Hooglied/Hoofdstuk 5

Uit Christipedia
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Hooglied:


Hoofdstuk 5 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Hoogl. 5:1

Hoo 5:1 Ik ben in Mijn hof gekomen, o Mijn zuster, o bruid! Ik heb Mijn mirre geplukt met Mijn specerij; Ik heb Mijn honigraten met Mijn honig gegeten; Ik heb Mijn wijn, mitsgaders Mijn melk gedronken. Eet, vrienden! drinkt, en wordt dronken, o liefsten! (SV)

Het schijnt dat de bruidegom in zijn antwoord het beeld van de lusthof nu toepast, niet op zijn vriendin, maar op zijn eigen fysieke tuin. Hij heeft gegeten; vergelijk de uitnodiging ertoe door de bruid in het vorige vers. Zijn vrienden zijn bij hem.

Anderen zien op de achtergrond het bruiloftsfeest. De oproep om te weten en te drinken zou de bruidegom tot zijn aanwezige vrienden richten. Het is dan misschien de afscheidsgroet van de bruidegom, wanneer hij met zijn bruid vertrekt uit de bruiloftszaal.[1] Deze uitleg past niet goed bij het slapen van de bruid in het volgende vers vermeld.

Hoogl. 5:2

Hoo 5:2  Ik sliep, maar mijn hart waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen. (SV)

Ik sliep... Dit sluit aan bij de droom die ze in 3:1v verhaalt. In die droom zoekt ze haar vriend, maar vindt hem aanvankelijk niet. In 3:4 echter vindt zij hem en houdt hem vast. Thans schijnt zij opnieuw te dromen. Het is wederom nacht. Nu komt hij opnieuw tot haar woning, zoals in 2:8v. De droom wordt echter in een nachtmerrie.

... maar mijn hart waakte. Het schijnt een toestand van half slapen, half waken.

Die klopte. Vergelijk:

Opb 3:20  Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik ook bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem houden en hij met Mij. (Telos)

Ten tweeden male komt de bruidegom tot haar woning. Vergelijk: de Heer Jezus heeft tweemaal de tempel, Gods huis op aarde, gereinigd.

Mijn hoofd is vervuld met dauw. Alsof hij, die herder is, in de nacht heeft gewaakt over zijn kudde. Alsof hij een deel van de nacht buiten heeft doorgebracht.

Mt 8:20  En Jezus zei tot hem: De vossen hebben holen en de vogels van de hemel nesten; maar de Zoon des mensen heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd kan neerleggen. (Telos)

Hoogl. 5:3

Hoo 5:3  Ik heb mijn rok uitgetogen, hoe zal ik hem weder aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen, hoe zal ik ze weder bezoedelen? (SV)

Hier antwoordt de bruid. Zij zegt niet ronduit dat zij Hem niet wil opendoen, zij zegt evenmin dat zij hem zal opendoen. Zij is niet gereed om Hem te ontvangen.

Hoogl. 5:4

Hoo 5:4  Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur; en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil. (SV)

Hier wordt niet van de tralies van het venster zoals in 2:9 gesproken, maar van de opening der deur om de grendels van binnen weg te schuiven[2].

Hoogl. 5:5

Hoo 5:5  Ik stond op, om mijn Liefste open te doen; en mijn handen drupten van mirre, en mijn vingers van vloeiende mirre, op de handvaten des slots. (SV)

Ze kan niet langer in bed blijven, nu hij zo dichtbij is en merkbaar binnen wenst te komen.

Mijn handen drupten van mirre, en mijn vingers van vloeiende mirre. In vers 1 zegt de bruidegom dat hij zijn mirre heeft geplukt. Haar handen, vingers druppen - in de droom, de toestand van half slapen, half waken - van mirre.

Hoogl. 5:6

Hoo 5:6  Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. (SV)

Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan. Vergelijk de geboorte van de messias in de voorstelling van het laatste Bijbelboek:

Opb 12:5  En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon. (Telos)

De vrouw in Openbaring kon hem niet meer als kind opvoeden.

Mijn ziel ging uit vanwege zijn spreken. Zij ging uit in haar droom.

Hoogl. 5:7

Hoo 5:7  De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij. (SV)

Ook in haar eerste droom ontmoet ze wachters:

Hoo 3:3  De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij: ik zeide: Hebt gij Dien gezien, Dien mijn ziel liefheeft? (SV)

Zij sloegen mij, zij verwondden mij enz. Ditmaal mishandelen zij haar. Hielden zij haar voor een lichtvaardig vrouwspersoon, omdat zij in de nacht langs de straten zwierf, terwijl zij de ronde deden?[1]

In tegenstelling met de eerste droom vindt zij haar vriend nu niet.

Hoogl. 5:8

Hoo 5:8  Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. (SV)

Krank van liefde. Door haar sterk en nog onvervuld verlangen naar haar vriend.

Hoogl. 5:9

Hoo 5:9   Wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, o gij schoonste onder de vrouwen! wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt! (SV)

Dit antwoord is van de dochters van Jeruzalem, zie vers 8 en 16.

