Romeinen 6

Uit Christipedia

Romeinen 6 is een hoofdstuk van De brief van Paulus aan de Romeinen, een geschrift in de Bijbel, en telt 23 verzen.

Hoofdstukken van De brief van Paulus aan de Romeinen samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
Verzen van Romeinen 6 becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 21 · 22 · 23

Samenvatting

1-14 De vraag of wij in de zonde zouden blijven, opdat de genade toeneemt, beantwoordt Paulus ontkennend, met opgaaf van redenen. 15-23 Ook de tweede vraag, of wij zouden zondigen, omdat wij niet onder wet, maar onder genade zijn, beantwoordt hij ontkennend, met redenen omkleed.  

1

1 Wat zullen wij dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? (Telos) 

In de zonde blijven. Blijven zondigen, 'in de zonde leven' (vers 2).

2

2 Volstrekt niet! Hoe zouden wij, die ten opzichte van de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?(Telos) 

Ten opzichte van de zonde gestorven. Doordat wij verenigd zijn met Christus in zijn sterven en dood. Hij is gestorven, wij zijn met Hem gestorven.

3

3 Of weet u niet, dat wij allen die tot Christus Jezus gedoopt zijn, tot zijn dood gedoopt zijn? (Telos) 

De doop (door onderdompeling) symboliseert (onder meer) een begrafenis (vers 4). Wij zijn met Hem gestorven en begraven, "met hem één geworden in de gelijkheid van zijn dood" (vers 5). Het woordje "tot" duidt aan dat wij tot Hem zijn gebracht en met Hem verenigd zijn geworden; wij zijn met Hem verbonden, wij staan aan Zijn kant.

4

4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. (Telos) 

De dopeling blijft niet in het watergraf. Na de doop door onderdompeling staat hij weer op. Ook dat heeft een symbolische betekenis: wij zijn met Christus gestorven èn opgewekt, opgestaan. Wij zijn met Hem één geworden, ook "in de gelijkheid van zijn opstanding" (vers 6). En na deze opstanding volgt een wandel in nieuwheid van leven. De verbinding met Hem blijft, immers is Hij de bron van ons leven.

Opgewekt door de heerlijkheid van de Vader. Door Diens macht, door Hem die leven heeft in zichzelf.

In nieuwheid van leven zouden wandelen. Dat houdt in: niet meer de zonde dienen (vers 6).

2Co 13:3 U zoekt immers een bewijs dat Christus in mij spreekt (die jegens u niet zwak is, maar sterk is onder u; 2Co 13:4 Hij is immers in zwakheid gekruisigd, maar leeft door Gods kracht; en wij zijn immers zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door Gods kracht jegens u); (Telos)

5

5 Want als wij met hem een geworden zijn in de gelijkheid van zijn dood, dan zullen wij het ook zijn in de gelijkheid van zijn opstanding; (Telos) 

Als wij met hem een geworden zijn in de gelijkheid van zijn dood. Wij zijn "voor de wet gedood door het lichaam van Christus" (Rom. 7:4)

6

6 daar wij dit weten, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen. (CP)[1]

Onze oude mens. Zoals wij waren vóórdat wij tot geloof in de Heer Jezus kwamen en ons tot God bekeerden.

Medegekruisigd. Met Hem gekruisigd en met Hem gestorven en met Hem begraven.

Lichaam van de zonde. De zonde heerste in ons lichaam en werkte door ons lichaam. Door ons lichaam, zijn leden, dienden wij de zonde.

Niet meer de zonde dienen. Maar in nieuwheid van leven wandelen (vers 5).

7

7 Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. (Telos) 

Gerechtvaardigd van de zonde. Dat is rechtens (naar het recht) vrij van de zonde[2]. Hij kan naar het recht vrijuit gaan, omdat de straf is gedragen.

8

8 Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, (Telos) 

Dat wij ook met Hem zullen leven. Thans op aarde, zij het naar het lichaam nog sterfelijk, en eens, onsterfelijk, met Hem in de hemel. Daar wij met Hem eengemaakt zijn in zijn dood en opstanding.

