Vervolging van christenen: verschil tussen versies

Uit Christipedia
Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
Regel 162: Regel 162:
Willem Westerbeke, ''Martelaren in het Romeinse rijk''. Uitgever: Lulu.Com, 2011. Omvang: 507 pagina's. Dit boek, dat put uit het boek van Adrianus Haemstede, geeft de getuigenissen weer van een groot aantal martelaren in het Romeinse rijk, uit de periode vanaf de apostelen tot 312.
Willem Westerbeke, ''Martelaren in het Romeinse rijk''. Uitgever: Lulu.Com, 2011. Omvang: 507 pagina's. Dit boek, dat put uit het boek van Adrianus Haemstede, geeft de getuigenissen weer van een groot aantal martelaren in het Romeinse rijk, uit de periode vanaf de apostelen tot 312.


== Bron ==
== Bronnen ==
Adrianus Haemstede, ''Historie der martelaren''; ''Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655''. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend en onder wijziging verwerkt. 
Adrianus Haemstede, ''Historie der martelaren''; ''Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655''. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend en onder wijziging verwerkt. 



Versie van 31 mrt 2019 17:03

Vervolging van christenen is het volgen of opzoeken van christenen met het oogmerk hen te straffen. Over de betekenis van 'vervolgen', zie Vervolging.

Leer en voorbeeld van de Heer

De Heer Jezus heeft, bij de uitzending van de twaalf, zijn leerlingen gewaarschuwd voor de mensen, die hen zouden vervolgen, overleveren en mishandelen (Matth. 10:16v). Leerlingen die huis en familie achterlaten terwille van de Heiland en het evangelie, zouden vervolgd worden.

Mr 10:29 Jezus zei: Voorwaar, Ik zeg u: er is niemand die zijn huis, broers, zusters, moeder, vader, kinderen of akkers heeft verlaten ter wille van Mij en ter wille van het evangelie, Mr 10:30 die niet honderdvoudig ontvangt, nu in deze tijd: huizen, broeders, zusters, moeders, kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomstige eeuw eeuwig leven. (TELOS)

Mt 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden; van hen zult u er doden en kruisigen, en van hen zult u er in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen; (TELOS)

Hij heeft zijn leerlingen ook geleerd hoe ze zich hebben te houden. De Heiland, die later zelf is overgeleverd, mishandeld en gekruisigd, heeft hen een voorbeeld nagelaten. 

Tegenwoordige verdrukking

Open Doors, een organisatie die zich inzet voor vervolgde christenen, houdt een ranglijst bij van landen waar christenen vervolgd en verdrukt worden.    

Wereldwijd worden ongeveer 215 miljoen christenen vervolgd of verdrukt (stand 2017[1]). In 2009 waren dat 100 er miljoen[2]

Kaart: Ranglijst christenvervolging 2016 (bron: Open Doors). In de donkerrood gekleurde landen is de verdrukking het zwaarst.


Noord-Korea stond van 2002 tot 2016 op nummer 1 van de ranglijst. Open Doors kent landen punten toe op basis van factoren als de wetgeving rond godsdienstvrijheid, de vrijheid om een gemeente te kunnen stichten en het aantal christenen dat wordt gemarteld en vermoord)[2].

In zeven van de tien landen waar de christenen het meest verdrukt worden (in 2008) is de Islam de staatsgodsdienst (Saoedi-ArabiëIranAfghanistan, Somalië, de Malediven, Jemen en Oezbekistan). Twee landen hebben een communistische regering (Noord-Korea en Laos). Zie ook Egypte

Zes christenen gedood in Pakistan

In Pakistan zijn zes christenen, onder wie vier vrouwen en een kind, omgekomen nadat hun huizen door woedende moslims in brand waren gestoken. Moslims in de stad Gojra in de provincie Punjab vielen christelijke buurten aan na geruchten dat christenen een koran hadden ontheiligd. Ze staken veertig huizen en enkele kerken in brand. Enkele dagen eerder waren in een dorp in de buurt al tientallen huizen van christenen in brand gezet. Volgens de autoriteiten is het geweld een gevolg van misleiding door religieuze extremisten. Uit een eerste onderzoek blijkt dat er geen koran is ontwijd. Zo'n vier procent van de 170 miljoen Pakistanen is christen.

