Ezechiël 20

Uit Christipedia

Ezechiël 20 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 49 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38
Verzen van Ezechiël 20 becommentarieerd: · 1 · 6 · 9 · 14 · 15 · 22 · 25 · 26 · 28 · 29 · 31 · 35 · 37

Samenvatting

1

1 En het geschiedde in het zevende jaar, in de vijfde [maand], op de tiende van de maand, dat er mannen uit de oudsten van Israël kwamen, om Jahweh te vragen; en zij zaten neer voor mijn aangezicht. (CP[1]) 

In het zevende jaar. Van de ballingschap van koning Jojachin.

Eze 1:2  Op de vijfde van de maand - het was het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin - (HSV)

650 — 600 v.C. < Israël 600 — 550 v.C.[2] > 550 — 500 v.C.
BelsazarKoresEvilmerodachHofraEzechiël (Bijbelboek)ZedekiaJojachinRechabietenNebukadnezarJojakimNechoDaniël (profeet)Jeremia (profeet)

Om Jahweh te vragen. Zie vs. 31.

6

6 Ten zelven dage hief Ik Mijn hand tot hen op, dat Ik hen uit Egypteland uitvoeren zou, in een land, dat Ik voor hen uitgespeurd had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen. (SV) 

Het sieraad is van alle landen. Ook in vs. 15

9

9 Doch Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat hij niet ontheiligd werd voor de ogen der heidenen, in welker midden zij waren; aan welke Ik Mij, voor hun ogen, bekend gemaakt heb, om hen uit Egypteland uit te voeren. (CP[1]) 

Doch ik deed het. Ook in vs. 14. God liet de openbaring van Zijn toorn na en leidde het volk Israël uit Egypt; zie vs. 17.

Opdat hij niet ontheiligd werd.

Lu 11:2  Hij nu zei tot hen: Wanneer u bidt, zegt: Vader, moge uw naam worden geheiligd, uw koninkrijk komen. (Telos)

Aan welke ik Mij, voor hun ogen. Aan Israël, voor de ogen der Egyptenaren; zie vs. 14.

14

14 Maar Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat die niet ontheiligd werd voor de ogen van die heidenen, voor welker ogen Ik hen uitvoerde. (Telos) 

Maar Ik deed het om Mijns Naams wil. Namelijk hen verschonen, zie vs. 9, 17, 22.

15

15 Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik [hun] gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen; (Telos) 

Het sieraad is van alle landen. Ook in vs. 6.

22

22 Doch Ik keerde Mijn hand af, en deed het om Mijns Naams wil, opdat hij voor de ogen der heidenen niet zou ontheiligd worden, voor welker ogen Ik hen uitgevoerd had. (Telos) 

En deed het om Mijns Naams wil. Zie vs. 9, 14, 17.

25

25 Daarom gaf Ik hun ook inzettingen die niet goed waren, en rechten waardoor zij niet leven zouden. (CP[1]) 

God gaf ze over over in verkeerde zin, om te doen dingen die niet betamen.

Ro 1:28  En daar het hun niet goeddacht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verkeerd denken, om dingen te doen die niet betamen; (Telos)

God liet hun vrijheid om slechte inzettingen en rechten in te voeren en op te volgen. In vs. 39 moedigt Hij hen zelfs aan, in de zin van "Toe maar, dient de afgoden maar, want jullie willen toch niet naar Mij horen".

26

26 En Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij [door] [het] [vuur] deden doorgaan al wat de baarmoeder opent; opdat Ik ze verwoesten zou, ten einde dat zij zouden weten, dat Ik de HEERE ben. (SV)  

Ik verontreinigde hen. God gaf hen over aan verontreinigende praktijken.

Giften. Hier: kinderoffers, welke gruwelijke offergaven waren in de ogen van God.

Omdat zij [door] [het] [vuur] deden doorgaan al wat de baarmoeder opent. Zie vs. 31. Dit ziet op de gruwelijke Molochdienst van vuur- en kinderoffers (zie Moloch).

Opdat ik ze verwoesten zou. Desolaat, berooid maken.

28

28 Als Ik hen in het land gebracht had, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven had, om hetzelve hun te geven, zo zagen zij naar allen hogen heuvel en alle dicht geboomte, en offerden daar hun offeren, en zij gaven daar hun tergende offeranden, en daar zetten zij hun liefelijken reuk, en daar offerden zij hun drankofferen. (SV)  

Dicht geboomte. Met dicht gebladerte, daardoor schaduwrijk.

29

29 En Ik zeide tot hen: Wat is die hoogte, waarhenen gij gaat? Nochtans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe. (SV) 

Hoogte. Andere vertalingen schrijven het Hebreeuws over: 'Bama'.

Nochthans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe. De afgodsdienst op de hoogte is ondanks Gods vermanen nog niet geheel geëindigd[3].

31

31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? [Zo] [waarachtig] [als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde! (SV) 

Met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan. Dit gebeurde in de gruwelijke molochdienst. Zie vs. 26.

Ik van u gevraagd. Zie vs. 1.

35

35 Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht; (SV)  

Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken. Gelijk God eens hun voorouders na de uittocht uit Egypte in de woestijn heeft gebracht. De woestijn der volken slaat figuurlijk op het isolement waarin zij zullen verkeren, als in een eenzame, van mensen ontblote woestijn. Zij zullen midden onder de mensen van de mensen afgezonderd en eenzaam als op een tocht door een woestijn wezen.[3]

Zie ook vs. 38, dat zegt dat de uitgevoerde oproerlingen en overtreders het land Israël niet zullen ingaan.

Ik zal met u aldaar rechten. Vonnissen. Zie ook vers. 36.

37

37 En Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder de band van het verbond. (CP[1]) 

Roede. Of 'staf'.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. De jaartallen zijn merendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  3. 3,0 3,1 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).