijpen, ontkwam hij en keerde terug naar de plaats over de Jordaan.
Joh 10:40 En Hij vertrok weer naar de overzijde van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef daar.
Toekomst van het land Israël
In Ezechiël 26 belooft God, door de mond van de balling en profeet Ezechiël te Babel, dat het land Israël zal worden hersteld. Het zal 'niet meer mensen opeten, en uw volken niet meer doen struikelen' (Eze. 36:14). Het zal een tehuis zijn voor héél Israël (de twee en tien stammen) en God zal het 'doen bewonen als in vorige tijden, ja, Ik zal het beter maken dan in uw begin, en u zult weten dat Ik de HEERE ben.' (Eze. 36:11). Het land zal Israël ter erfenis zijn (Eze. 36:12). 'Ik zal maken dat men de schimp der heidenen niet meer over u hoort, en u zult de smaad der naties niet meer dragen, en u zult uw volken niet meer doet struikelen, spreekt de Heere HEERE.' (Eze. 36:15).
Om Zijn grote naam aan het volk Israël, dat Gods naam onder de volken ontheiligd heeft, te heiligen voor de ogen der heidenvolken, zal God de Israëlieten terugbrengen in hun land.
Eze 36:29 Ik zal u verlossen van al uw onreinheden. Ik zal roepen tegen het koren en Ik zal het veel doen worden: Ik zal u geen hongersnood opleggen. Eze 36:30 Ik zal de vrucht van de bomen en de opbrengst van het veld vermeerderen, zodat u onder de heidenvolken de smaad van de hongersnood niet meer ontvangt. Eze 36:31 U zult zich uw slechte wegen en uw daden die niet goed waren, herinneren. U zult walgen van uzelf om uw ongerechtigheden en om uw gruweldaden. Eze 36:32 Ik doe het niet omwille van u, spreekt de Heere HEERE, laat dat u bekend zijn. Schaam u en word te schande vanwege uw wegen, huis van Israël. Eze 36:33 Zo zegt de Heere HEERE: Op de dag dat Ik u reinig van al uw ongerechtigheden, zal Ik de steden doen bewonen en zullen de puinhopen herbouwd worden. Eze 36:34 Het verwoeste land zal bewerkt worden, in plaats van een woestenij te zijn voor de ogen van ieder die erdoorheen trekt. Eze 36:35 Zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is als de hof van Eden geworden. De steden die verwoest lagen, verwoest en afgebroken, zijn versterkt [en] bewoond. Eze 36:36 Dan zullen de heidenvolken die om u heen overgebleven zijn, weten dat Ik, de HEERE, Zelf herbouw wat afgebroken is [en] beplant wat verwoest is. Ík, de HEERE, heb gesproken en Ik zal [het] doen. Eze 36:37 Zo zegt de Heere HEERE: Opnieuw zal Ik hierom door het huis van Israël gevraagd worden om dit voor hen te doen. Ik zal hen [even] talrijk aan mensen maken als aan schapen. Eze 36:38 Als [met] de geheiligde schapen, als [met] de schapen van Jeruzalem op hun vaste feestdagen, zo vol zullen de verwoeste steden worden met kudden mensen. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben. (HSV)
In Ezech. 47:13v worden de grenzen van het land opnieuw bepaald. De oostgrens van het land zal het Jordaandal zijn, de zuidgrens de beek van Egypte en Kadesh, de westgrens de Middellandse Zee.
Voor de priesters, de Levieten en de hoofdstad zal een vierkant stuk land worden afgezonderd van 25.000 x 25.000 el, ca. 12 x 12 km. Het is een 'heilig hefoffer' (Eze. 48:20). Het zal uit drie stroken land of bezittingen bestaan (Eze. 48:22, Statenvertaling, spreekt van 'bezitting'):
- de bezitting der Levieten, de noordelijke strook
- de bezitting der priesters, de middelste strook met daarbinnen het tempelcomplex
- de bezitting der stad, de zuidelijke strook
De priesters, die het heiligdom bedienen, zullen een strook land bewonen met in het midden het heiligdom. De priestersstrook, 'een heiligheid der heiligheden' genoemd (Eze 48:12), meet van oost naar west 25 duizend el (ca. 12 km) en van noord naar zuid 10 duizend el (ca. 5 km), Eze. 45:1v. In deze strook ligt het heilig tempelgebied, omvattend het ommuurde buitenterrein (3000 x 3000 ellen, ca. 1,5 x 1,5 km) en het tempelcomplex of heiligdom (500 x 500 ellen, ca. 250 x 250 meter), Eze. 45:2. Het priesterland ligt noordelijk van de stadstrook, welke 25.000 x 5.000 el meet.
