Romeinen 7

Uit Christipedia

Romeinen 7 is een hoofdstuk van de Brief van Paulus aan de Romeinen, een geschrift in de Bijbel, en telt 26 verzen.

Hoofdstukken van de Brief van Paulus aan de Romeinen samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
Verzen van Romeinen 7 becommentarieerd: · 1 · 2 · 4 · 5 · 6 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26

Samenvatting

1-6 Wij zijn voor de wet gestorven door het lichaam van Christus en daarmee van de wet vrijgemaakt. Wij behoren Christus toe en leven in nieuwheid van geest voor God. 7-11 De wet, die goed is en ten leven dient, prikkelt de zonde in en is mij hierdoor ten dode geworden. 12-26 Maar eigenlijk is niet de wet, maar de zonde in mijn vlees ten dode. In mijn leden is de wet van de zonde. Deze wet dien ik met het vlees, hoewel ik met mijn denken de wet van God dien.

1

1 Of weet u niet, broeders (ik spreek immers tot hen die [de] wet kennen), dat de wet heerst over de mens zolang hij leeft? (Telos) 

Die [de] wet kennen. Die weten wat het is onder een wet te leven.

Dat de wet heerst over de mens zolang hij leeft. Paulus geeft hierna een voorbeeld. Een ander voorbeeld: een dode is niet meer onder de verkeerswet of een andere wet van het land waarin hij woonde. Landswetten gelden voor de levende burgers.

2

2 Want de gehuwde vrouw is door de wet verbonden aan haar man bij diens leven; maar is de man gestorven, dan is zij vrijgemaakt van de wet die haar aan de man bond. (Telos) 

Paulus gebruikt nu, na het maatschappelijk voorbeeld van de slaaf-heer verhouding (hoofdstuk 6), het voorbeeld van de huwelijksbetrekking van een vrouw en haar vrouw. In het eerste voorbeeld gaat het om twee heren (zonde versus gerechtigheid) en één slaaf, in het tweede om twee mannen en één vrouw.

Bond. In vs. 6 spreek Paulus van "gevangen" zijn.

4

4 Dus bent ook u, mijn broeders, voor de wet gedood door het lichaam van Christus, opdat u aan een ander toebehoort, aan Hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij voor God vrucht dragen. (Telos) 

Dus bent ook u ... voor de wet gedood. Ook u, als zondaars. Paulus onderscheidt het ik en de zonde (vs. 17). Wij zijn vrijgemaakt van de zonde (6:18, 20),

Gedood door het lichaam van Christus. Daar wij, als zondaars, als 'oude mensen' (Ef. 4:22), met Hem gestorven zijn, zijn wij voor de wet gedood.

Romeinen 6: 5 Want als wij met hem een geworden zijn in de gelijkheid van zijn dood, dan zullen wij het ook zijn in de gelijkheid van zijn opstanding; 6 daar wij dit weten, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen. 7 Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. 8 Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, 11 Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus.

Efe 4:22  dat u, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens hebt afgelegd, die ten verderve gaat overeenkomstig zijn bedriegelijke begeerten, Efe 4:23  en vernieuwd bent in de geest van uw denken, Efe 4:24  en de nieuwe mens hebt aangedaan, die overeenkomstig God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid. (Telos)

Opdat u aan een ander toebehoort. Niet langer aan de zonde, die boze meester, maar ook Christus, die goede Heer.

Ro 8:8  En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. Ro 8:9  Maar u bent niet in het vlees maar in de Geest, als inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. (Telos)

Opdat wij voor God vrucht dragen. En niet voor de dood (5).

Romeinen 6: 21 Welke vrucht had u dan toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood. 22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebt u uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven.

Ga 5:22  Maar de vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. (Telos)

Efe 5:9  (want de vrucht van het licht bestaat in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid), (Telos)

Flp 1:11  vervuld met de vrucht van de gerechtigheid die door Jezus Christus is, tot heerlijkheid en lof van God. (Telos)

Col 1:10  om de Heer waardig te wandelen tot al zijn welbehagen, terwijl u in alle goed werk vrucht draagt en opgroeit door de kennis van God, (Telos)

5

5 Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die door de wet gewekt worden, in onze leden om voor de dood vrucht te dragen. (Telos) 

Het vlees. Het lichaam met zijn zondige natuur. Zie vs. 18

Toen wij in het vlees waren.

