Mattheüs 21

Uit Christipedia

Mattheüs 21, een hoofdstuk van het Evangelie naar Mattheüs, wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages ervan worden becommentarieerd.

Hoofdstukken die zijn samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:
Mattheüs: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28

Samenvatting

1-11 Jezus' intocht in Jeruzalem. 12-13 Jezus reinigt de voorhof van de tempel. 14-17 In de voorhof geneest Jezus blinden en kreupelen. 18-22 Jezus vervloekt een vijgenboom die geen vrucht heeft; wonder van verdorring. Over gelovig gebed. 23-27 Vraag over het gezag van Jezus. 28-32 Gelijkenis van de twee zonen: de wil van God doen. 33-46 Gelijkenissen van de onrechtvaardige wijngaardpachters en de verworpen bouwsteen.

Intocht in Jeruzalem (1-11)

9

9 De menigten nu die voor Hem uitgingen en zij die volgden, riepen de woorden: Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer! Hosanna in de hoogste hemelen! (Telos) 

Twee heilwensen worden hier uitgeroepen: "Hosanna", "Gezegend Hij". Voor de eerste, zie Hosanna.

12

12 En Jezus ging de tempel binnen en dreef allen uit die verkochten en kochten in de tempel, en de tafels van de wisselaars keerde Hij om, en de stoelen van hen die duiven verkochten. (SV)  

Keerde Hij om. De Heer kan, in het klein, tafels en stoelen omkeren, en, in het groot, goddeloze steden als Sodom en Gomorra.

2Pe 2:6  en als Hij de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand en tot omkering veroordeeld, en ze tot een voorbeeld gesteld heeft voor hen die goddeloos zouden leven; <Telos>

13

13  En Hij zei tot hen: Er staat geschreven:’ Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd’; u maakt er echter een rovershol van. (Telos)  

U maakt er echter een rovershol van. Deze kwalificatie doet vermoeden dat de handel oneerlijk, op baatzuchtige wijze werd bedreven.

14

14 En er kwamen blinden en kreupelen bij Hem in de tempel en Hij genas hen. (Telos)  

Ook mensen die zich op godsdienstig terrein bevinden, kunnen in figuurlijke zin blind of kreupel zijn. Zie hierna in dit hoofdstuk de woorden van de overpriesters, schriftgeleerden, oudsten: woorden die spreken van hun ongeloof, hun geestelijke blindheid.

15

15 Toen nu de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij deed, en de kinderen die in de tempel de woorden riepen: Hosanna voor de Zoon van David, namen zij het zeer kwalijk (Telos)  

Hosanna voor de Zoon van David. Dit is een bede, zie Hosanna. Ook de blinden en kreupelen of hun begeleiders zullen een bede (aan Jezus) hebben gedaan. De tempel is bedoeld als een 'huis van gebed' (13).

19

19  En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij er naar toe en vond niets daaraan dan alleen bladeren. En Hij zei tot hem: Laat van u in eeuwigheid geen vrucht meer komen! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk. (Telos) 

Vergelijk:

Mr 11:13  En toen Hij in de verte een vijgenboom zag die bladeren had, ging Hij kijken of Hij daar misschien iets aan zou vinden; en daarbij gekomen vond Hij niets dan bladeren, want het was niet de tijd van de vijgen. (Telos)

Het was niet de tijd van de vijgen. De Heer wist zeker wat "de tijd van de vruchten" (vs. 34) was, maar de vijgenboom stelt Israël voor, een volk dat Hem geen vrucht opleverde.

23

23 En toen Hij in de tempel gekomen was, kwamen, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe en zeiden: Op welk gezag doet U deze dingen? En wie heeft U dit gezag gegeven? (Telos) 

De overpriesters en de oudsten van het volk. Onder de toehoorders bevonden zich ook schriftgeleerden en farizeeën (vs. 45).

25

25 De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit de hemel of uit mensen? Zij overlegden echter onder elkaar en zeiden: Als wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt u hem dan niet geloofd? (Telos) 

Waarom hebt u hem dan niet geloofd. Zie vs. 32.

