Ezechiël 20

Uit Christipedia

Ezechiël 20 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 49 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 38
Verzen van Ezechiël 20 becommentarieerd: · 1 · 6 · 9 · 14 · 15 · 22 · 25 · 26 · 28 · 29 · 31 · 35 · 37 · 46 · 47 · 48

Samenvatting

1-44 Enige Israëlitische oudsten komen bij Ezechiël om door hem God te raadplegen. God laat zich echter niet raadplegen, omdat het volk Israël, geslacht op geslacht, steeds Gods heilrijke geboden heeft versmaad en afgoderij heeft gepleegd. God zal hen daarom oordelen. Evenwel zal Hij later terugbrengen in hun vaderland, de offerdienst herstellen. Ze zullen hun zonden gedenken en erkennen dat God met hen niet naar hun slechtheid heeft gehandeld. 45-49 Ezechiël moet tegen het zuiderwoud (Juda) profeteren: het zal door vuur worden verteerd.

1

1 En het geschiedde in het zevende jaar, in de vijfde [maand], op de tiende van de maand, dat er mannen uit de oudsten van Israël kwamen, om Jahweh te vragen; en zij zaten neer voor mijn aangezicht. (CP[1]) 

In het zevende jaar. Van de ballingschap van koning Jojachin.

Eze 1:2  Op de vijfde van de maand - het was het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin - (HSV)

650 — 600 v.C. < Israël 600 — 550 v.C.[2] > 550 — 500 v.C.
BelsazarKoresEvilmerodachHofraEzechiël (Bijbelboek)ZedekiaJojachinRechabietenNebukadnezarJojakimNechoDaniël (profeet)Jeremia (profeet)

Om Jahweh te vragen. Zie vs. 31.

6

6 Ten zelven dage hief Ik Mijn hand tot hen op, dat Ik hen uit Egypteland uitvoeren zou, in een land, dat Ik voor hen uitgespeurd had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen. (SV) 

Het sieraad is van alle landen. Ook in vs. 15

9

9 Doch Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat hij niet ontheiligd werd voor de ogen der heidenen, in welker midden zij waren; aan welke Ik Mij, voor hun ogen, bekend gemaakt heb, om hen uit Egypteland uit te voeren. (CP[1]) 

Doch ik deed het. Ook in vs. 14. God liet de openbaring van Zijn toorn na en leidde het volk Israël uit Egypt; zie vs. 17.

Opdat hij niet ontheiligd werd.

Lu 11:2  Hij nu zei tot hen: Wanneer u bidt, zegt: Vader, moge uw naam worden geheiligd, uw koninkrijk komen. (Telos)

Aan welke ik Mij, voor hun ogen. Aan Israël, voor de ogen der Egyptenaren; zie vs. 14.

14

14 Maar Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat die niet ontheiligd werd voor de ogen van die heidenen, voor welker ogen Ik hen uitvoerde. (Telos) 

Maar Ik deed het om Mijns Naams wil. Namelijk hen verschonen, zie vs. 9, 17, 22.

15

15 Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik [hun] gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen; (Telos) 

Het sieraad is van alle landen. Ook in vs. 6.

22

22 Doch Ik keerde Mijn hand af, en deed het om Mijns Naams wil, opdat hij voor de ogen der heidenen niet zou ontheiligd worden, voor welker ogen Ik hen uitgevoerd had. (Telos) 

En deed het om Mijns Naams wil. Zie vs. 9, 14, 17.

25

25 Daarom gaf Ik hun ook inzettingen die niet goed waren, en rechten waardoor zij niet leven zouden. (CP[1]) 

God gaf ze over over in verkeerde zin, om te doen dingen die niet betamen.

Ro 1:28  En daar het hun niet goeddacht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verkeerd denken, om dingen te doen die niet betamen; (Telos)

God liet hun vrijheid om slechte inzettingen en rechten in te voeren en op te volgen. In vs. 39 moedigt Hij hen zelfs aan, in de zin van "Toe maar, dient de afgoden maar, want jullie willen toch niet naar Mij horen".

26

26 En Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij [door] [het] [vuur] deden doorgaan al wat de baarmoeder opent; opdat Ik ze verwoesten zou, ten einde dat zij zouden weten, dat Ik de HEERE ben. (SV)  

Ik verontreinigde hen. God gaf hen over aan verontreinigende praktijken.

Giften. Hier: kinderoffers, welke gruwelijke offergaven waren in de ogen van God.

Omdat zij [door] [het] [vuur] deden doorgaan al wat de baarmoeder opent. Zie vs. 31. Dit ziet op de gruwelijke Molochdienst van vuur- en kinderoffers (zie Moloch).

Opdat ik ze verwoesten zou. Desolaat, berooid maken.

