Ezechiël 17

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Ezechiel 17)

Ezechiël 17 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 24 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 38
Verzen van Ezechiël 17 becommentarieerd: · 3 · 4 · 5 · 7 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 22 · 23 · 24

Samenvatting

1-10 Gods gelijkenis, door Ezechiël voor te dragen aan Israël, van een eerste arend, een cedertakje, de wijnstok en een tweede arend. 17-21 Verklaring van de gelijkenis aan Israël. 22-24 Belofte van de Messias, een nederig cedertwijgje, dat tot een heerlijke ceder zal worden.

3

3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: Een arend, die groot was, groot van vleugelen, lang van vlerken, vol van veren, die verscheidene kleuren had, kwam op de Libanon, en nam de opperste tak van een ceder. (CP[1]) 

Een arend, die groot was enz. In de gelijkenis komen twee grote arenden voor. De eerste is, zo blijkt verderop in dit hoofdstuk, een zinnebeeld van de koning van Babel (12).

Een ceder. Stelt Jeruzalem voor (12).

4

4  Hij plukte de top van zijn jonge takjes af, en bracht hem in een land van koophandel; hij zette hem in een stad van kooplieden. (CP[1]) 

De top van zijn jonge takjes. Koning Jojachin van Juda, de een na laatste koning van Juda.

Een stad van kooplieden. Deze koopmansstad is Babel (12). Daar werd Jojachin in ballingschap geplaatst.

5

5  Hij nam ook van het zaad des lands, en legde het in een zaadakker; hij nam het, hij zette het bij vele wateren met grote voorzichtigheid. (SV) 

Hij nam ook van het zaad des lands. Hij nam Zedekia en stelde hem tot koning (13).

7

7 Nog was er een grote arend, groot van vleugelen en overvloedig van vederen; en ziet, deze wijnstok voegde zijn wortelen naar denzelven toe, en wierp zijn takken tot hem uit, opdat hij hem bevochtigen zou naar de bedden zijner planting toe. (SV) 

Nog was er een grote arend. Deze tweede en laatste arend in de gelijkenis is, zo blijkt verderop in dit hoofdstuk, een zinnebeeld van (de farao van) Egypte.

Deze wijnstok enz. De wijnstok, een zinnebeeld van (de koning van) Juda, stelt zijn hoop op Egypte.

12

12  Zeg nu tot dat wederspannig huis: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? Zeg: Ziet, de koning van Babel is [tot] Jeruzalem gekomen, en heeft haar koning genomen, en haar vorsten, en heeft ze tot zich gevoerd naar Babel. (SV) 

Haar koning. De jonge koning Jojachin.

13

13 Daartoe heeft hij van het koninklijk zaad genomen, en daarmede een verbond gemaakt, en heeft hem tot een eed gebracht, en de machtigen des lands heeft hij weggenomen; (SV) 

De koning van Babel stelde Zedekia tot koning van Juda aan en maakte een verbond met hem.

14

14 Opdat het koninkrijk nederig zou zijn, zich niet verheffende, [en] dat het, zijn verbond houdende, bestaan mocht. (SV) 

Het koninkrijk. Van Juda.

Nederig zou zijn. Vs. 6: "nederig van stam".

15

15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volks bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen, die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen? (SV) 

Hij. D.i. Zedekia, de (laatste) koning van Juda.

16

16 [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo hij niet in de plaats des konings, die hem koning gemaakt heeft, wiens eed hij veracht, en wiens verbond hij gebroken heeft, bij hem in het midden van Babel zal sterven! (SV) 

God voorzegt dat koning Zedekia te Babel zal sterven.

17

17 Ook zal Farao, door een groot heir en door menigte van [krijgs]vergadering, met hem in oorlog niets uitrichten als men een wal zal opwerpen, en als men sterkten bouwen zal, om vele zielen uit te roeien. (SV) 

Met hem in oorlog niets uitrichten. Farao zal Zedekia geen militaire bijstand geven.

Volgens Jer. 31:24 vv. en 37:5 trok een Egyptisch leger wel nader, om de benauwde stad te hulp te komen; het werd echter door de Chaldeeën, die hem tegemoet rukten, terug geslagen, zonder aan de belegerden enige hulp te hebben gebracht[2].

Als men een wal zal opwerpen enz. Het leger van Nebukadnezar zal doet doen.

Jer 52:4  En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, [dat] Nebukadrezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en zij legerden zich tegen haar, en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. (SV)

18

18 Want hij heeft de eed veracht, brekende het verbond, daar hij, ziet, zijn hand gegeven had; 
omdat hij al deze dingen gedaan heeft, zal hij niet ontkomen.(CP[1]) 

Hij heeft de eed veracht. Zie vs. 16, 13, 19.