Radio Nederland Wereldomroep, nieuwsbericht 1 aug. 2009

Vooral moslims die christen zijn geworden kunnen het zwaar te verduren krijgen in de moslimgemeenschap. Dat geldt ook voor ex-moslims in Westerse landen. Het volgende getuigenis van een ex-moslimmeisje (17 jaar) uit de Amerikaanse staat Ohio spreekt voor zichzelf. Ze is doodsbang om terug te keren naar haar ouderlijk huis: video (Engels, 7 minuten, op Youtube.com).

Geschiedenis

In de eerste drie eeuwen werden de christenen vervolgd. De eerste vervolging van de gelovigen greep plaats in het Heilige Land, tegen de gemeente van Christus in Jeruzalem. Nadat Stefanus, de eerste bloedgetuige onder de leerlingen van de Heer Jezus Christus, gedood was, met instemming van Saulus, brak er een grote vervolging uit.

Hnd 8:1 Saulus nu stemde ermee in, dat hij werd gedood. Er ontstond nu in die tijd een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en allen werden verstrooid door de landstreken van Judea en Samaria, behalve de apostelen. (...) Hnd 8:3 Saulus echter verwoestte de gemeente, terwijl hij huis na huis binnenging en mannen en vrouwen meesleepte, en hij leverde hen over in de gevangenis. (TELOS)

De vervolging had weliswaar verstrooiing tot gevolg, maar geen verstomming. Want:

Hnd 8:4 Zij dan die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het woord. (TELOS)

De Romeinse keizers vervolgden de christenen van 64 tot 305, doch met lange tussenpozen: van 211 tot 235, van 240 tot 257 en van 260 tot 303. Niet weinige geloofsgetuigen stierven een gewelddadige, smartvolle, bloedige dood (zie BloedgetuigeMartelaar). 

Tiental. Onder de heidense keizers van Rome hebben meerdere bloedige vervolgingen van de christenen plaatsgevonden[3]. Het aantal van deze vervolgingen wordt gewoonlijk op tien geschat. Augustinus en Sulpitius Severus hebben deze overlevering gevestigd. Hierbij heeft men op het oog gehad de overeenkomst met de tien plagen van Egypte en de tien horens van het apocalyptische beest-uit-de-zee (Opb. 18: 1-4), waaronder men de tien kerkvervolgers verstond.

Men onderscheidt de volgende vervolgingen:

  1. De eerste vervolging onder keizer Nero, in de jaren 64 - 67[4].
  2. De tweede vervolging onder Domitianus (keizer 81 - 96)
  3. De derde vervolging onder Trajanus (keizer 98 - 117)
  4. De vierde vervolging onder Marcus Aurelius (keizer 161-180) en Commodus (keizer 177-192) (2e helft van de 2e eeuw)
  5. De vijfde vervolging onder keizer Septimus Severus
  6. De zesde vervolging onder keizer Maximinus
  7. De zevende vervolging onder keizer Decius (keizer 249-251 n.C.)
  8. De achtste vervolging onder de keizers Valerianus en Gallienus
  9. De negende vervolging christenen onder keizer Aurelianus
  10. De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen, begonnen onder de keizers Diocletianus en Maximianus, en voortgezet onder Maxentius, Licinus en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 

Hieronder wordt van enkele vervolgingen iets meegedeeld.

1e eeuw

Eerste vervolging, onder Nero (64 — 67)

De eerste van de tien vervolgingen onder de keizers van Rome vond plaats Nero. Aanleiding was de grote brand van Rome in het jaar 64. Het gerucht ging rond dat de keizer de brand had aangestoken om Rome in ongeëvenaarde luister te kunnen herbouwen. Om aan de volkswraak te ontkomen, wierp hij de schuld op de christenen.

De wreedaard liet de beschuldigden in zakken naaien, die van binnen met hennep aangevuld en van buiten met pek en hars bestreken waren, en liet ze daarop 's nachts in zijn tuinen verbranden, terwijl de keizer bij het licht van deze „levende fakkels” in een wagen rondreed om zich door de menigte te laten toejuichen. Onder zijn regering verwierven de apostelen Petrus en Paulus de kroon der martelaren (67 na Chr.).

Sinds Nero was praktisch de stelling van kracht: „Christianos esse non licet: Het is niet geoorloofd, dat er christenen zijn”. Dit primitieve edikt wordt aan Nero toegeschreven.

De keizers Vespasianus (keizer 69 - 79 n.C.) en Titus (keizer 79 - 81 n.C.) lieten de christenen met rust.

Tweede vervolging, onder Domitianus (81 — 96)

De tweede vervolger was keizer Domitianus. Deze had grote behoefte aan geld, daar de schatkist door weergaloze verkwistingen was uitgeput, terwijl de belastingen al uiterst hoog waren opgedreven, waardoor de handel zeer werd gedrukt. Door een uitgebreid klik-systeem wist hij dat het christendom zeer vele aanhangers telde onder de rijke patricische families. Het vermogen nu van ter dood veroordeelden en verbannenen verviel aan de keizer.

Bij zijn geldnood en zijn haat tegen de christennaaam kwam de vrees. De tot Christus bekeerde Jood en kroniekschrijver Hegesippus (2e eeuw n.C.), aangehaald door de kerkhistoricus Eusebius, verhaalt dat Domitianus „beducht was voor de komst van de Christus"[5], want door heel het Oosten ging het gerucht dat de heerschappij der wereld aan een afstammeling van David zou toebehoren.

In de christenen, inzonderheid in Jezus' bloedverwanten, zag hij een dreigend gevaar voor zijn troon. Daarom beval hij, volgens Eusebius, de verwanten van de Heer in Palestina op te sporen en naar Rome te voeren. Spoedig evenwel liet hij, bij het zien van hun vereelte handen, zijn ongegronde vrees varen en zond hen naar hun vaderland terug. Niettemin deed hij talrijke christenen folteren en ter dood brengen, onder wie zijn eigen neef Flavius Clemens[6].

2e eeuw

Derde vervolging, onder Trajanus (98 — 117)

De derde vervolging had plaats onder keizer Trajanus (keizer 98 - 117 n.C.) De vervolging begon op zijn bevel. Hij was opgehitst door Mamertinus, stadhouder te Rome, en Tarquinus, overste van de heidense afgoderijen. De afgodendienaars brachten ook geld op, en gaven schatting om de Christenen te vervolgen en uit te roeien, alles onder het voorwendsel, dat de christenen onwillig waren om de goden te aanbidden en met offeranden te vereren, en dat zij vijanden van hen en van de Romeinse republiek waren. Onder de regering van Trajanus moesten christenen Christus vervloeken om verder te mogen leven.

Omstreeks het jaar 112 vroeg Plinius, stadhouder van Bithynië, de keizer om raad. Deze antwoordde, dat Plinius goed gehandeld had met allen gevangen te nemen en terecht te stellen, die het christendom standvastig bleven belijden.

Hij verbood opsporingen van de christenen. Ook wees hij een niet ondertekende (anonieme) beschuldiging af; niemand mocht anoniem een christen aangeven. Wettig aangebrachten liet hij straffen, als ze bleven weigeren het christendom te verloochen en de goden te vereren (edikt van 112). De christenen werden dus niet aangeklaagd en gestraft als schuldig aan eenheid misdrijf, doch enkel en alleen omdat ze christenen waren, die hun geloof en hun Heer trouw bleven. Daardoor zijn er vele christenen onder deze Romeinse keizer vermoord.

Onder de beroemdsten, welke als offers vielen, behoorde: Simeon, opziener van de gemeente van Christus te Jeruzalem (marteldood omstreeks 107 of later), en Ignatius, opziener van de gemeente van de Heer te Antiochië. 

Hadrianus (117-138)

Keizer Hadrianus, die regeerde van 117 tot 138, was de christenen niet zeer vijandig. Het keizerlijke besluit van 112 bleef echter van kracht. Toen keizer Hadrianus de Joden de besnijdenis verbood, brak een hevige opstand van de Joden uit, die na drie jaar (132-135) werd gebroken. Geheel het land van Israël werd verwoest en op de bodem van Jeruzalem werd een heidense stad met heidense tempels gebouwd. Daar het christendom door de heidenen beschouwd werd als een Joodse sekte, prikkelde deze opstand tot vervolging van de christenen. Quadratus, die leefde in Klein-Azië[7], bood de keizer een apologie (verdedigingsschrift) van het christendom aan. „De daden van onze Verlosser - — schrijft hij o.a. — zijn steeds zichtbaar geweest. De door Hem genezenen en van de dood opgewekten leefden nog geruime tijd na zijn tocht op deze aarde; velen hebben zelfs tot in onze dagen geleefd".

Antoninus Pius (138-161)

Ook onder keizer Antoninus Pius, die regeerde 138 — 161, bleef het edikt van Trajanus uit het jaar 112 zijn kracht behouden. Wel was hij voor de christenen niet wreed en verbood hij elke volksoploop tegen hen, doch de toestand bleef hachelijk. Justinus (100/114-ca. 165) bood de keizer een verdedigingsschrift (apologie) aan. In Klein-Azië viel de Polycarpus, opziener van de gemeente van Christus te Smyrna, als offer der vervolging.

Vierde vervolging

Mozaïek voorstellend de onthoofding van Justinus

Marcus Aurelius. Marcus Aurelius (keizer van 161-180), de opvolger van Antoninus Pius, was een aanhanger van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij liet zich zowel door de ophitsingen van de heidense wijsgeren als uit politieke beweegredenen tot vervolging van de christenen verleiden. In de verspreiding van het christendom zag hij 't grootste gevaar voor het bestaan van de Romeinse staat. De vervolging was dan ook algemeen en zeer hevig. Te Rome werd o.a. de christelijke wijsgeer en apologeet Justinus, die ook deze keizer een verweerschrift of apologie had aangeboden, onthoofd.

Het ergst woedde de vervolging in Gallië. Celcus schreef (178): men zag de christenen opgejaagd, langs alle kanten ronddolend, zwervend, opgespoord, omdat men ze wilde uitroeien.

Te Lyon, waar heidense slaven op de pijnbank hun christelijke meesters van de afschuwelijkste misdaden besehuldigden, stierven onder anderen de 90-jarige bisschop Photinus, de diaken Sanctus en de maagd en slavin Blandina na de vreselijkste folteringen.

Commodus. Commodus (keizer van 177-192), die stond onder de invloed stond van zijn christelijke gemalin Marcia, was persoonlijk geen vervolger van de christenen; doch hij hinderde de stadhouders niet in hun christenvervolging.

3e eeuw

Vijfde vervolging (202-211)

De vijfde vervolging van de christenen barstte uit in het begin van de 3e eeuw, in het tiende jaar der regering van Septimius Severus, Romeins keizer van 193 — 211. De aanleiding tot deze vervolging was, dat de eerrovers en lasteraars allerlei valse beschuldigingen uitstrooiden jegens de christenen, namelijk, dat zij oproerige lieden waren, die zich jegens de keizerlijke majesteit misdroegen, doodslagers, tempelrovers, bloedschenders, die in hun samenkomsten de kaarsen uitbliezen en zich aan allerlei ontucht en ondeugd overgaven, kindermoordenaars, menseneters gelijk, dat zij een ezelskop als God vereerden, maar bovenal dat zij de goden verachtten, en dat daarom vanwege hen ongeluk en rampen de mensen was overkomen. 

Keizer Severus verbood door het edikt van 202 onder zware straffen, christen te worden. De vervolging woedde het ergst in Afrika, nadat de gelovigen Eusebius en Tertullianus daar hun geschriften hadden opgesteld. Een grote menigte christenen werd naar Alexandrië, in Egypte, gebracht, waar zij om de naam van Christus op velerlei wijzen gedood werden. Te Carthago stierven o.a. Perpetua en Felicitas (203) de marteldood. Tot de voornaamste martelaren van die tijd behoren Leonidas (te Alexandrië), de vader van kerkleraar Origenes, en Irenaeüs, opziener. Mogelijk is ook Albanus van Engeland in deze periode onthoofd.