26

26 Als wij echter zeggen: Uit mensen, dan zijn wij bang voor de menigte, want allen houden Johannes voor een profeet. (Telos) 

Bang voor de menigte. Zie vs. 46.

32

32 Want Johannes is tot u gekomen in de weg van de gerechtigheid en u hebt hem niet geloofd; de tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd; hoewel u dit echter hebt gezien, hebt u later ook geen berouw gehad om hem te geloven. (Telos)

U hebt hem niet geloofd. Zie vs. 25.

33

33 Hoort een andere gelijkenis. Er was een mens, een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en hij zette er een omheining omheen, groef een persbak daarin en bouwde een toren; en hij verhuurde hem aan landlieden en ging buitenslands. (CP[1]) 

Heer des huizes. Een "heer des huisgezins” of “huisheer”. Een familiehoofd. In vs. 40 wordt hij aangeduid met 'de heer van de wijngaard'.

De huisheer in de gelijkenis stelt God voor; Hij wordt vergeleken met een huisvader.

Toren in wijngaard. Israël, Yad Hashmonah.

Die een wijngaard plantte. De wijngaard stelt Israël voor. God is de eigenaar van de wijngaard, van het volk Israël, het is Zijn volk.

Ps 80:8 (80-9) Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant; Ps 80:9 (80-10) Gij hebt [de] [plaats] voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft. (SV)

Omheining. De heining, heg of haag. Diende ter bescherming tegen beesten en dieven.

De omheining is wellicht de wet van Mozes: God omheinde Israël door de wet die het volk afscheidde van de omringende heidense volken.

Persbak. Of "wijnbak" (Jes. 5:2). Het is de bak waarin de wijn onder de pers invloeit en verzameld wordt. De WV95-vertaling heeft ‘perskuil’. In de rotsgrond hakte men een gat waarin men het sap van de druiven uitperste[2], vgl. Jes. 5:2.

Toren. De toren diende om de gehele wijngaard te overzien en die te bewaken[3]. Zie foto 131 gemaakt op 18 apr 2009. Onder de toren was een koele opslagplaats (zie foto), waar de vruchten bewaard werden tot ze naar de markt werden gebracht.

Verhuurde. "Verhuurde", in het Grieks: "gaf die uit"[3]. De gebruikelijke vorm van grootgrondbezit in de 1e eeuw was dat de eigenaar het land verpachtte tegen een groot deel van de opbrengst[2].

Landlieden. Zijn in deze gelijkenis de leiders van het volk.

En ging buitenslands. Lukas 20:9 zegt de heer voor een lange tijd in het buitenland verbleef. De gebruikelijke vorm van grootgrondbezit in de 1e eeuw was dat de eigenaar het land verpachtte tegen een groot deel van de opbrengst; hij verbleef verbleef vaak in het buitenland.

God is in de hemel, als het ware het buitenland ten opzichte van de aarde.

34

34 Toen nu de tijd van de vruchten was genaderd, zond hij zijn slaven naar de landlieden om zijn vruchten te ontvangen. (Telos)

De tijd van de vruchten. zie ook vs. 41. Volgens de Wet mochten de vruchten pas van het vijfde jaar vanaf de planting genoten worden.

Le 19:25  En in het vijfde jaar mag u de vruchten ervan eten om de opbrengst ervan voor u te vermeerderen. Ik ben de HEERE, uw God. (HSV)

Vgl. Jes. 5:2, 4.

God wenste deze geestelijk-zedelijke vruchten: gehoorzaamheid, liefde, rechtvaardig leven, ’t leren van de ware God aan de volken, enz.[4]

Zijn slaven. Zie volgende vers.

Zijn vruchten. Het deel van de opbrengst voor de landeigenaar. Een bepaald deel, de pacht, moest afgedragen worden aan de eigenaar van de wijngaard.

Ontvangen. Het Griekse werkwoord is lambano. Het wordt in de gelijkenis 3x gebruikt, in de verzen 34, 35 (vertaald door "namen"), 39 ("grepen").