O gij schoonste onder de vrouwen. Deze woorden komen ook voor in 1:8 en 6:1. Zie Hooglied/Onderwerpen.

Hoogl. 5:10

Hoo 5:10  Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend. (SV)

Blank en rood. Rood of roodachtig, in het Hebr. het bijvoeglijk naamwoord adom. De eigennaam Adam, Hebr. adam, betekent 'rood'.

Is zij 'zwartachtig' door de zon (1:6), hij is blank. Blank en rood is hij, zijn gelaat, zijn armen, zijn benen. Blank is de kleur van zijn vlees en rood die van zijn bloed. Zij lijkt hem te beschrijven als van hoge adel, van voortreffelijke opvoeding en van voorname stand.[1]

Hij draagt de banier boven tien duizend. Wie de banier droeg was boven alle helden zichtbaar, stak met zijn banier boven allen uit. 'De banier dragen boven tienduizend' is hier een figuurlijke uitdrukking, om ook daarmee zijn onovertrefbare schoonheid aan te duiden. Zo wil zij zeggen: hij overtreft allen in schoonheid, hij is boven zovele mannen die mooi genoemd kunnen worden en verdienen geliefd te worden.[1]

Van de Christus Gods gezegd, wordt daarmee Zijn onovertrefbare schoonheid ten opzichte van Zijn volk aangewezen. Hij is blank vanwege zijn reinheid, zijn smetteloosheid, zijn gehoorzaamheid. Hij is de zuivere, onbevlekte mens.

Heb 7:26  Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden; (Telos)

Hij is rood vanwege zijn bloed, zijn bloedig lijden tot in de dood[3], zijn bloedstorting tot verzoening der zonde, tot uitdelging van schuld en straf beide. Hij is de laatste Adam, de laatste Rode. Wanneer hij in de wereld terugkomt, is Hij bekleed - zo ziet Johannes hem in zijn visioen - met een in bloed gedoopt kleed.

Opb 19:13  En Hij is bekleed met een in bloed gedoopt kleed, en zijn naam wordt genoemd: het Woord van God. (Telos)

God heeft Christus gezet boven en over alles.

Efe 1:21  boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige eeuw. Efe 1:22  En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, (Telos)

Om zijn gehoorzaamheid tot de dood heeft God hem de naam geschonken 'boven alle naam'.

Flp 2:9  Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is, (Telos)

Hoogl. 5:11

Hoo 5:11  Zijn hoofd is van het fijnste goud, van het dichtste goud; Zijn haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf. (SV)

De bruid begint nu de onderdelen van zijn lichaam op te sommen en de schoonheid daarvan te melden, waardoor zij straks tot de uitroep komt, dat al wat aan hem is, is geheel begeerlijk[4].

Zijn hoofd is van het fijnste goud, van het dichtste goud. Eén uitlegger stelt zich dat zo voor: zijn gehele hoofd, zijn fris en blozend aangezicht, zoals het uit het gitzwarte van met de gouden kroon versierde haren voortkomt, is uit de verte gezien als van het fijnste, roodachtig, glinsterende goud[1].

Het statenbeeld van Daniël heeft een hoofd dat van goud is. Dat hoofd stelt de koning Nebukadnezar voor en spreekt van de uitnemende heerlijkheid van zijn rijk en heerschappij.

Het Nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel is, is zuiver goud (Opb. 21:18, 21).

Zijn haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf. 'Gekruld', woordelijk: 'heuvel aan heuvel'[1]. Anderen vertalen: 'golvend' (NBG51), 'palmtakken' (Canis), 'jonge palmtakken' (NaB), 'palmtwijgen' (Lei), 'dadelristen' (WV78), 'dadeltrossen' (NBV2004), 'borstelig' (WV95). In het Engels: 'bushy' (AV), 'flowing' (Darby, Young's literal translation), 'curly' (NET Bible). Zijn haar is in dicht aan elkaar liggende rijen van lokken[1], of golvend, krullend, en daarbij glinsterend zwart als een raaf.

Zwart is het haar van jeugdigen, grijs of wit dat van de ouden.

Van de Christus Gods gezegd, beschrijft de bruid, in de verzen 11 en volgende, alles, wat in Hem beminnelijk is. In tien bijzonderheden beschrijft zij zijn schoonheid, met het oogmerk om te tonen dat hij in alles tot zijn onderneming wel bevoegd was, en tevens alles in zich had, om onze achting, liefde en vertrouwen te winnen.[4]

Het gouden hoofd en de zwarte haarlokken duiden op Zijn koninklijke macht en Zijn onveranderlijke heerschappij. Is het witte haar het teken van de ouderdom en daarom ook van de eeuwigheid, het zwarte haar is het teken van de jeugd maar ook van onveranderlijkheid.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901)
  2. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901). Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt.
  3. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), denkt bij blank aan Zijn dadelijke gehoorzaamheid en bij rood aan Zijn lijdelijke gehoorzaamheid.
  4. 4,0 4,1 Aldus Henry, aangehaald in: Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901)