28

28 Als Ik hen in het land gebracht had, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven had, om hetzelve hun te geven, zo zagen zij naar allen hogen heuvel en alle dicht geboomte, en offerden daar hun offeren, en zij gaven daar hun tergende offeranden, en daar zetten zij hun liefelijken reuk, en daar offerden zij hun drankofferen. (SV)  

Dicht geboomte. Met dicht gebladerte, daardoor schaduwrijk.

29

29 En Ik zeide tot hen: Wat is die hoogte, waarhenen gij gaat? Nochtans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe. (SV) 

Hoogte. Andere vertalingen schrijven het Hebreeuws over: 'Bama'.

Nochthans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe. De afgodsdienst op de hoogte is ondanks Gods vermanen nog niet geheel geëindigd[3].

31

31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde! (SV) 

Met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan. Dit gebeurde in de gruwelijke molochdienst. Zie vs. 26.

Ik van u gevraagd. Zie vs. 1.

35

35 Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht; (SV)  

Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken. Gelijk God eens hun voorouders na de uittocht uit Egypte in de woestijn heeft gebracht. De woestijn der volken slaat figuurlijk op het isolement waarin zij zullen verkeren, als in een eenzame, van mensen ontblote woestijn. Zij zullen midden onder de mensen van de mensen afgezonderd en eenzaam als op een tocht door een woestijn wezen.[3]

Zie ook vs. 38, dat zegt dat de uitgevoerde oproerlingen en overtreders het land Israël niet zullen ingaan.

Ik zal met u aldaar rechten. Vonnissen. Zie ook vers. 36.

37

37 En Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder de band van het verbond. (CP[1]) 

Roede. Of 'staf'.

46

46 Mensenkind, zet uw aangezicht naar den weg van het zuiden, en drup tegen het zuiden; en profeteer tegen het woud van het veld [in] [het] zuiden. (SV) 

Drup. Zie ook 21:2. Het werkwoord is nataph. In de werkwoordsvorm is Hiphil betekent dit 1) druipen, 2) laten klinken (profetie)[4]. De woorden sprekend als druppels laten vallen of sprengen. De Petrus-Caniusvertaling heeft: "laat uw woord kletteren", hetgeen doet denken aan zware regendruppels.

"Druppen" is sedert Deut. 32:2 een zeer dikwijls gebruikte uitdrukking voor profetisch spreken. Het beeldrijke van de uitdrukking, ontleend aan de regen, aan de dauw, wijst op de oorsprong van Boven, maar ook op de gewenste heilzame werking hoewel de rede niet alleen belofte, maar, zoals hier enkel bedreiging en gericht bevat. De drup holt ten laatste de steen uit.[3]

Het zuiden. Van het standpunt van de ballingen in Babylon wordt Judae voorgesteld als het land van het zuiden. En bij het profeten is het gewoon om Chaldea, en in ‘t algemeen de wereldrijken in binnen-Azië, het land van het noorden te noemen. Bij deze aanduidingen wordt niet zozeer de geografische ligging bedoeld, als de omstandigheid dat de legers van deze rijken van het noorden door Syrië zuidwaarts in het land indrongen, en ook de gevangenen naar het noorden werden heengevoerd.[3]

Het woud van het veld. Het woud of bos van het veld in het zuiden, het 'zuiderwoud' (47), is een beeld van het rijk van Juda (vgl. vs. 49, 'gelijkenissen'). Het woud is een beeld van de bevolking, van de mensenmassa, de mensen (vgl. vs. 47, 'aangezichten') in het bijzonder zijn de bomen; het veld staat hier niet in tegenstelling tot stad of tuin, maar is zoveel als veld en gebied.[3]

47

47 En zeg tot het zuiderwoud: Hoor des HEEREN woord: Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk in u allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal; de vlammende vlam zal niet uitgeblust worden, maar daardoor zullen verbrand worden alle aangezichten van het zuiden tot het noorden toe. (SV) 

Zullen verbrand worden alle aangezichten. Petrus Canisius-vertaling: "aller gelaat ... zal erdoor worden geschroeid".

48

48 En alle vlees zal zien, dat Ik, de HEERE, dat aangestoken heb; het zal niet uitgeblust worden. (SV)

Alle vlees. Zie ook 21:4, 5. Alle mensen (van vlees en bloed). Vgl.

Mt 24:22  En als die dagen niet werden verkort, zou geen enkel vlees behouden worden, maar terwille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort. (Telos)

Uitleiding

Bij dit gedeelte horen ook de eerste verzen van het volgende hoofdstuk.

Bron

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Ezechiël 20 is onder wijziging verwerkt op 20 nov. 2023.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. De jaartallen zijn merendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  3. 3,0 3,1 3,2 3,3 3,4 Ka rl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).
  4. Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce.