Romeinen 7

Uit Christipedia

Romeinen 7 is een hoofdstuk van de Brief van Paulus aan de Romeinen. Het wordt hieronder samengevat en/of becommentarieerd. De volgende hoofdstukken zijn samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:

Romeinenbrief: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16.

Samenvatting

1-6 Wij zijn voor de wet gestorven door het lichaam van Christus en daarmee van de wet vrijgemaakt. Wij behoren Christus toe en leven in nieuwheid van geest voor God. 7-11 De wet, die goed is en ten leven dient, prikkelt de zonde in en is mij hierdoor ten dode geworden.

1

Ro 7:1  Of weet u niet, broeders (ik spreek immers tot hen die [de] wet kennen), dat de wet heerst over de mens zolang hij leeft? (Telos)

Die [de] wet kennen. Die weten wat het is onder een wet te leven.

Dat de wet heerst over de mens zolang hij leeft. Paulus geeft hierna een voorbeeld. Een ander voorbeeld: een dode is niet meer onder de verkeerswet of een andere wet van het land waarin hij woonde. Landswetten gelden voor de levende burgers.

2

Ro 7:2  Want de gehuwde vrouw is door de wet verbonden aan haar man bij diens leven; maar is de man gestorven, dan is zij vrijgemaakt van de wet die haar aan de man bond. (Telos)

Bond. In vs. 6 spreek Paulus van "gevangen" zijn.

4

Ro 7:4  Dus bent ook u, mijn broeders, voor de wet gedood door het lichaam van Christus, opdat u aan een ander toebehoort, aan Hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij voor God vrucht dragen. (Telos)

Gedood door het lichaam van Christus. Daar wij, als oude mensen, met Hem gestorven zijn, zijn wij voor de wet gedood.

5

Ro 7:5 Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die door de wet gewekt worden, in onze leden om voor de dood vrucht te dragen. (TELOS)

Het vlees. Het lichaam met zijn zondige natuur.

Ro 7:18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet. (TELOS)

Voor de dood vrucht dragen. Dingen doen die de dood tot gevolg hebben. Het loon van de zonde is de dood. In tegenstelling tot: 'vrucht dragen voor God' (vers 4), die ons eeuwig leven geeft.

In onze leden. De leden van ons lichaam.

6

Ro 7:6  Maar nu zijn wij van de wet vrijgemaakt, gestorven aan dat waarin wij gevangen waren, zodat wij dienen in nieuwheid van [de] geest en niet in oudheid van [de] letter. (Telos)

Gestorven aan dat waarin wij gevangen waren. Aan de zonde, waaronder wij verkocht waren (14) of aan de wet of aan de band van wet en zonde.

Van [de] letter. Van de geschreven wet.

8

Ro 7:8  Maar de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en in mij elke begeerte opgewekt; want zonder wet is de zonde dood. (Telos)

Gebod "U zult niet begeren" prikkelt zonde → zonde wekt begeerte op → begeerte.

Het gebod. Vermeld in vs. 7.

9

Ro 7:9 Ik nu leefde vroeger zonder wet; maar toen het gebod kwam, leefde de zonde op, maar ik stierf. (Telos)

Ik nu leefde vroeger zonder wet. Misschien bedoelt Paulus: toen ik nog een kind was en ik geen kennis van de wet had.

Toen het gebod kwam. Door het onderwijs in de wet.

Ik stierf. In geestelijke zin; de lichamelijke dood is het einde. De zonde heeft mij "door het gebod gedood" (vers 11).

10

Ro 7:10 En het gebod dat ten leven was, bleek mij ten dode te zijn. (TELOS)

Het gebod dat ten leven was. Zou ik de geboden doen, zonder één te overtreden, dan zou ik leven.

Wet → doen van de wet → leven.

Zonde + wet → begeerte door de zonde opgewekt → zondigen (overtreden van de wet) → geestelijke dood, gevolgd door lichamelijke dood.

Bleek mij ten dode te zijn. Door de zonde, zie volgende vers. De wet wekt harstochten van de zonde (vers 5) op.

11

Ro 7:11 Want de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en mij verleid en door het gebod gedood.

Zonde + wet → begeerte door de zonde opgewekt, verleiding door de zonde → zondigen (overtreden van de wet) → dood.

De zonde. Als macht in het vlees; de zondenatuur, de zondige natuur.

Mij verleid. Evenals de duivel Eva verleid heeft en begeerte bij haar heeft opgewekt, waardoor zij tot zonde kwam en stierf.

13

Ro 7:13 Is dan het goede mij de dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde, opdat zij zou blijken zonde te zijn, heeft door het goede mij de dood gewerkt, opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod. (TELOS)

De dood geworden. Zie vzn. 9-11.

Zou blijken zonde te zijn. Door de wet, het gebod, het verbod; de wet doet de zonde als het ware uit de kast komen.

Het goede. De wet is goed (vs. 12, 16).

14

Ro 7:14  Want wij weten dat de wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. (TELOS)

Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Vleselijk zijn, in het vlees zijn (vs. 5): door het vlees geleid worden. Dat is wanneer ik als gelovige onder de wet leef.

15

Ro 7:15 Want wat ik doe, weet ik niet; want niet wat ik wil, bedrijf ik, maar wat ik haat, dat doe ik. (TELOS)

Dat is iemand die onvrij is, die een slaaf van de zonde is.

Wat ik wil. Ik wil het goede doen (vers 18).

16

Ro 7:16 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, stem ik met de wet in dat zij goed is. (TELOS)

Wat ik niet wil. De wil is gericht op het goede. Het is de wil van de nieuwe natuur.