Dat wij ook met Hem zullen leven. Zie vs. 13.

9

9 daar wij weten dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood heerst niet meer over Hem. (Telos) 

De dood heerst niet meer over Hem. Hij zal niet meer sterven. De dood heeft over Hem geheerst voor zover hij zich vrijwillig (!) aan haar macht heeft onderworpen, de dood heeft geleden, de dood is ingegaan.

Romeinen 5: 14 toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen. (...) 17 Want als door de overtreding van de ene de dood heeft geregeerd door die ene, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen in het leven regeren door de Ene, Jezus Christus.) -

Achter de regering of heerschappij van de dood zit de regering of heerschappij van de zonde:

Romeinen 5: 21 opdat, zoals de zonde heeft geregeerd door de dood, zo ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heer.


10

10 Want wat Hij is gestorven, is Hij eens voor altijd ten opzichte van de zonde gestorven, maar wat Hij leeft, leeft Hij voor God. (Telos) 

Ten opzichte van de zonde gestorven. Alsof Hij zonde had gedaan, in de zonde had geleefd, een zondaar was geweest. Hij stierf 'des zondaars dood'. Hij heeft (plaatsvervangend) de straf, de doodstraf voor de zonde gedragen, het doodsloon van de zonde ontvangen, en Hij is nu vrij ten opzichte van de zonde (vergelijk vers 7). Hij is 'dood ten opzichte van de zonde' (vers 11).

Wat Hij leeft, leeft Hij voor God. Daarom mogen ook wij, die met Jezus zijn één geworden, leven voor God, zie volgende vers.

11

11 Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus. (Telos) 

Zo ook u, enz. Na de beantwoording van de vraag in vers 1 komt nu onze praktische uitwerking van het in de verzen 1-10 beschreven heilsfeit.

Ten opzichte van dood te zijn. Ook deze onze staat geldt "in Christus Jezus", die eens voor altijd ten opzichte van de zonde gestorven is (10).

12

12 Laat dan de zonde niet regeren in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. (Telos)

Regeren. Zie vs. 14: "heersen".

Zijn begeerten. De begeerten van het lichaam[3], van het vlees.

Deze regent vraagt door de begeerten van het vlees dingen van ons die we niet mogen doen. Als we die begeerten gehoorzamen, regeert de zonde over ons. Maar wij zijn niet meer onder zijn heerschappij, wij zijn overgebracht in een ander koninkrijk. Als wij als werknemer ergens ontslagen zijn of ons ontslag hebben genomen en vertrokken zijn, dan hoeven we de oude baas niet meer te gehoorzamen, wanneer wij hem onderweg tegenkomen.

13

13 En stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van [de] ongerechtigheid, maar stelt uzelf voor God als uit [de] doden levend [geworden], en uw leden voor God tot werktuigen van [de] gerechtigheid. (Telos) 

Uw leden. Handen, armen, benen, voeten, keel, tongen, lippen.

Ro 3:13 ‘hun keel is een open graf; met hun tongen plegen zij bedrog’; ‘addergif is onder hun lippen’; Ro 3:14 ‘hun mond is vol vervloeking en bitterheid’; Ro 3:15 ‘hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; (telos)

Monden en vuisten zondigden tegen Christus.

Mr 14:65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen en zijn gezicht te bedekken en Hem met vuisten te slaan en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaren sloegen Hem in het gezicht. (TELOS)

Niet voor de zonde. Om haar te gehoorzamen (vs. 16), als macht die over ons heerst. In tegenstelling tot God, die wij mogen dienen.

Zonde ... ongerechtigheid. 1 Joh. 5:17 zegt: "Alle ongerechtigheid is zonde". De zonde is een macht. Als wij haar dienen, doen we met onze leden werken van ongerechtigheid, onrechtvaardige daden.

Uit [de] doden levend [geworden]. zie vs. 8.

