Mattheüs 17

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Mattheus 17)

Mattheüs 17, een hoofdstuk van het Evangelie naar Mattheüs, wordt hier samengevat en/of een of meer passages ervan worden becommentarieerd.

Hoofdstukken die zijn samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:
Mattheüs: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28

Samenvatting

1-9 Vooruitblik op Jezus' wederkomst in heerlijkheid. 10-13 Over de komst van Elia en het lot van Johannes de Doper. 14-12 Genezing van een bezeten maanzieke jongen. 22-23 Derde aankondiging van lijden, dood en opstanding. 24-27 De tempelbelasting.

1

1 En na zes dagen nam Jezus Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes mee en bracht hen afzonderlijk op een hoge berg. (Telos) 

Na zes dagen. Zes dagen na de aankondiging (16:27-28) van wat nu gaat gebeuren.

Jakobus en zijn broer Johannes. Er waren twee mannen genaamd Jakobus onder de twaalf apostelen. De aanduiding hier maakt duidelijk welke van de twee bedoeld is, namelijk Jakobus de zoon van Zebedeüs en de broer van Johannes, niet Jakobus de zoon van Alfeüs.

2

2 En Hij werd in hun bijzijn van gedaante veranderd; en zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht. (Telos)  

Zijn gezicht straalde als de zon. Johannes zal dat een tweede maal zien, wanneer hij op het eiland Patmos is. §

Opb 1:16  En Hij had in zijn rechterhand zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard, en zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht. (Telos)

Wit als het licht. Zuiver wit, zinnebeeld van reinheid en onberispelijkheid. Zie Kleding § Witte kleren.

3

3 En zie, hun verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken. (Telos) 

Mozes en Elia. Vertegenwoordigers van de wet en de profeten. Ze verschenen "in heerlijkheid" (Luk. 9:31, hierna aangehaald).

Die met Hem spraken. In elk geval spraken zij over zijn lijden en sterven, over zijn heengaan uit deze wereld.

Lu 9:30  En zie, twee mannen spraken met Hem; het waren Mozes en Elia, Lu 9:31  die in heerlijkheid verschenen en over zijn uitgang spraken die Hij zou volbrengen in Jeruzalem. (Telos)

Beide mannen weten wat verwerping en doodsgevaar is. Mozes moest vluchten uit Egypte en Elia nam de vlucht voor Izebel, die hem wilde doden.

Als Mozes en Elia (deze moet komen, zie vs. 12) de twee getuigen in het boek Openbaring zijn, dan spreken zij over iets dat zij zelf eens zullen ondervinden: verworpen worden en gedood worden.

9

9 En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun aldus: Zegt aan niemand het gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt.(Telos) 

De Zoon des mensen. Zo verwijst Hij naar Zichzelf, hierboven in 16:28, 29.

12

12 Elia komt wel eerst en zal alles herstellen; Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en zij hebben hem niet erkend, maar aan hem gedaan alles wat zij wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden. (Telos)  

Dat Elia al gekomen is. In de persoon van Johannes de Doper (zie volgende vers).

Mt 11:14 En als u het wilt aannemen: hij is Elia, die komen zou. (Telos)

Als men Johannes had aangenomen en erkend, dan was er herstel gekomen. Johannes de Doper was niet werkelijk Elia, maar hij heeft het toekomstige optreden en herstelwerk van Elia voorafgeschaduwd. Zie over deze schijnbare tegenstrijdigheid, Johannes de Doper.

Zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden. Maar bij zijn wederkomst, na het herstelwerk van Elia, in grote kracht en heerlijkheid komen.

15

15 Heer, erbarm U over mijn zoon, want hij is maanziek en heeft veel te lijden, want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water. (Telos) 

Veel te lijden. De Heer Jezus zal "veel lijden" (Mt. 16:21) - ook Hij - en kan daardoor met lijdenden meevoelen.

Mt 16:21  Van toen af begon Jezus zijn discipelen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden vanwege de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en op de derde dag worden opgewekt. (Telos)

17

17 Jezus nu antwoordde en zei: O ongelovig en verdraaid geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn? Hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem Mij hier. (Telos) 

O ongelovig en verdraaid geslacht. De Heer sluit kennelijk de leerlingen erbij in. Zij waren kleingelovig (vs. 20) en daardoor niet in staat de jongen te genezen.

Hoe lang zal Ik u nog verdragen? Hieruit spreekt de moeite, de last, die het on- en kleingeloof van de mensen hem gaf.

18

18 En Jezus bestrafte hem, en de demon ging van hem uit, en het kind was genezen van dat uur af. (SV) 

Bestrafte hem. De jongen, die bij Jezus was gebracht (17). Hij sprak immers tot de jongen. In werkelijkheid bestrafte Hij de demon die in de jongen was. Vergelijk het bestraffen van Petrus:

Mr 8:33  Hij keerde Zich echter om en terwijl Hij naar zijn discipelen keek, bestrafte Hij Petrus en zei: Ga weg, achter Mij, satan; want je bedenkt niet de dingen van God, maar de dingen van de mensen. (Telos)

Mt 16:23  Hij echter keerde Zich om en zei tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan, je bent Mij een aanstoot; want je bedenkt niet de dingen van God, maar de dingen van de mensen. (Telos)

22

22 Terwijl zij nu in Galilea om Hem samendrongen, zei Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in handen van mensen (Telos) 

Overgeleverd worden in handen van mensen. In de handen van mensen vallen, dat was een schrikbeeld voor David (2 Sam. 24:14; 1 Kron. 21:13).

2Sa 24:14  Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des HEEREN vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet vallen. (SV)

23

23 en zij zullen Hem doden, en op de derde dag zal Hij worden opgewekt. En zij werden zeer bedroefd. (Telos) 

En zij werden zeer bedroefd. Het was vooral heel slécht nieuws voor hen. Dat Hij op de derde dag zou worden opgewekt, drong niet tot hen door. Het was vooral de aankondiging van de moord op hun Meester die hun zielen met grote weemoed vervulde. Zij hoopten zo dat Hij het koninkrijk voor Israël zou herstellen, en zij ervoeren en onderstelden dat zij daarin een werkzaam aandeel hadden.

De tempelbelasting (24-27)

26

26 Toen hij nu zei: Van de vreemden, zei Jezus tot hem: Dan zijn de zonen vrij. (Telos)

Dan zijn de zonen vrij. Jezus en zijn leerlingen waren zonen van God, hun hemelse Vader ("uw Vader die in de hemelen is", Matth. 5:16 en andere plaatsen), de allerhoogste Koning, "Heer van de hemel en van de aarde" (Matth. 11:25).

27

27 Opdat wij hen echter geen aanstoot geven, ga naar zee, werp een vishaak uit en neem de eerste vis die bovenkomt, en als je zijn bek opendoet, zul je een stater vinden; neem die en geef hem hun voor Mij en jou. (Telos)

Een stater. Een stater komt in waarde overeen met twee didrachmen.

Geef hem hun voor Mij en jou. Zodoende betaalden ze elk een didrachmen.