De vier volgende keizers waren de christenen gunstig gezind. Alexander Severus plaatste zelfs naast Abraham en Orpheus de beeltenis van Christus. Ook liet hij Bijbelspreuken op de paleiswanden aanbrengen. En het terrein, dat herbergiers de christenen betwistten, wees hij dezen toe met de woorden: „Het is beter, dat de Godheid op welke wijze ook daar vereerd wordt, dan dat die grond geschonken wordt aan herbergiers”.[8]

Zesde Vervolging

De zesde vervolging greep plaats onder keizer Maximinus I Trax, die regeerde van 235 tot 238. Zijn edikt beval, de overheden der Kerk terecht te stellen, en daardoor de kudde te verstrooien. Paus Pontianus (gestorven 235), en de beroemde priester en tegenpaus Hippolytus (gestorven 235), naar Sardinië verbannen, bezweken in de mijnen. Het edikt werd niet overal en niet in zijn volle gestrengheid uitgevoerd.

Na die vervolging genoot de Kerk weer rust. In deze jaren van vrede nam het getal van Jezus' volgelingen aanzienlijk toe. Vele voorname families omhelsden de leer van de Verlossers. Overal begonnen de christenen tempels te bouwen en openlijk godsdíenstoefeningen te houden. Vrij talrijk waren de gelovigen, die gewichtige staatsambten bekleedden, of leefden en verkeerden aan het keizerlijk hof.

Deze lange vrede had bij vele christenen verslapping ten gevolge gehad. Toen kwam de storm der vervolging de Kerk zuiveren. Zeer velen bleven trouw, doch ook velen vielen af. Hevige strijd ontstond er over het weer opnemen van deze laatsten in de Kerk.

Zevende vervolging

De zevende vervolging van de christenen begon in 249. Het was een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, die regeerde van 249-251. Decius vervolgde uit politiek, van 249 - 250. Hij wilde de oude Romeinse wereldmacht herstellen op de grondslag van de oude Romeinse godsdienst. In zijn oog was het christendom de gevaarlijkste vijand van de Romeinse staat. Door algemene wetten wilde hij het christendom uitroeien. „Liever - zei hij - een mede-keizer in Rome, dan een paus.”[9]

Het christendom moest dus vernietigd, alle christenen tot offeren aan de afgoden gedwongen worden. Door openbare, langdurige martelingen trachtte men de christenen tot afval te brengen. Men wilde geen martelaren meer maken, maar apostaten (afvalligen). Daarin slaagde men niet zelden.

Sommigen dachten dat hij de vervolging beval uit haat jegens keizer Filippus, die de christelijke godsdienst had aangenomen. Maar Cyprianus, die in die tijd leefde, schrijft de aanleiding tot deze vervolging aan de christenen zelf toe. "Men moet (zegt hij) het inzien en belijden, dat de grimmige en vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog zonder ophouden verwoest, om onze zonden ons is overkomen, omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen, en de hemelse geboden ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht, en wij volbrengen de wil van onze Heere niet. Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goederen te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht, verzaakt de eenvoudigheid en verloochent de boze wereld alleen niet woorden en niet met daden, behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen, gelijk wij verdienen; want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet?" etc.

En elders schrijft hij: "Indien men de oorzaak van de jammer en het ongeluk kent, zal men gemakkelijk een geneesmiddel vinden voor de wond. De Heere heeft Zijn huisgezin willen beproeven; en, aangezien de langdurige vrede, de lering en tucht, die ons van de hemel gegeven waren, bedorven had, zo heeft de hemelse straf het onmachtige, ja bijna had ik gezegd het slapende geloof, wederopgewekt. En, daar wij door onze zonden nog meer verdienden te lijden, heeft nochtans de allerbarmhartigste Heere zo genadig met ons gehandeld, dat al wat er is geschied, veeleer een bezoeking scheen dan een vervolging. Ieder benaarstigde zich, om zijn bezittingen te vermeerderen, en men vergat wat de gelovigen of de Christenen in de tijd der Apostelen. gedaan hebben, of altijd behoorden te doen; men wendde, integendeel, alle naarstigheid aan, om als door een onverzadigbare brand van gierigheid de rijkdommen op te hopen en te vermeerderen. Onder de priesters vond men geen behoorlijken ijver om God te dienen; onder de dienaars geen oprecht geloof, in de werken geen barmhartigheid, in de zeden geen tucht." Tot dusverre Cyprianus.