Brekende het verbond. Het verbond met Nebukadnezar. Zie vs. 16, 15, 14, 13, 19.

Zijn hand gegeven had. Bij de verbondssluiting hadden Zedekia en Nebukadnezar elkaar de hand gegeven, een gewoonte in die tijd.

19

19 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, zo Ik Mijn eed, dien hij veracht heeft, en Mijn verbond, dat hij gebroken heeft, datzelve niet op zijn hoofd geve! (SV) 

Mijn eed ... en mijn verbond. God rekent de eed en het verbond met Nebukadnezar, dat Zedekia was aangegaan, als Zijn eed en verbond. Nebukadnezar had hem ook beëdigd bij God.

2Kr 36:13  Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die hem beëdigd had bij God; en verhardde zijn nek, en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israëls. (SV)

22

22 Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook van de opperste tak van de hoge hoge ceder nemen, dat Ik zetten zal; van het opperste van zijn jonge takjes zal Ik een tedere afplukken, dat Ik op een hoge en verheven berg planten zal; (CP[1]) 

De opperste tak. Het koningshuis van Israël.

De hoge ceder. Het volk Israël. Zie vs. 24! Israël wordt ook wel door een vijgenboom voorgesteld.

Lu 21:29  En Hij sprak een gelijkenis tot hen: Ziet de vijgeboom en alle bomen; (Telos)

Een tedere. Een teer (NaB) of tenger (Canis) twijgje. HSV: 'breekbaar'. Het Hebreeuwse woord is רך, rak, dat betekent: teder, zacht, delicaat, zwak. Het tedere en zachte twijgje is een zinnebeeld van de Messias, onze Heer Jezus. In vs. 24 wordt hij genoemd 'de nederige boom'.

Mt 11:29  Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw zielen; ((Telos)

Dat Ik op een hoge en verheven berg planten zal. De berg Sion, 'de hoge berg van Israël' (vs. 23), de regeringszetel van de Messias, zal verheven zijn boven alle bergen. Op een hoge berg kregen drie leerlingen een vooruitblik op de heerlijke Koning der koningen.

Mr 9:2  En na zes dagen nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee en bracht hen afzonderlijk op een hoge berg alleen. En Hij werd in hun bijzijn van gedaante veranderd; (Telos)

23

23 Op den berg der hoogte van Israël zal Ik hem planten; en hij zal takken voortbrengen, en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijken ceder worden, dat onder hem wonen zal alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen. (SV) 

Dat onder hem wonen zal alle gevogelte enz. Vergelijk de gelijkenis waarin het koninkrijk der hemelen vergeleken wordt bij een mosterdzaad.

Mt 13:32  het is wel kleiner dan alle zaden, maar als het is opgegroeid, is het groter dan de groenten en wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken komen nestelen. (Telos)

Mr 4:32  en wanneer het is gezaaid, komt het op en wordt groter dan alle groenten en maakt grote takken, zodat de vogels van de hemel onder zijn schaduw kunnen nestelen. (Telos)

24

24 Zo zullen alle bomen van het veld weten, dat Ik, Jahweh, de hoge boom vernederd heb, de nederige boom verheven heb, de groene boom verdroogd, en de droge boom bloeiende gemaakt heb; Ik, Jahweh, heb het gesproken, en zal het doen. (SV) 

De hoge boom. De hoogmoedige heerser.

De nederige boom. Dat is de Messias. Zie vs. 22.

Verheven heb. Na de verheffing (verhoging) aan het kruis volgde de verheffing, de heerlijke verhoging op de troon van God.

De groene boom. De rijke, zelfvoldane heerser.

Verdroogd.

Mr 11:20  En toen zij ‘s morgens vroeg voorbijgingen, zagen zij dat de vijgeboom verdord was van de wortels af. Mr 11:21  En Petrus herinnerde het zich en zei tot Hem: Rabbi, zie, de vijgeboom die U vervloekt hebt, is verdord. (Telos)

De droge boom. De rechtvaardige, die dorst naar gerechtigheid.

Joh 19:28  Hierna zei Jezus, die wist dat nu alles was volbracht, opdat de Schrift werd vervuld: Ik heb dorst! (Telos)

Mt 25:35  want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij opgenomen; (Telos)

Mt 25:42  want Ik had honger en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij niet te drinken gegeven; (Telos)

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).  Enige tekst van het commentaar is onder wijziging verwerkt.