Koesj

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Cusj)

Koesj is 1) de naam van een historische persoon, 2) de oude geografische naam van een gebied in het Noord-Oosten van Afrika en 3) de naam van een historisch koninkrijk in het tegenwoordige Soedan.

Koesj zoon van Cham

Koesj (naar het Hebreeuws כּוּשׁ, "Koesj") is een persoon uit de Bijbel. Zijn naam wordt in het Nederlands ook geschreven als Kus, Kush, Cus of Cusch.

Hij was een zoon van Cham, dus een broer van Kanaän en een kleinzoon van Noach.

Koesj was de vader van Nimrod, de eerste machthebber op aarde. De andere zonen van Koesj waren Seba (of Saba), Havila (of Chawila), Sabta, Rama (of Raema) en Sabtecha.

Nageslacht van Cham

Hij is de stamvader van de Afrikanen (met donkere huidskleur), die de Koesjieten genoemd worden. In het moderne Hebreeuws worden Afrikanen koesjim genoemd.

Naar Koesj werd het koninkrijk Koesj genoemd.

Mozes huwde een Koesjitische vrouw (Num. 12:1), vermoedelijk na de dood van zijn eerste vrouw Zippora. Daarover morden zijn zus Mirjam en zijn broer Aäron tegen hem.

Naar Koesj zijn ook de Koesjitische talen vernoemd, een groep talen in de Hoorn van Afrika (=Ethiopië, Eritrea, Djibouti en Somalië).

Gebied en koninkrijk Koesj

Gebied en rijk zijn vernoemd naar Koesj, de zoon van Cham en de kleinzoon van Noach. Van Koesj stammen de Afrikanen (met donkere huidskleur) af, die de Koesjieten of Moren worden genoemd.

Door Egyptische en Hebreeuwse schrijvers werd de naam Koesj gebruikt voor een gebied in het Noord-Oosten van Afrika, namelijk het gebied van het huidige zuidelijk Egypte, Soedan en de Hoorn van Afrika (= Ethiopie, Eritrea, Djibouti en Somalie).

De Statenvertaling vertaalt Koesj (=zwart) door Morenland, d.i. 'Zwartenland', 'Land van de Zwarten'. Het Herziene Statenvertaling heeft Cusj.

Het koninkrijk Koesj lag ten zuiden van Egypte en had zijn centrum rond Khartoem, de tegenwoordige hoofdstad van Soedan. Op die plaats vloeien de blauwe en witte nijl samen. Koesj nam vele Egyptische gebruiken over, inclusief religie en pyramiden. In tegenstelling tot Egypte werd Koesj nooit overwonnen door de Romeinen en bleef dan ook langer bestaan. Tijdens de Romeinse periode was Koesj innerlijk verdeeld en werd overwonnen door de Noba-volken, waarvan de naam Nubië werd afgeleid.

In Zefanja is sprake van 'de rivieren der Moren', de rivieren van Koesj.
Sef 3:10 Van de zijden der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, [met] de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offeranden brengen. (SV)
Wellicht mogen we[1] denken aan de Nijl en de Atbarah (ook genoemd Zwarte Nijl of Astaboras). De laatste rivier is ongeveer 805 km lang, stroomt door Ethiopië en Soedan en mondt bij de stad Atbarah in de Nijl uit. Naar Koesj zijn Israeliëten verstrooid. De profeet Jesaja profeerde aangaande het overblijfsel van Gods volk:
Jes 11:11 Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrie, en van Egypte, en van Pathros, en van Koesj, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee. (SV)

Geschiedenis

Koesj en Egypte ca. 1650 — 1580

Het koninkrijk Koesj bloeide ca. 1069 - 350 v.C.[2] Het kon zich ontwikkelen uit de stadsstaat van Napata, toen Egypte verzwakt was. Napata was dan ook de hoofdstad van het rijk tot 590 v.C.

Koesjitische rijk ca. 700 v.C.

750 - 666 v.C. Koesjitische koningen waren de farao's van Egypte (= 25e dynastie van Egypte, ) en Koesjitische princessen beheersten als 'Gods Vrouw van Amun' het bestuur van Thebe. Koning Kashta van Koesj (ca. 750 v.C.) was de eerste Koesjitische farao op de troon van Egypte. Hij benoemde zijn dochter Amenirdis I als de eerste Koesjitische 'Godsvrouw van Amun'. Kashta werd opgevolgd door andere grote Koesjitische koningen, die regeerden tot de Assyrische invasie door Assurbanipal in 666 v.C.

ca. 750 v.C. Koning Kashta van het koninkrijk Koesj neemt Egypte in.

747—721/716 v.C. Koning Piye van Koesj, de opvolger van Kashta, verovert Egypte.

721/716—707/702 v.C. Koning Shabaka van Koesj, die Piye opvolgt, breidt zijn heerschappij over Egypte uit.

590 v.C. Napata wordt geplunderd door de Egyptische farao Psammeticus II (595-589 v.C.) en de hoofdstad van Kush wordt van Napata verplaatst naar Meroë.[2]

1e eeuw na C. In de eerste helft van deze eeuw komt de kamerling van de koningin van Koesj in het land van Israël tot geloof in Jezus Christus door de dienst van de evangelist Filippus.