Ro 8:8  En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. Ro 8:9  Maar u bent niet in het vlees maar in de Geest, als inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. (Telos)

De hartstochten van de zonden die door de wet gewekt worden. Zie vs. 8: "de zonde heeft ... in mij elke begeerte opgewekt".

In onze leden. De leden van ons lichaam.

Voor de dood vrucht dragen. Dingen doen die de dood tot gevolg hebben (6:21). Het loon van de zonde is de dood (6:23). "Ik stierf" (vs. 9); zie ook vs. 10, 11, 13. In tegenstelling tot: 'vrucht dragen voor God' (vers 4), die ons eeuwig leven geeft.

Ro 6:20  Want toen u slaven van de zonde was, was u vrij ten opzichte van de gerechtigheid.  Ro 6:21  Welke vrucht had u dan toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood. Ro 6:22  Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebt u uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven.  Ro 6:23  Want het loon van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer. (Telos)

6

6 Maar nu zijn wij van de wet vrijgemaakt, gestorven aan dat waarin wij gevangen waren, zodat wij dienen in nieuwheid van [de] geest en niet in oudheid van [de] letter. (Telos) 

Gevangen. Lett. (vast)gehouden, bewaard.

Gestorven aan dat waarin wij gevangen waren. Gestorven aan de wet, of aan de band van wet en zonde, of aan de zonde, waaronder wij verkocht waren (14). Het onder de wet in bewaring gesteld en ingesloten zijn komt tot uitdrukking in het volgende vers:

Ga 3:23  Maar voordat het geloof kwam, waren wij als gevangenen onder de wet, in verzekerde bewaring tot op het geloof dat geopenbaard zou worden. Ga 3:24  De wet is dus onze tuchtmeester geweest tot op Christus, opdat wij op grond van geloof gerechtvaardigd zouden worden. Ga 3:25  Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een tuchtmeester; Ga 3:26  want u bent allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus. (Telos)

Dienen. Als een slaaf dienen, gehoorzaam dienen. Nieuwheid van [de] geest.

Ro 6:4  Wij zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. (Telos)

Efe 4:22  dat u, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens hebt afgelegd, die ten verderve gaat overeenkomstig zijn bedriegelijke begeerten, Efe 4:23  en vernieuwd bent in de geest van uw denken, Efe 4:24  en de nieuwe mens hebt aangedaan, die overeenkomstig God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid. (Telos)

Sommigen denken aan de Geest en vertalen: "Nieuwheid van [de] Geest".

Van [de] letter. Van de geschreven wet.

8

8 Maar de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en in mij elke begeerte opgewekt; want zonder wet is de zonde dood. (Telos) 

Gebod "U zult niet begeren" prikkelt zonde → zonde wekt begeerte op → begeerte.

Het gebod. Vermeld in vs. 7.

De zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en in mij elke begeerte opgewekt. Zie vs. 5.

Zonder wet is de zonde dood. De wet prikkelt de zonde, doet haar opleven (vs. 9).

9

9 Ik nu leefde vroeger zonder wet; maar toen het gebod kwam, leefde de zonde op, maar ik stierf. (Telos) 

Ik nu leefde vroeger zonder wet. Misschien bedoelt Paulus: toen ik nog een kind was en ik geen kennis van de wet had.

Toen het gebod kwam. Door het onderwijs in de wet. Op z'n twaalfde wordt een jongen in het orthodoxe jodendom een 'zoon der wet'.

Ik stierf. In geestelijke zin; de lichamelijke dood is het einde. Ik droeg vrucht voor de dood (vgl. vers 5). De zonde heeft mij "door het gebod gedood" (vs. 11, vgl. vzn. 10, 13).

Efe 2:1  En u heeft God opgewekt, toen u dood was in uw overtredingen en zonden, (Telos)

Col 2:13  En u, toen u dood was in de overtredingen en in de onbesnedenheid van uw vlees, u heeft Hij mee levend gemaakt met Hem, terwijl Hij ons alle overtredingen vergeven heeft; (Telos)

Zie Dood over de geestelijke dood.

10

10 En het gebod dat ten leven was, bleek mij ten dode te zijn. (Telos) 

Het gebod dat ten leven was. Zou ik de geboden doen, zonder één te overtreden, dan zou ik leven.

