Ezechiël 35

Uit Christipedia

Ezechiël 35 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 15 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 38
Verzen van Ezechiël 35 becommentarieerd: · 2 · 3 · 4 · 7 · 9 · 10 · 13 · 14 · 15

Samenvatting

1-9 Ezechiël moet aan het gebergte Seïr, bergland van de Edomieten, verwoesting aanzeggen en vulling met verslagenen, omdat zij Israël steeds vijandig waren en het op de dag van zijn ondergang aan zijn vijanden overgeleverd hebben. 10-15 Omdat zij zich van Israëls en Juda’s land hebben willen meester maken, zal God hen straffen. Hij heeft hun honen gehoord en zal de Seïr aandoen wat Edom met blijdschap zag dat Israël overkwam.

2

 35: 2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen het gebergte Seïr, en profeteer tegen hetzelve, 

Tegen het gebergte Seïr. Dat lasteringen heeft gesproken tegen de bergen Israëls (12).

3

 35: 3 En zeg tot hetzelve: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik [wil] aan u, o gebergte Seïr! en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en zal u stellen [tot] een verwoesting en een schrik. 

Zal u stellen [tot] een verwoesting. Zie vs. 4, 7, 9, 14, 15. Want zie de lastering van Seïr tegen de bergen Israëls: "Zij zijn verwoest, zijn ons ter spijze gegeven" (12).

4

 35: 4 Ik zal uw steden stellen [tot] eenzaamheid, en gij zult een verwoesting worden, en zult weten, dat Ik de HEERE ben. 

Ik zal uw steden stellen [tot] eenzaamheid. Zie vs. 9.

Een verwoesting worden. Zie vs. 3, 7, 9, 14, 15

7

 35: 7 En Ik zal het gebergte Seïr tot de uiterste verwoesting stellen; en Ik zal uit hetzelve uitroeien dien, die er doorgaat, en dien, die wederkeert. 

Tot de uiterste verwoesting stellen. Zie vzn. 4, 3, 9, 14, 15

9

 35: 9 [Tot] eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uw steden zullen niet bewoond worden; alzo zult gij weten, dat Ik de HEERE ben. 

Eeuwige verwoestingen. Zie vzn. 7, 4, 3, 14, 15

Uw steden zullen niet bewoond worden. Zie vs. 4.

10

 35: 10 Omdat gij zegt: Die twee volken en die twee landen zullen mij geworden, en wij zullen ze erfelijk bezitten, ofschoon de HEERE daar ware; 

Die twee volken en die twee landen. Het land van de tien stammen van Israël in het noorden en het land van Juda en Benjamin in het zuiden.

13

 35: 13 Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij groot gemaakt, en uw woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord. 

Ook het Beest uit de zee zal een grote mond opzetten tegen God.

Openbaring 13: 5 En hem werd een mond gegeven die grote dingen en lasteringen sprak; en hem werd gezag gegeven om te handelen, tweeenveertig maanden.

14

 35: 14 Alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk het ganse land verblijd is, [alzo] zal Ik u de verwoesting aandoen. 

Gelijk het ganse land verblijd is. Het hele land van Seïr verblijd is over de verwoesting van Israëls bergen. Zie vs. 15.

Zal Ik u de verwoesting aandoen. Zie vzn. 3, 4, 7, 9, 15.

15

 35: 15 Gelijk gij u verblijd hebt over de erfenis van het huis Israëls, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen; het gebergte van Seïr, en gans Edom, zal geheel een verwoesting worden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben. 

Zal geheel een verwoesting worden. Zie vzn. 3, 4, 7, 9, 14.