35

35 En de landlieden namen zijn slaven, sloegen de een, doodden de ander en stenigden de derde. (Telos) 

Namen. Zie commentaar bij 'ontvangen' in vs. 34.

De slaven. De gezonden slaven zijn de profeten. Dat de slaven in de gelijkenis gestenigd werden, duidt erop dat wij aan profeten hebben te denken.

Mt 23:37  Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. (Telos)

2Kr 24:19  Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet. 2Kr 24:20  En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten. 2Kr 24:21  En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. (SV)

Jer 7:25  Van dien dag af, dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. (SV)

Jer 25:4  Ook heeft de HEERE tot u gezonden al Zijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende (maar gij hebt niet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen); (SV)

Jer 35:15  En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw handelingen goed, en wandelt andere goden niet na, om hen te dienen, zo zult gij in het land blijven, dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd, en naar Mij niet gehoord. (SV)

Sloegen ... doodden ... stenigden.

Mt 23:29 Wee u, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven van de profeten en versiert de graftomben van de rechtvaardigen Mt 23:30 en zegt: Als wij in de dagen van onze vaderen waren geweest, zouden wij niet hun deelgenoten geweest zijn in het bloed van de profeten. Mt 23:31 U getuigt dus van uzelf, dat u zonen bent van hen die de profeten hebben vermoord. (...) Mt 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden; van hen zult u er doden en kruisigen, en van hen zult u er in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen; (...) Mt 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. (Telos)

Lu 11:47 Wee u, want u bouwt de graftomben van de profeten, maar uw vaderen hebben hen gedood. Lu 11:48 Zo bent u er dus getuigen van dat u instemt met de werken van uw vaderen; want zij hebben hen gedood, en u bouwt hun graftomben. Lu 11:49 Daarom ook heeft de wijsheid van God gezegd: Ik zal tot hen profeten en apostelen zenden, en van hen zullen zij er doden en vervolgen; Lu 11:50 opdat van dit geslacht geëist wordt het bloed van alle profeten, dat vergoten is van de grondlegging van de wereld af, (Telos)

Lu 13:33 Ik moet evenwel vandaag en morgen en de volgende dag voortgaan, want het gaat niet aan, dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem. Lu 13:34 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. (Telos)

1Th 2:15 die zowel de Heer Jezus als de profeten gedood en ons verdreven hebben. Ook behagen zij God niet en zijn tegen alle mensen, (Telos)

Opb 16:6 Want bloed van heiligen en profeten hebben zij vergoten, en bloed hebt U hun te drinken gegeven; zij zijn het waard. (Telos)

Opb 18:24 En in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn. (Telos)

Heb 11:36 En anderen ondergingen de beproeving van bespottingen en geselingen; ja zelfs van boeien en gevangenschap. Heb 11:37 Zij werden gestenigd, in stukken gezaagd, verzocht, met het zwaard vermoord, zij liepen rond in schapevachten, in geitevellen, leden gebrek, werden verdrukt, mishandeld- (Telos)

2Kr 24:20 En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten. 2Kr 24:21 En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. (SV)

De Heer Jezus is aan steniging ontkomen, maar niet aan de eerste twee soorten misdaden.

36

36 Opnieuw zond hij andere slaven, meer dan de eersten, en zij deden met hen hetzelfde. (Telos) 

Meer dan de eersten. Johannes wordt de grootste van de profeten genoemd.

37

37 Tenslotte nu zond hij tot hen zijn zoon en zei: Zij zullen mijn zoon ontzien. (Telos) 

Tenslotte.

Heb 1:1 Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, (Telos)

Zond zijn zoon. Intussen was de maat van de misdaden steeds voller geworden. De zoon van de eigenaar is de Heer Jezus, de Zoon van God. Hij is de erfgenaam, de erfgenaam van alle dingen.

Heb 1:2 die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft. (Telos)

Zij zullen mijn zoon ontzien. Uit ontzag en vrees.

