Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Hooglied:


Hoofdstuk 8 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Hoogl. 8:1

Hoo 8:1  Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen, ook zouden zij mij niet verachten. (SV)

Ze had hem van jongs af aan willen meemaken en als broer en zus willen leven in hun ouderlijk huis. Als zij hem op straat, dus in eenvoudige omstandigheden, gevonden zou hebben, ze zou hem kussen, zonder dat zij daarom veracht zou worden.

Vergelijk:

Opb 12:4  ... En de draak stond voor de vrouw die zou baren, om zodra zij haar kind zou baren, het te verslinden. Opb 12:5  En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon. (Telos)

Dit kind, dat Jezus voorstelt, wellicht als de messiaanse koning die eens door het volk Israël erkend wordt, zuigt niet de borsten van zijn moeder, het toekomstige Israël. Zal Israël hem, in wie zij nu de Verlosser ziet, niet graag in zijn kindsheid hebben meegemaakt?

Dat ik U op straat vond. In een droom, die ze eerder had, vond ze hem ook buiten.

Hoo 3:4  Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft. Hoo 3:5  Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste! (SV)

Hoogl. 8:2

Hoo 8:2  Ik zou U leiden, ik zou U brengen in mijner moeders huis, Gij zoudt mij leren; ik zou U van specerijwijn te drinken geven, en van het sap van mijn granaatappelen. (SV)

Ik zou U brengen in mijner moeders huis. Daarvan had zij eerder gedroomd!

Hoo 3:4  Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft. Hoo 3:5  Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste! (SV)

Gij zoudt mij leren. Zij zou zich graag door hem, al ware hij nog een kind, laten onderwijzen. Zij zou daarvoor open staan. Zoals Maria van Bethanië geleerd werd door de Heer Jezus. Denk ook aan de 12-jarige Jezus in de tempel, die moest zijn in de dingen van Zijn Vader.

Ik zou U van specerijwijn te drinken geven, en van het sap van mijn granaatappelen. In plaats van de wijn gemengd met gal die Hem als pijn verzachtend middel op Golgotha werd aangeboden.

Mt 27:34  gaven zij Hem wijn met gal gemengd te drinken; en toen Hij die had geproefd, wilde Hij niet drinken. (Telos)

Vóór zijn kruislijden heeft Hij nog gedronken van de vrucht van de wijnstok. Eens zal hij die nieuw drinken.

Mr 14:25  Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik geenszins meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op die dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk van God. (Telos)

Hoogl. 8:3

Hoo 8:3  Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. (SV)

Dit is haar wens: innige gemeenschap; terwijl zij ligt, tot rust gekomen, door hem omhelsd te worden. Dit verlangen heeft zij eerder uitgedrukt.

Hoo 2:4  Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij. Hoo 2:5  Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde.  Hoo 2:6  Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. Hoo 2:7  Ik bezweer u, gij, dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen, of bij de hinden des velds zijt, dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste!

Hoogl. 8:4

Hoo 8:4  Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve lust! (SV)

Vergelijk:

Hoo 2:4  Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij. Hoo 2:5  Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde.  Hoo 2:6  Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. Hoo 2:7  Ik bezweer u, gij, dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen, of bij de hinden des velds zijt, dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste!

Hoo 3:4  Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft. Hoo 3:5  Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste! (SV)

Hoog. 8:5

Hoo 8:5 Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn, en liefelijk leunt op haar Liefste? Onder den appelboom heb ik u opgewekt, daar heeft u uw moeder met smart voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht, die u gebaard heeft. (SV)

Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn. Dat is de bruid. In de toekomst zal het gelovig overblijfsel van Israël "1260 dagen" oftewel "een tijd en tijden en een halve tijd" (= 3,5 jaren) worden onderhouden in de woestijn.

Opb 12:6 En de vrouw vluchtte de woestijn in, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat men haar twaalfhonderdenzestig dagen voedde. (TELOS)

Opb 12:14 En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven, opdat zij in de woestijn zou vliegen naar haar plaats, waar zij gevoed wordt een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang. (TELOS)

Maar zij zal weer tevoorschijn komen uit de woestijn:

Vergelijk:

Hoo 3:5  Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste!         Hoo 3:6  Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn, als rookpilaren, berookt met mirre en wierook, en met allerlei poeder des kruideniers? (SV)

Liefelijk leunt op haar Liefste. Haar steun en toeverlaat.