Filippus in de wagen van de kamerling. Illustratie door Sweet Media.

ca. 330 n.C. Een invasie door de Aksumieten (ca. 330 n.C.), die de stad verwoesten en het koninkrijk Koesj ten val brengen. Overmatig gebruik van het land had de middelen van Koesj echter al uitgeput en de steden zouden hoogstwaarschijnlijk zelfs zonder de invasie zijn verlaten. Na deze gebeurtenis overleven Meroë en het slinkende koninkrijk Koesj nog 20 jaar, tot het einde ca. 350 n.C.[2]

ca. 350 n.C. Einde van het koninkrijk Koesj.

Toekomst

In de coalitie van Gog, die een invasie in Israël onderneemt, bevinden zich moren (Koesjieten), ze worden onmiddelijk na de Perzen (Iraniërs) genoemd.
Eze 38:5  Perzen, Moren en Puteërs met hen, die altemaal schild en helm [voeren]; (SV)
Bij de toekomstige verschijning van God (in de verheerlijkte Christus), wanneer Hij komt om de wereld te oordelen en Zijn volk Israël te verlossen, zullen de inwoners van Koesj verschrikt worden. De profeet Habakuk zag in een gezicht:
Hab 3:3 God kwam van Theman, en de Heilige van den berg Paran. Sela. Zijn heerlijkheid bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof. Hab 3:4 En er was een glans als des lichts, Hij had hoornen aan Zijn hand, en aldaar was Zijn sterkte verborgen. Hab 3:5 Voor Zijn aangezicht ging de pestilentie, en de vurige kool ging voor Zijn voeten henen. Hab 3:6 Hij stond, en mat het land, Hij zag toe, en maakte de heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne. Hab 3:7 Ik zag de tenten van Koesjan onder de ijdelheid; de gordijnen des lands van Midian schudden. Hab 3:8 Was de HEERE ontstoken tegen de rivieren? Was Uw toorn tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee, toen Gij op Uw paarden reedt? Uw wagens waren heil. Hab 3:9 De naakte grond werd ontbloot [door] Uw boog, [om] de eden, aan de stammen gedaan [door] het woord. Sela. Gij hebt de rivieren der aarde gekloofd. Hab 3:10 De bergen zagen U, [en] leden smart; de waterstroom ging door, de afgrond gaf zijn stem, hij hief zijn zijden op [in] de hoogte. Hab 3:11 De zon en de maan stonden stil in [haar] woning; met het licht gingen Uw pijlen daarhenen, met glans Uw bliksemende spies. Hab 3:12 Met gramschap tradt Gij [door] het land, met toorn dorstet Gij de heidenen. Hab 3:13 Gij toogt uit tot verlossing Uws volks, tot verlossing met Uw Gezalfde; Gij doorwonddet het hoofd van het huis des goddelozen, ontblotende den grond tot den hals toe. Sela. Hab 3:14 Gij doorboordet met zijn staven het hoofd zijner dorplieden; zij hebben gestormd, om mij te verstrooien; die zich verheugden, alsof zij de ellendigen in het verborgen zouden opeten. Hab 3:15 Gij betradt [met] Uw paarden de zee; de geweldige wateren werden een hoop. (SV)
Over de vermelding van Midian en Koesjan (waarschijnlijk duidend op Koesj) schrijft Dächsel: "De Profeet noemt juist deze twee volken als vertegenwoordigers van alle volken; welke eens voor de verschijning van de Rechter der wereld zullen sidderen, omdat Hij in het voorgaande deze toekomstige verschijning met haar uitwerkingen op de volken vergeleken heeft met de verschijning Gods op de Sinaï, en bij de doorleiding van het volk door de Schelfzee, aan welker beide zijden deze volken wonen."[3] Uit Koesj zullen aanbidders komen en God offeranden brengen. 
Sef 3:10 Van de zijden der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, [met] de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offeranden brengen. (SV)
Rond 700 v.C., na de vernietiging van het Assyrische leger bij Jeruzalem door een engel van God, hebben afgezanten van Koesj een geschenk gebracht in Jeruzalem (Jes. 18:7) om God te huldigen, daar ook zij vreesden voor een Assyrische invasie. In de toekomst zullen de Moren (Soedanezen en wellicht meer negroïde Afrikanen) wederom de God van Israël hulde brengen.

Meer informatie

Artikel Koesj_(oudheid) op Wikipedia.nl

Artikel Kus (Hebreeuwse Bijbel) op Wikipedia.nl

Bronnen

Onder meer:

Voetnoten

  1. Met Karl August Dächsel in zijn commentaar bij Zef. 3:10. Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) (Kampen: Bos, 1893-1901).
  2. 2,0 2,1 2,2 The Kingdom of Kusj, Ancient.eu. Geraadpleegd 29 april 2020.
  3. Aangehaald in het bijbelcommentaar van Dächsel, Van Lingen en Van Griethuijsen, bij Hab. 3:7