Dedan (= 'lieveling') is in de Bijbel een naam die verwijst naar de volgende personen en landstreken:

1. Zoon van Joksan en een kleinzoon van Abraham en diens bijvrouw Ketura.

1Kr 1:32 De zonen van Ketura, de bijvrouw van Abraham: zij baarde Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah. De zonen van Joksan waren Sjeba en Dedan. (HSV)

Ge 25:3 Joksan verwekte Sjeba en Dedan. De zonen van Dedan waren de Assurieten, de Letusieten en de Leümmieten. (HSV)

De nakomelingen deze Dedan bewoonden waarschijnlijk de grenzen van Idumea (= Edom).

2. Landstreek genoemd in Jer. 25:23; 49:8; Ezech. 25:13. Het staat meer dan eens in deze profetieën in verband met Edom, zodat de streek waarschijnlijk was verbonden met de nakomelingen van Abraham.

3. Tweede zoon van de Chamiet Raema (Gen. 10:7; 1 Kron 1:9). Afstamming:

Nageslacht van Cham

Zijn nakomelingen, Dedanieten geheten, zouden gewoond hebben op het Arabisch schiereland (zie 4.).

4. Landstreek of Arabische handelsstad of handelsvolk op het Arabische schiereiland, genoemd in Ezech. 27:15,20; 38:13 en blijkbaar een andere plaats dan de onder 2. genoemde landstreek met dezelfde naam[1]. Waarschijnlijk een landstreek waar de nakomelingen van Cush, waaronder Dedan (zie 3.) zich vestigden.

Dedan (zie 4.) gelocaliseerd aan de Rode Zee. 

Bronnen

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Dedan. Hieruit is op 23 juli tekst genomen, vertaald en verwerkt.

Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Dedan. Hieruit is op 23 juli 2012 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoot

  1. Sommigen echter houden 2. en 4. voor dezelfde streek of stad. Volgens de Christelijke Encyclopedie (1925-1931) s.v. Dedan, was Dedan een Arabische handelsstad in het zuidelijk gedeelte van de Perzische zeeboezem, waar waarschijnlijk Cuschieten (zie 3.) en Keturische Arabieren (zie 1.) zich met elkaar vermengden. Een ruinestad in Hedschas draagt nog de naam Daïdan.