14

14 Want de zonde zal over u niet heersen; want u bent niet onder [de] wet, maar onder [de] genade. (Telos) 

De zonde zal over u niet heersen.

Ge 4:7  [Is] [er] niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. (SV)

Niet onder [de] wet. De wet, die goed is, prikkelt de zonde en doet de overtreding toenemen

Romeinen 5: 20  Maar de wet is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waar de zonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden;

Maar onder [de] genade. Onder de genade doen wij goede dingen, de genade van God stelt ons daartoe in staat. Tegen goede dingen is geen wet.

15

15 Wat dan? Zouden wij zondigen, omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! (Telos) 

Nu wordt de tweede, met de eerste van vers 1 verwante vraag aan de orde gesteld.

16

16 Weet u niet, dat voor wie u zich als slaven stelt om te gehoorzamen, u slaven bent van hem die u gehoorzaamt, of van de zonde tot de dood, of van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? (Telos)  

De zonde... de gehoorzaamheid. De twee tegendelen. Zonde is ongehoorzaamheid aan God. Gehoorzaamheid aan God leidt tot een rechtvaardig leven, tot praktische gerechtigheid. Geloof geeft gerechtigheid voor God. Gehoorzaamheid aan de zonde (onreinheid en wetteloosheid, vs. 19) leidt tot praktische wetteloosheid.

Van de zonde. Zie vs. 17.

17

17 Maar God zij dank dat u slaven van de zonde was, maar van harte gehoorzaam bent geworden aan de inhoud van [de] leer waarin u onderwezen bent. (Telos) 

U slaven van de zonde was. Zie vs. 16, 19. Wij zijn geen slaven van de zonde meer, wij wáren het, het is verleden tijd! 'Slaven van de zonde' staat tegenover 'slaven van de gerechtigheid' (vs. 18).

Gehoorzaam bent geworden aan [de] inhoud van de leer. Vgl. de 'geloofsgehoorzaamheid' in deze twee verzen.

Romeinen 1: 5 door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben voor zijn naam, tot geloofsgehoorzaamheid onder alle volken

Romeinen 16: 26 maar die nu is geopenbaard en door profetische Schriften, naar het bevel van de eeuwige God, tot geloofsgehoorzaamheid aan alle volken is bekend gemaakt,


18

18 En vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden. (Telos) 

Vrijgemaakt van de zonde. Van de heerschappij van de zonde, van de slavernij van de zonde. De zonde is niet langer onze meester.

Slaven van de gerechtigheid. In plaats van 'slaven van de zonde' (vs. 17).

19

19 (Ik spreek menselijkerwijs, om de zwakheid van uw vlees.) Want zoals u uw leden hebt gesteld in slavernij van de onreinheid en de wetteloosheid tot de wetteloosheid, stelt nu zo uw leden in slavernij van de gerechtigheid tot heiliging. (Telos) 

Ik spreek menselijkerwijs. In termen van slavernij, de verhouding van meester en slaaf, waarin de meester heerst en de slaaf gehoorzaamt. Slavernij is indertijd een bekende verhouding in de maatschappij.

Slavernij van de onreinheid en de wetteloosheid. Dus van de zonde (16).

Tot de wetteloosheid. Tot wetteloosheid gedrag. Tegenstelling: 'gehoorzaamheid tot gerechtigheid' (vs. 16)

Stelt nu zo. Nu komt de vermaning, de aansporing, na beantwoording van de tweede vraag, gesteld in vs. 15.

Tot heiliging. Zie vs. 22: "hebt u uw vrucht tot heiliging". Een rechtvaardig leven leidt tot heiliging. God is heilig. Door gerechtigheid te beoefenen, worden wij heilig als God.

Mt 5:44  Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief en bidt voor hen die u vervolgen, Mt 5:45  opdat u zonen wordt van uw Vader die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Mt 5:46  Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? Mt 5:47  En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer? Doen ook de volken niet hetzelfde? Mt 5:48  Weest u dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is. Mt 6:1 Past er echter voor op dat u uw gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen, om door hen te worden gezien; anders hebt u geen loon bij uw Vader die in de hemelen is. (Telos)

21

21 Welke vrucht had u dan toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood. (Telos)

Welke vrucht. Wat had het u opgeleverd? Wat was uw opbrengst?