38

38 Toen de landlieden echter de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Deze is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden en zijn erfenis in bezit nemen. (Telos) 

Het schijnt dat de landlieden meenden dat de eigenaar gestorven was en de zoon zijn erfenis kwam opeisen. Als de zoon dood is, is de wijngaard zonder eigenaar en kunnen wij de wijngaard in bezit nemen.

Komt, laten wij hem doden. Vergelijk:

Joh 11:53  Van die dag af dan beraadslaagden zij om Hem te doden. (Telos)

Dit besluit was genomen na de opwekking van Lazarus. Vergelijk wat de broers van Jozef met hem wilden doen:

Ge 37:20  Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal. (SV)

39

39 En zij grepen hem, wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. (Telos)  

Grepen hem. Het Griekse werkwoord is lambano. Het wordt in deze gelijkenis 3x gebruikt, ook in vs. 34 'ontvangen' en vs. 35 'namen'.

Vergelijk ook het gebruik van 'lambano' in:

Joh 18:31 Pilatus dan zei tot hen: Neemt u Hem en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd iemand ter dood te brengen; (Telos)

Joh 19:1 Toen nam Pilatus dan Jezus en geselde Hem. (Telos)

Joh 19:6 Toen dan de overpriesters en de dienaars Hem zagen, riepen zij aldus: Kruisig, kruisig Hem! Pilatus zei tot hen: Neemt u Hem en kruisigt Hem, want ik vind geen schuld in Hem. (Telos)

De Heer Jezus is, na meerdere pogingen door zijn tegenstanders, gegrepen in de hof van Gethsémané. Hij gaf zich toen gewillig over in hun handen, naar Gods raad. Wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Vergelijk en let op de omgekeerde volgorde:

Mr 12:8 En zij namen en doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard. (Telos)

Het 'en' tussen 'doodden' en 'wierpen' in Mattheüs betekent niet 'en daarna', maar 'en zelfs'. In Mattheüs ligt de nadruk op de moord.[5] Vergelijk voor het 'buiten de wijngaard':

Joh 19:17  en terwijl Hijzelf zijn kruis droeg, ging Hij uit naar de plaats die Schedel plaats heet, die in het Hebreeuws Golgotha heet, (Telos)

Heb 13:11  want van de dieren waarvan het bloed voor de zonde door de hogepriester in het heiligdom gedragen wordt, daarvan worden de lichamen buiten de legerplaats verbrand. Heb 13:12  Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden. Heb 13:13  Laten wij daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, terwijl wij zijn smaad dragen. (Telos)

De Heer Jezus voorzegde verhuld zijn eigen dood.

40

40 Wanneer dan de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die landlieden doen? (Telos) 

De heer van de wijngaard. In vers 33 genoemd 'een heer des huizes'.

Wat zal hij met die landlieden doen? De Heer Jezus laat de overpriesters en de oudsten (vs. 23) zelf oordelen.

41

41 Zij zeiden tot Hem: Die kwaden zal hij een kwade dood laten sterven en de wijngaard aan andere landlieden verhuren, die hem de vruchten op hun tijd zullen afgeven.(Telos) 

Ongeweten veroordelen zij zichzelf.

Een kwade dood. Velen zijn in Jeruzalem, toen de stad in jaar 70 ze belegerd was.

Vergelijk:

Jes 5:5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard doen zal; Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. (SV)

Andere landlieden. De gelovige leiders (uit de Joden en de heidenen), die de Zoon van God zouden erkennen en vertrouwen. Vergelijk de tegenstelling tussen de ongehoorzame en de gehoorzame zonen in de gelijkenis hierboven.

Nabeschouwing (33-41)

De Heer Jezus ontleend zijn zinnebeelden aan het dagelijks leven en bekende voorwerpen. Israël was een land van wijnbouw.