De wet .. goed is. Zie vers 12-13.

17

Ro 7:17 Maar dan ben ik het niet meer die het doe, maar de zonde die in mij woont. (TELOS)

Dat is onvrijheid.

De zonde die in mij woont. Dat is in mijn vlees (vers 18), in mijn lichaam. De gelovige heeft in zijn vlees een zondige natuur.

18

Ro 7:18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet. (TELOS)

Het willen. Het willen doen van het goede, vers 19.

Maar het doen van het goede niet. Want de zonde wekt een begeerte op, die sterker is dan mijn willen van het goede.

19

Ro 7:19 Want het goede dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijf ik. (TELOS)

Dat is onvrijheid. Vgl. vers 21

Ro 7:21 Ik vind dus deze wet voor mij die het goede wil doen: dat het kwade bij mij voorhanden is. (TELOS)

Het kwade. Dat door de wet verboden wordt.

20

Ro 7:20 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, dan doe ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont. (TELOS)

Door de wet, de zonde in mij prikkelt, ontstaat een innerlijke strijd, die de zonde dikwijls wint.

De zonde die in mij woont. Dat is in mijn vlees, in mijn leden (5, 17-18, 23).

21

Ro 7:21 Ik vind dus deze wet voor mij die het goede wil doen: dat het kwade bij mij voorhanden is. (TELOS)

Vgl. vers 19.

Deze wet. Wetmatigheid, niet de wet of een gebod van Mozes.

22

Ro 7:22 Want ik verlustig mij in de wet van God naar de innerlijke mens; (TELOS)

Ik verlustig mij in de wet van God. Daar zij goed, heilig en rechtvaardig is (vers 12).

Naar de innerlijke mens. Die vernieuwd is en een nieuwe natuur heeft.

23

Ro 7:23 maar ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij tot gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is. (TELOS)

In mijn leden. De leden van mijn vlees, mijn lichaam (vers 5).

Een andere wet. Een andere wetmatigheid, namelijk de wet van de zonde die in mijn leden is.

De wet van mijn denken. Mijn vernieuwde denken stemt - als regel of wetmatig - in met de wet van God dat zij goed is (vers 16) en ik verlustig mij in de wet van God (vers 22).

De wet van de zonde. De wetmatigheid dat de zonde geprikkeld wordt door de wet van God.

Rom. 7:26 Dus ikzelf dien wel met het denken de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde. (TELOS)

24

Ro 7:24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood? (TELOS)

Uit dit lichaam van de dood. In dit lichaam woont de zonde. Het loon van de zonde is de dood.

Ro 7:5 Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die door de wet gewekt worden, in onze leden om voor de dood vrucht te dragen. (TELOS)

25

Ro 7:25 God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer! 

Want God heeft verlossing geschonken door Jezus Christus.

26

Rom. 7:26 Dus ikzelf dien wel met het denken de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde.

Denken. Met mijn denken stem ik in met de wet van God.

Ro 7:23 maar ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij tot gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is. (TELOS)

Met het vlees de wet van de zonde.

Ro 7:18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet. (TELOS)

Ro 7:23 maar ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij tot gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is. (TELOS)

De wet van de zonde maakt dat ik, als ik het goede wil doen, het kwade bedrijf met de leden van mijn lichaam.

Nabeschouwing

Paulus beschrijft de verhouding van de gelovige tot de wet van God. Dit hoofdstuk vervolgt met de beantwoording van een vraag uit het vorige hoofdstuk en behandelt een nieuwe vraag. De vraag uit het vorige hoofdstuk was:

Ro 6:15 Wat dan? Zouden wij zondigen, omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! (TELOS)

De nieuwe vraag is:

Ro 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? (TELOS)

Wat de eerste vraag betreft: we zijn vrijgemaakt van de wet en daardoor ook van de zonde, op grond van de dood van Christus. Zoals een vrouw vrijgemaakt wordt van haar man en van de wet van het huwelijk als de man overlijdt. Door de dood van Christis zijn we vrijgemaakt van de wet, die ons aan de zonde koppelde. We zijn nu verbonden met de Heer, zodat we voor God vrucht kunnen dragen in nieuwheid van geest.

Wat de tweede vraag betreft: Is de wet zonde? We moesten immers daarvan worden vrijgemaakt! Nee, de wet is goed, maar de zonde leeft op onder de wet. Als de zonde opleeft, sterf ik.

Een volgende vraag luidt: Is dan de wet dodelijk voor mij? (Ro 7:13) Nee, niet de wet, maar de zonde. De wet openbaart de slechtheid van de zonde. Vervolgens gaat Paulus dieper in op de wetmatigheden rondom het probleem van de zonde. Wie God vreest en onder Zijn wet leeft en het goede wil doen, merkt dat hij, door de geprikkelde zonde in het vlees, het kwade bedrijft. Paulus beschrijft de worsteling, de tweestrijd. Volgens sommige uitleggers[1] is hier de wedergeboren mens aan de woord die nog niet heeft geleerd om te wandelen naar de Geest. Wellicht mogen ook de onwedergeboren vrome jood, die Paulus eertijds was, en de vrome proseliet eronder begrepen kan worden.

Wet van God & mijn denken — (wet van mijn denken) → de wet goed achten en het goede willen.

Wet van God & mijn zondige vlees → (wet van de zonde) → harstochten van de zonde gewekt — (wet van de zonde) → het kwade bedrijven → dood

Voetnoot

  1. W.J. Ouweneel en anderen.