De Levieten, 'de dienaars van het Huis' (Eze. 45:5, Statenvertaling), zullen een strook grond hebben van 25.000 x 10.000 el (ca. 12 x 5 km), Eze. 45:5; 48:13. Deze levietenstrook ligt noordelijk van het priesterland, dat dezelfde omvang heeft. Geen stukje van het Levietenland mocht aan niet-Levieten verkocht of overgedragen worden, want het is 'een heiligheid van Jahweh', Eze. 48:14.
Zuidelijk van de priestersstrook, waarin het heiligdom ligt, zal een strook voor de hoofdstad van Israël (en van de wereld) en zijn voorsteden (Eze 48:15) zijn: 25.000 x 5.000 el (ca. 12 x 5 km). De stad behoort aan het hele huis van Israël, geen enkele stam zal ze in zijn gebied hebben, Eze. 45:6. De stad zal in het midden van het stadsland zijn, Eze. 48:15. De stadstrook is niet heilig, maar gewoon land, Eze. 48:15. De stad heeft de oppervlakte van een vierkant: 4500 x 4500 el, Eze. 48:16. De ruimte voor de voorsteden aan elke 4500el-zijde van het stadsgebied is 250 el, ca. 125 meter, Eze. 48:17.
Oostelijk en westelijk van het vierkante gebied zal een strook voor de vorst zijn.
Eze 48:21 Wat dan overblijft, zal voor de vorst zijn: [het gebied] aan deze kant en aan de andere kant van het heilige hefoffer en van het bezit van de stad, langs de vijfentwintig duizend [el] van het hefoffer tot de oostgrens, en naar het westen langs de vijfentwintigduizend naar de westgrens, evenwijdig aan de [andere] delen, zal voor de vorst zijn. Het heilig hefoffer en het tempelheiligdom zullen in het midden ervan zijn. (HSV)
De vorst zal - in tegenstelling tot verscheidene historische voorgangers - Gods volk niet verdrukken en Israëls stammen hun land laten (Eze. 45:8). Het 'heilig hefoffer' - het vierkant van 25.000 x 25.000 el, dat is ca. 12 x 12 km - en het land van de vorst zullen "tussen de grens van Juda en de grens van Benjamin" zijn (Eze. 48:22). Noordelijk van het vierkant en het land van de vorst liggen het gebied van de stam Juda en de gebieden van zes andere stammen, zie kaart hieronder. Zuidelijk van het vierkant en de bezitting van de vorst liggen het land van Benjamin en de gebieden van de overige stammen (Eze. 48:23v). Het land van Israël zal opnieuw onder de stammen worden verdeeld, zie kaart hieronder.
Eze 48:29 Dit is het land dat u de stammen van Israël als erfelijk bezit moet doen toevallen, en dit zal het land zijn dat hun toebedeeld is, spreekt de Heere HEERE. (HSV)
De zuidgrens wordt gemarkeerd door de plaatsen Tamar, het water van Meribath-Kadesh (= het twistwater van Kades) en de beek van Egypte:
Eze 48:28 En [grenzend] aan het gebied van Gad, aan de zuidzijde naar het zuiden, ligt dan het gebied van Tamar, [naar] het water van Meribath-Kades, [langs] het beekdal tot aan de Grote Zee. (HSV)
In het land mogen ook vreemdelingen wonen. Het gaat om vreemdelingen die er al verblijven en er kinderen hebben verwekt. Ze zullen niet alleen in het land wonen, maar stukken grond erfelijk bezitten.
Eze 47:22 En het zal gebeuren dat u het [als] erfelijk bezit zult doen toevallen aan u en aan de vreemdelingen die in uw midden verblijven, die in uw midden kinderen verwekt hebben. Zij zullen voor u zijn als een ingezetene onder de Israëlieten. Hun zal het met u in erfelijk bezit toevallen, te midden van de stammen van Israël. Eze 47:23 Het zal gebeuren [dat] in de stam waarbij de vreemdeling verblijft, u daar zijn erfelijk bezit moet geven, spreekt de Heere HEERE. (HSV)
Vergelijk:
Jes 56:3 Laat de vreemdeling die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen: De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden; ... (HSV)
Het land zal tot bloei komen en rijkelijk vrucht dragen. 'In de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe' (Jes. 35:6).