Vergelijk:

Jes 5:1 Nu zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard; Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. Jes 5:2 En Hij heeft dien omtuind, en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant [met] edele wijnstokken; en Hij heeft in deszelfs midden een toren gebouwd, en ook een wijnbak daarin uitgehouwen; en Hij heeft verwacht, dat hij [goede] druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht. Jes 5:7 Want de wijngaard van den HEERE der heirscharen is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn een plant zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is schurftheid, naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw. (SV)

Ook de sterke overeenkomst van de gelijkenis met de aangehaalde passage uit Jes. 5 doet ons inzien dat de Heer Jezus Israël op het oog heeft.

Jer 2:21 Ik had u toch geplant, een edelen wijnstok, een geheel getrouw zaad; hoe zijt gij Mij dan veranderd [in] verbasterde ranken van een vreemden wijnstok? (SV)

Jer 12:10 Veel herders hebben Mijn wijngaard verdorven, zij hebben Mijn akker vertreden; zij hebben Mijn gewensten akker gesteld tot een woeste wildernis. (SV)

42

42 Jezus zei tot hen: Hebt u nooit gelezen in de Schriften: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot een hoeksteen; van de Heer is dit gebeurd en het is wonderlijk in onze ogen’? (Telos) 

De Heer Jezus haalt verzen uit Psalm 118 aan:

Ps 118:21 Ik zal U loven, omdat Gij mij verhoord hebt, en mij tot heil geweest zijt. Ps 118:22 De steen, [dien] de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Ps 118:23 Dit is van den HEERE geschied, [en] het is wonderlijk in onze ogen. Ps 118:24 Dit is de dag, [dien] de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen, en verblijd zijn. Ps 118:25 Och HEERE! geef nu heil; och HEERE! geef nu voorspoed. Ps 118:26 Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des HEEREN! Wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. Ps 118:27 De HEERE is God, Die ons licht gegeven heeft. Bindt het feest [offer] met touwen tot aan de hoornen van het altaar. Ps 118:28 Gij zijt mijn God, daarom zal ik U loven; o mijn God! ik zal U verhogen. Ps 118:29 Loof den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. (SV)

Enkele verzen uit de psalm waren tijdens de intocht uitgeroepen; zie 21:8-11. Men haalde toen aan:

Ps 118:25 Och HEERE! geef nu heil; och HEERE! geef nu voorspoed. Ps 118:26 Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des HEEREN! Wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. (SV)

De psalm was onderdeel van de grote lofzang die gezongen werd aan het eind van de paasmaaltijd en het Loofhuttenfeest. De Joden pasten deze psalm toe op de Messias.[6]

De apostel Petrus pastte de verzen tweemaal toe op Christus:

Hnd 4:11 Deze is de steen die door u, de bouwlieden, is veracht, die tot een hoeksteen is geworden. (Telos)

1Pe 2:6  Want er staat in de Schrift: ‘Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren, kostbare hoeksteen, en wie in Hem gelooft, zal geenszins beschaamd worden’. 1Pe 2:7 Voor u dan die gelooft, is dit kostbare; maar voor de ongelovigen: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, deze is tot een hoeksteen geworden’, en’ een steen des aanstoots en een rots der ergernis’. (Telos)

Bouwlieden. De overpriesters, oudsten, schriftgeleerden, farizeeën (23, 45).

Verworpen. Eigenlijk 'afgekeurd'[7]. Door de bouwlieden waardeloos, ongeschikt geacht. In de vorige gelijkenis werd de zoon verworpen. Merk op de tegenstelling "een beproefde steen" in Jes. 28:16.

Jes 28:16  Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefde steen, een kostelijke hoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. (CP[1])

Hoeksteen. Lett. 'hoofd van [de] hoek". De voornaamste steen van het gebouw, die twee muren verbindt; zie Hoeksteen. “Dat is, de uiterste hoeksteen, op welke twee muren vast staan en aan elkander gehecht worden…” (Kanttekening bij de Statenvertaling) De Heer Jezus zou de hoeksteen van het nieuwe, geestelijke Godsgebouw worden. Vergelijk:

Efe 2:20 opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus Zelf hoeksteen is, (Telos)

De Kanttekenaar past de verbinding van de muren overdrachtelijk toe: “namelijk de gemeente uit de Joden en heidenen bijeengebracht. Zie Efez. 2:13,20 en 1 Petr. 2:7,8.”  

