Ezechiël 11 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 25 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 38
Verzen van Ezechiël 11 becommentarieerd: · 1 · 3 · 5 · 7 · 10 · 13

1

1 Toen hief mij [de] Geest op, en bracht mij tot de Oostpoort van het huis des HEEREN, die ziet oostwaarts; en ziet, aan de deur der poort waren vijf en twintig mannen, en in het midden van hen zag ik Jaäzanja, de zoon van Azzur, en Pelatja, de zoon van Benaja, vorsten van het  volk. (CP[1]) 

[De] Geest. Of: "een geest", "een Geest". Zie ook vs. 5. Indien "een Geest", was dit een van de zeven Geesten van God?

Pelatja, de zoon van Benaja. Zie vs. 13.

3

3 Die zeggen: In de nabije tijd geen huizen bouwen; deze [stad] is de pot, en wij het vlees. (CP[1])  

Deze [stad] is de pot, en wij het vlees. Jeruzalem is als een pot, een veilige bergplaats voor het vlees, dat wij zijn. God zal in de volgende verzen deze vermeende geborgenheid tegenspreken.

5

5 Zo viel dan [de] Geest van Jahweh op mij, en Hij zei tot mij: Zeg: Zo zegt Jahweh: Zo zegt ulieden, o huis Israëls! want Ik weet elkeen der dingen die in uw geest opkomen. (CP[1])  

Geest ... geest. Beide hebben in het Hebreeuws 'roeach'.

Zo viel [de] Geest van Jahweh op mij. Zie vs. 1.

7

7 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Uw verslagenen, die gij in het midden derzelve nedergelegd hebt, die zijn dat vlees, en deze [stad] is de pot; maar ulieden zal Ik uit het midden derzelve doen uitgaan. (SV) 

Zie vs. 11. Ze zullen hun veilige bewaarplaats, de ommuurde stad Jeruzalem, moeten verlaten.

10

10 U zult door het zwaard vallen; op de grens van Israëls zal Ik u richten, en u zult weten dat Ik Jahweh ben. (CP[1]) 

Op de grens. Of: aan de grens.

13

13 Het geschiedde nu als ik profeteerde, dat Pelatja, de zoon van Benaja, stierf. Toen viel ik neer op mijn aangezicht, en riep met luider stem; en zei: Ach, Heer Jahweh! zult U geheel een voleinding maken met het overblijfsel van Israël? (CP[1]) 

Pelatja, de zoon van Benaja. Zie vs. 1

Eze 9:8  Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel van Israël verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem? (SV)

Zult U geheel een voleinding maken met het overblijfsel van Israël?

Eze 6:8  Ik zal dan nog een overblijfsel laten, als gij [enigen] zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen, wanneer gij in de landen zult verstrooid worden. (SV)

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.