22

22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebt u uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven. (Telos) 

Uw vrucht tot heiliging. Vgl. vs. 19: "slavernij van de gerechtigheid tot heiliging".

Romeinen 7: 4 Dus bent ook u, mijn broeders, voor de wet gedood door het lichaam van Christus, opdat u aan een ander toebehoort, aan Hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij voor God vrucht dragen.


Vrucht dragen voor God in goede werken, in het doen van gerechtigheid, leidt tot heiliging.

23

23 Want het loon van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer. (Telos) 

Het loon van de zonde. De zonde voorgesteld als een meester die zijn dienstknecht uitbetaalt.

Genadegave. Het eeuwige leven is geen loon naar werken, maar een gave van God die wij niet verdiend hebben en die wij uit genade, door Zijn goedheid, ontvangen.

Nabeschouwing

In dit hoofdstuk behandelt Paulus twee vragen

  1. zullen we de genade vermeerderen door in de zonde blijven? (vers 1)
  2. zouden we zondigen juist omdat we niet onder wet maar onder genade zijn? (vers 15)

In het vorige hoofdstuk lazen we dat de vermeerdering van zonde onder invloed van de wet van Godswege gepareerd wordt door vermeerdering van genade. Meer zonde leidt dus tot meer genade. Want de genade moet regeren, niet de zonde. Deze informatie roept vragen op. Deze vragen worden ingegeven door de zwakheid van ons vlees (Ro 6:19). Ons vlees blijft geneigd tot zonde.

Ad 1. Zullen we de genade vermeerderen door in de zonde blijven? Nee, betoogt Paulus. Dat is niet consequent, omdat we van de zonde zijn gescheiden. We zijn met Christus één geworden in zijn dood en opstanding. Door Zijn dood zijn we, d.i. onze oude mens, gestorven ten opzichte van de zonde. Zo moest het lichaam van de zonde teniet worden gedaan, opdat wij niet meer de zonde dienen. Zijn dood scheidt ons van de zonde. Maar Christus is opgestaan en wij met Hem. Zijn opstanding brengt ons in een nieuw leven. Christus leeft voor God en wij ook; wij leven niet langer voor de zonde.

Na de beschrijving van dit heilsfeit (1-10) komt de aansporing: in plaats van in de zonde te blijven moeten we ons dood houden voor de zonde, maar voor God levend in Christus Jezus. We moeten ons in de dienst van God stellen. We kunnen God dienen omdat we onder Gods genade leven, niet onder de wet.

Ad. 2. Een tweede vraag is: Zouden we zondigen juist omdat we niet onder wet maar onder genade zijn? (vers 15). Nee, want we hebben (bij onze bekering) ervoor gekozen God te dienen en niet de zonde. We zijn vrijgemaakt van de zonde. De dienst van de zonde leidt tot de dood, de dienst van God tot heiliging en eeuwig leven.

Op de beschrijving van het heilsfeit (15-18) volgt de vermaning (19): stelt u leden in slavernij van de gerechtigheid.

De zonde (onreinheid, wetteloosheid) dienen als slaaf → wrange vruchten → dood (loon van de zonde)

God (de gerechtigheid) dienen als slaaf → goede vruchten, gerechtigheid doen → heiliging, eeuwig leven (genadegave).

Voetnoten

  1. Hier in Christipedia een iets verbeterde versie van de Telos-vertaling van dit vers.
  2. Het Nieuwe Testament; herziene Voorhoeve-uitgave (Vaassen: uitgeverij H. Medema, 1982), aantekening bij Rom. 6:7.
  3. Patrik, Polus en Wels, de Verklaring van de Geheele Heilige Schrift, door eenigen van de voornaamste Engelsche Godgeleerden (18e eeuw).