43

43 Daarom zeg Ik u, dat het koninkrijk van God van u zal worden weggenomen en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan opbrengt. (Telos) 

Het koninkrijk van God ... de vruchten ervan. In de vorige verzen is het rijk voorgesteld als een wijngaard. Enkele verzen later, in 22:2, gebruikt de Heer het synoniem 'koninkrijk der hemelen'.

Een volk. Vergelijk:

1Pe 2:9 U echter bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een volk tot een eigendom, opdat u de deugden verkondigt van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht, (Telos)

44

<44 En wie op deze steen valt, zal verbrijzeld worden; en op wie hij valt, zal hij verpletteren.>(Telos)  

<>. In de oudste en belangrijkste handschriften ontbreekt dit vers. Waarschijnlijk is het hier ingevoegd uit Luc 20:18[8].

Lu 20:18  Ieder die op die steen valt, zal verbrijzeld worden; en op wie hij valt, die zal hij verpletteren. (Telos)

Hoe een vijand de steen (= Christus) ook treft of erdoor getroffen wordt, hij valt in stukken. Het veel beter in Hem te geloven, dan op Hem te vallen.

1Pe 2:6 Want er staat in de Schrift: ‘Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren, kostbare hoeksteen, en wie in Hem gelooft, zal geenszins beschaamd worden’. (...) 1Pe 2:8 Daar zij ongehoorzaam zijn, stoten zij zich aan het woord, waartoe zij ook bestemd zijn. 1Pe 2:9 U echter bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een volk tot een eigendom, opdat u de deugden verkondigt van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht, (Telos)

Verpletteren. Eig. wannen[3][9]. Het Griekse werkwoord is likmao. Het komt van likmos, het equivalent van liknon (= wan, zeef). Het werkwoord betekent: 1) wannen, van kaf zuiveren; 2) verspreiden; 3) verbrijzelen, tot poeder vermalen.

Het is een vermorzelen, in stukjes slaan, verbrijzelen en wel "... zo klein verbrijzelen, dat men het zou kunnen wannen of ziften"[3].

Vergelijk:

Ps 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. (SV)

Verpletterd wordt iemand door de last van zijn oordeel of straf[3].

45

45 En toen de overpriesters en de farizeeen zijn gelijkenissen hoorden, begrepen zij dat Hij van hen sprak. (Telos) 

Zijn gelijkenissen. Het betreft de twee gelijkenissen die hij zojuist heeft gesproken. Ze hadden allicht ook begrepen dat zij, in hun antwoord op zijn vraag in de tweede gelijkenis, zichzelf veroordeeld hadden.

46

46 En terwijl zij Hem trachtten te grijpen, waren zij bang voor de menigten, daar die Hem voor een profeet hielden. (Telos) 

Grijpen. Om hem in hun macht te krijgen.

Bang voor de menigten. Zie vs. 26. Menigten vulden Jeruzalem vanwege het paasfeest. Tenminste duizenden Galileeërs onder de bezoekers beschouwden Jezus als een profeet. Uiteindelijk zullen de overpriesters een donkere en voor hen meer veilige plek vinden om Hem te grijpen.

Daar die Hem voor een profeet hielden. Het volk, dat volgens hen "de wet niet kent", heeft het bij het rechte eind.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. 2,0 2,1 Aantekening bij de WV95-vertaling.
  3. 3,0 3,1 3,2 3,3 3,4 Kanttekening bij de Statenvertaling.
  4. B. W. Johnson, The People's New Testament (1891).
  5. Gijs van den Brink, The Gospel according to Matthew (1997).
  6. B. W. Johnson, The People's New Testament (1891), commentaar bij Matt. 21:9.
  7. Kanttekening bij de Statenvertaling.
  8. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987).
  9. D. Harting, Grieks Woordenboek op het Nieuwe Testament (1861-1863). Opgenomen als Grieks-Nederlands handwoordenboek op het Nieuwe Testament in Online Bible (uitgeverij Importantia).