Ezechiël 29 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 21 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 38
Verzen van Ezechiël 29 becommentarieerd: · 1 · 6 · 9 · 10 · 12 · 14 · 16

Samenvatting

1-16 Profetie tegen Egypte: het zal vernederd worden tot een nederig koninkrijk en geen voorwerp van vertrouwen voor Israël meer zijn.

1

1 In het tiende jaar, in de tiende [maand], op den twaalfden der maand, geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: (SV)  

Het tiende jaar. D.i. het 10e jaar na de wegvoering van Ezechiël met koning Jojachin in 597 v.C.: het jaar 587/586 v.Chr.

650 — 600 v.C. < Israël 600 — 550 v.C.[1] > 550 — 500 v.C.
BelsazarKoresEvilmerodachHofraEzechiël (Bijbelboek)ZedekiaJojachinRechabietenNebukadnezarJojakimNechoDaniël (profeet)Jeremia (profeet)

6

6 En al de inwoners van Egypte zullen weten, dat Ik de HEERE ben, omdat zij den huize Israëls een rietstaf geweest zijn. (SV)  

Een rietstaf. Waarop men steunde en vertrouwde (vs. 16), maar die brak (vs. 9).

9

9  En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; omdat hij zegt: De rivier is mijn, en ik heb [die] gemaakt. (SV) 

Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid. Vs. 10, 11.

De rivier. D.i. de Nijl.

10

10 Daarom, zie, Ik [wil] aan u en aan uw rivier; en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van Migdol tot Syene, tot aan de grens van Koesj. (CP[2]) 

12

12 Want Ik zal Egypteland stellen [tot] een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaren; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. (SV) 

Een verwoesting. Zie vs. 9, 10.

14

14 En Ik zal de gevangenis der Egyptenaren wenden, en hen terugbrengen in het land van Pathros, in het land van hun oorsprong; en aldaar zullen zij een nederig koninkrijk zijn. (CP[2]) 

Het land van Pathros. D.i. Zuid-Egypte.

16

16 En het zal het huis Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen, dat de ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar hen omzien; maar zij zullen weten, dat Ik de Heer Jahweh ben. (CP[2]) 

Een vertrouwen. Iets waarop het vertrouwt, een steunsel. Egypte is voor het huis Israëls een rietstaf geweest, die gebroken is (6-7).

Dat de ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar hen omzien. Het vernederde Egypte zal de ongerechtigheid doen gedenken, wanneer de kinderen Israëls naar Egypte omzien om bijstand, hulp, verlossing. De ongerechtigheid die hierin bestaat, dat Israël gebrek aan vertrouwen op God had, afgodische bewondering van wereldse uitwendige macht had en zich aan Egypte vastklampte, wat alles bij elkaar neerkomt op afval van God. Egypte zal geen verleiding tot zonde voor Israël meer zijn, omdat het dan geen voorwerp van vertrouwen meer is.[3]

Voetnoten

  1. De jaartallen zijn merendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  2. 2,0 2,1 2,2 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  3. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).  Enige tekst van het commentaar is onder wijziging verwerkt op 7 feb. 2024.