Wet → doen van de wet → leven.

Zonde + wet → begeerte door de zonde opgewekt → zondigen (overtreden van de wet) → geestelijke dood, gevolgd door lichamelijke dood.

Bleek mij ten dode te zijn. Door de zonde, zie volgende vers. Zie ook vers 5, 9, 13. De wet wekt harstochten van de zonde (vers 5) op.

11

11 Want de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en mij verleid en door het gebod gedood. (Telos) 

Zonde + wet → begeerte door de zonde opgewekt, verleiding door de zonde → zondigen (overtreden van de wet) → dood.

De zonde. Als macht in het vlees; de zondenatuur, de zondige natuur.

Mij verleid. Evenals de duivel Eva verleid heeft en begeerte bij haar heeft opgewekt, waardoor zij tot zonde kwam en stierf.

12

12 De wet is dus heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. (Telos)

En goed. Zie vs. 16.

13

13 Is dan het goede mij de dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde, opdat zij zou blijken zonde te zijn, heeft door het goede mij de dood gewerkt, opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod. (Telos) 

De dood geworden. Zie vzn. 5, 9-11.

Zou blijken zonde te zijn. Door de wet, het gebod, het verbod; de wet doet de zonde als het ware uit de kast komen. Zie ook vs. 7: door de wet komt kennis van de zonde.

Het goede. De wet is goed (vs. 12, 16).

14

14 Want wij weten dat de wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. (Telos) 

Dat de wet geestelijk is. En heilig, rechtvaardig en goed (vs. 12).

Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Vleselijk zijn, in het vlees zijn (vs. 5): door het vlees geleid worden, door de zonde verleid worden (vs. 11). Dat is wanneer ik als gelovige onder de wet leef, die de zonde prikkelt en doet opleven.

Verkocht onder de zonde: als een slaaf verkocht aan een meester die Zonde heet. Het gemis van vrijheid om het goede te doen wordt in het volgende vers weergegeven.

15

15 Want wat ik doe, weet ik niet; want niet wat ik wil, bedrijf ik, maar wat ik haat, dat doe ik. (Telos) 

Dat is iemand die onvrij is, die een slaaf van de zonde is.

Wat ik wil. Ik wil het goede doen (vers 18).

16

16 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, stem ik met de wet in dat zij goed is. (Telos) 

Wat ik niet wil. De wil is gericht op het goede. Het is de wil van de nieuwe natuur.

De wet .. goed is. Zie vers 12-13.

17

17 Maar dan ben ik het niet meer die het doe, maar de zonde die in mij woont. (Telos) 

Dat is onvrijheid.

De zonde die in mij woont. Dat is in mijn vlees (vers 18), in mijn lichaam. De gelovige heeft in zijn vlees een zondige natuur.

18

18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet. (Telos) 

In mijn vlees. Vgl. vs 5 ("toen wij in het vlees waren", "in onze leden"), vs. 14 ("vleselijk").

Het willen. Het willen doen van het goede, vers 19.

Maar het doen van het goede niet. Want de zonde wekt een begeerte op, die sterker is dan mijn willen van het goede.

19

19 Want het goede dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijf ik. (Telos) 

Dat is onvrijheid. Vgl. vers 21

Het kwade. Dat door de wet verboden wordt.

20

20 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, dan doe ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont (Telos) 

Door de wet, de zonde in mij prikkelt en doet opleven, ontstaat een innerlijke strijd, die de zonde dikwijls wint.

De zonde die in mij woont. Dat is in mijn vlees, in mijn leden (5, 17-18, 23).

21

21 Ik vind dus deze wet voor mij die het goede wil doen: dat het kwade bij mij voorhanden is. (Telos) 

Vgl. vers 19.

Deze wet. Wetmatigheid, niet de wet of een gebod van Mozes.

22

22 Want ik verlustig mij in de wet van God naar de innerlijke mens; (Telos) 

Ik verlustig mij in de wet van God. Daar zij goed, heilig en rechtvaardig is (vers 12).

Naar de innerlijke mens. Die vernieuwd is, een nieuwe natuur heeft en het goede wil doen.

23

23 maar ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij tot gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is. (Telos) 

In mijn leden. In mijn vlees (5), "in onze leden" (5). De leden van mijn vlees, mijn lichaam.

Een andere wet. Een andere wetmatigheid, namelijk de wet van de zonde die in mijn leden is.

Strijd voert tegen.

Ga 5:17  Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; want deze staan tegenover elkaar, opdat u niet doet wat u wilt. (Telos)

De wet van mijn denken. Zie ook vs. 26. Mijn vernieuwde denken stemt - als regel of wetmatig - in met de wet van God dat zij goed is (vers 16) en ik verlustig mij in de wet van God (vers 22).

De wet van de zonde. Zie vs. 26. De wetmatigheid dat de zonde geprikkeld wordt door de wet van God.

24

24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood? (Telos) 

Ik ellendig mens. Die gevangen is (23).

Verlossen. Vrijmaken, vgl. vs. 6.

Uit dit lichaam van de dood. In dit lichaam, dit vlees (vs. 25; vgl. vs. 5 "toen wij in het vlees waren") woont de zonde. Het loon van de zonde is de dood.

Ro 6:23  Want het loon van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer. (Telos)

Zie ook vs. 5 ("voor de dood vrucht te dragen").

25

25 God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer! (Telos) 

Want God heeft verlossing geschonken door Jezus Christus.

26

26 Dus ikzelf dien wel met het denken de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde. (Telos) 

Ikzelf dien wel met het denken de wet van God. Met mijn denken stem ik in met de wet van God. vs. 23: "de wet van mijn denken".

Met het vlees de wet van de zonde. Zie ook vs. 18 en 23; vs. 23: "de wet van de zonde die in mijn leden is"; en Rom. 8:2.

De wet van God zegt: Begeer niet!; de wet van de zonde zegt daarentegen: Begeer wel! Vervolgens gaat het vlees begeren.

De wet van de zonde maakt dat ik, als ik naar de wet van God het goede wil doen, door het vlees het kwade begeer en het dan bedrijf met de leden van mijn lichaam. Ik ben gebonden aan "de wet van de zonde en de dood".

Romeinen 8: 2  want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood.


Nabeschouwing

Paulus beschrijft de verhouding van de gelovige tot de wet van God. Dit hoofdstuk vervolgt met de beantwoording van een vraag uit het vorige hoofdstuk en behandelt een nieuwe vraag. De vraag uit het vorige hoofdstuk was:

Ro 6:15 Wat dan? Zouden wij zondigen, omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! (TELOS)

De nieuwe vraag is:

Ro 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? (TELOS)

Wat de eerste vraag betreft: we zijn vrijgemaakt van de wet en daardoor ook van de zonde, op grond van de dood van Christus. Zoals een vrouw vrijgemaakt wordt van haar man en van de wet van het huwelijk als de man overlijdt. Door de dood van Christus zijn we vrijgemaakt van de wet, die ons aan de zonde, of eigenlijk de zondaar, de oude mens, koppelde. We zijn nu verbonden met de Heer, zodat we voor God vrucht kunnen dragen in nieuwheid van geest.

Wat de tweede vraag betreft: Is de wet zonde? We moesten immers daarvan worden vrijgemaakt! Nee, de wet is goed, maar de zonde leeft op onder de wet. Als de zonde opleeft, sterf ik.

Een volgende vraag luidt: Is dan de wet dodelijk voor mij? (Ro 7:13) Nee, niet de wet, maar de zonde. De wet openbaart de slechtheid van de zonde. Vervolgens gaat Paulus dieper in op de wetmatigheden rondom het probleem van de zonde. Wie God vreest en onder Zijn wet leeft en het goede wil doen, merkt dat hij, door de geprikkelde zonde in het vlees, het kwade bedrijft. Paulus beschrijft de worsteling, de tweestrijd. Volgens sommige uitleggers[1] is hier de wedergeboren mens aan de woord die nog niet heeft geleerd om te wandelen naar de Geest. Wellicht mogen ook de onwedergeboren vrome jood, die Paulus eertijds was, en de vrome proseliet eronder begrepen kan worden.

Wet van God & mijn denken — (wet van mijn denken) → de wet goed achten en het goede willen.

Wet van God & mijn zondige vlees → (wet van de zonde) → harstochten van de zonde gewekt — (wet van de zonde) → het kwade bedrijven → dood

Voetnoot

  1. W.J. Ouweneel en anderen.