Jes 35:1 De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis; Jes 35:2 zij zal welig bloeien en juichen, ja, juichen en jubelen. De heerlijkheid van de Libanon is haar gegeven, de luister van de Karmel en van Saron; zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des HEREN, de luister van onze God. Jes 35:3 Sterkt de slappe handen en verstevigt de knikkende knieen. Jes 35:4 Zegt tot de versaagden van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, uw God zal komen met wraak, met de vergelding Gods; Hij zal komen en Hij zal u verlossen. Jes 35:5 Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; Jes 35:6 dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen; want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe, Jes 35:7 en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen; waar de jakhalzen verblijven en legeren, zal gras met riet en biezen zijn. Jes 35:8 Daar zal een gebaande weg zijn, die de heilige weg genaamd wordt; geen onreine zal die betreden; maar hij zal alleen voor hen zijn; reizigers noch dwazen zullen erop dolen. Jes 35:9 Daar zal geen leeuw zijn en geen verscheurend dier zal daarop komen; zij worden daar niet gevonden. Maar de verlosten wandelen daarop; Jes 35:10 de vrijgekochten des HEREN zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden. (NBG51)
Ben Goerion, de eerste president van de Joodse staat, bracht zijn laatste levensjaren door in de kibboets Sde Boker in de Negevwoestijn. Op zijn bureau stond een citaat uit Jesaja 35, waar beloofd wordt dat de woestijn eens zal bloeien als een roos.
Sinds de immigratie van Joden (vanaf de 19 eeuw) en het herstel van de staat Israël (1948) wordt het land hersteld, zij het in druk en benauwdheid vanwege de vijandschap der heidenen in en rondom het land. Er is echter nog geen geestelijk herstel.
Hemels vaderland
In tegenstelling tot de aardse landbelofte aan Israël heeft de gemeente van Jezus Christus de belofte van een hemels vaderland. Daar is zij thuis bij de Vader en de Zoon. Maar ook Abraham, Izak en Jacob verlangden naar een hemels vaderland.
Heb 11:8 Door het geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, om uit te gaan naar de plaats die hij als erfdeel zou ontvangen; en hij ging uit zonder te weten waar hij komen zou. Heb 11:9 Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land van de belofte als in een vreemd land en woonde in tenten met Izaak en Jakob, de medeerfgenamen van dezelfde belofte; Heb 11:10 want hij verwachtte de stad die de fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is. (...) Heb 11:13 In het geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften te hebben ontvangen, maar zij zagen het in de verte en begroetten het, en beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. Heb 11:14 Want wie zulke dingen zeggen, tonen duidelijk dat zij een vaderland zoeken. Heb 11:15 En als ze terugdenken aan dat waaruit zij weggetrokken zijn, zouden zij tijd hebben terug te keren; Heb 11:16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen hun God genoemd te worden, want Hij heeft voor hen een stad bereid. (TELOS)
Meer informatie
J. Krayenbelt, Het Heilige Land; reis door Egypte, Palestina en Syrië. Rotterdam: Wenk & Birkhoff, 1895. Omvang: 338 blz. Prachtig reisverslag door een Rotterdamse predikant. Hij beschrijft ook zijn bezoek aan andere plaatsen, zoals Athene en Constantinopel. Alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.
Bron
C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 138-145. Hieruit is, onder toestemming, op 12 april, 8, 12 en 19 mei 2013 tekst over het heilige land verwerkt: over de namen, de ligging en de grootte ervan, de bergen, vlakten, dalen, rivieren, meren, zeeën, luchtgesteldheid, bodemgesteldheid, voortbrengselen en dierenrijk van Israël.
Voetnoten
- ↑ R. Evers,Joden over de hele wereld vieren Jom Kipoer, de grote verzoendag, JoodsActueel.be, 13 sept. 2013.
- ↑ De raming is van de United States Geological Survey in april 2010. Vermeld in Bart van den Dikkenberg, Zion Oil zoekt met de Bijbel in de hand naar aardolie in Israël, op RefDag.nl, 11-06-2011
- ↑ Lawrence Solomon, Israel’s new energy, artkel op FinancialPost.com, 10-11 juni 2011
- ↑ Over het klimaat in Israël, zie https://www.climatestotravel.com/climate/israel
- ↑ Voor de gemeente van Jezus Christus geldt iets dergelijks: de belofte van het heil is onvoorwaardelijk voor ieder die gelooft in de Heer Jezus. Het genot van de zegen van het heil (zoals vreugde, gemeenschap) is afhankelijk van onze trouw. Zonde verhindert gemeenschap met God, ook bij heiligen.
- ↑ Israel Today, oktober 2010, pagina 7.
- ↑ Yair Altman, '500 Arabs begin studies in Ariel: 'There's no racism here'', nieuwsartikel op YnetNews.com, 17 okt. 2010.