In deze bloedige vervolging werden vele Christenen, uit de aanzienlijken en uit de lage stand, in vele landen en steden van het gehele keizerrijk onder ongehoorde pijnigingen ter dood gebracht. Van de martelaren kunnen genoemd worden: Alexander, opziener van de gemeente te Jeruzalem; Babylas, opziener van de gemeente te Antiochië. Alexandrië was als het ware de schouwplaats van alle tirannie. Daar werd onder anderen omgebracht de bejaarde man Metranus, de vrouw Coïntha, de bejaarde maagd Apollonia, en Serapion.

Onmenselijk was de marteling van de Godgewijde maagd Agatha, een aanzienlijke vrouw van het eiland Sicilië. Nadat zij lang gefolterd, met fakkels geschroeid, gruwelijk verminkt, boven gloeiende kolen geblakerd en op potscherven gewenteld was, stierf zij eindelijk (ca. 250) in de kerker met de woorden: „Heer, die mij van de jeugd af bewaard, de liefde tot de wereld van mij weggenomen en mij over alle folteringen hebt doen zegevieren, neem mij op in uw eeuwige woning.”[8]

Ook de geleerde Origenes werd te Tyrus gruwelijk gepijnigd, zodat hij enige jaren later, ca. 254, aan de gevolgen van de doorstane mishandelingen bezweek.

Na een jaar schorste de keizer de uitvoering van zijn edikt. Nu volgde een periode van rust tot 257, toen Valerianus I, Romeins keizer van 253 tot 260, een minder bloedige, doch meer doordachte vervolging inzette. De tovenaar Macrianus was zijn boze genius. De vervolging was vooral gericht tegen de christelijke Romeinse adel. Op de weigering aan de Romeinse goden te offeren volgden verbanning, verbeurdverklaring van goederen en terechtstelling. Cyprianus van Carthago was een van de slachtoffers evenals de diaken Laurentius. De vervolging, begonnen in 257, werd in 260 door Gallienus, Romeins keizer van 253 tot 268, beëindigd.[10]

Achtste vervolging

De achtste vervolging vond plaats onder de keizers Valerianus I (keizer 253 - 260 n.C.) en Gallienus (keizer 256 - 258 n.C.). Een eerste edict verbood de bijeenkomsten van de christenen en het betreden van de begraafplaatsen en godshuizen op straffe van onthoofding, Ook gebood het aan alle opzieners, oudsten en dienaren (diakenen) te offeren op straffe van verbanning. Een tweede edict verordende de terechtstelling van de hele 'geestelijkheid', terwijl de ambtenaren uit hun ambt ontzet, van hun goederen beroofd, en, indien zij volhardden, onthoofd zouden worden. Hun vrouwen en kinderen werden verbannen. Ontelbaar velen van elke stand en leeftijd ondergingen de marteldood.

In deze vervolging stierven te Carthago de opziener en kerkleraar Cyprianus (258 n.C.). In datzelfde jaar stierf in Rome de marteldood opziener ('paus') Sixtus II samen met vier diakens. Drie dagen later onderging de diaken Laurentius daar de marteldood. 153 christenen werden in ongebluste kalk geworpen.

Gallienus, (keizer 260 - 260 n.C.) was de christenen gunstig gezind. De verbeurd verklaarde goederen en de begraafplaatsen werden teruggegeven, de godsdienstoefeningen, behoudens enige beperkingen, toegestaan (tolerantie-edict).

Negende vervolging

De negende vervolging onder Aurelianus (keizer 270 - 275 n.C.) was minder hevig en duurde slechts kort.

Daarna genoot de Kerk weer geruime tijd rust. Deze schonk haar een wonderbare bloei. Overal verrezen prachtige kerken. In Rome waren omstreeks het jaar 300 meer dan 40 kerken. Het geloof won veld, ook onder de hoogste kringen. Keizerlijke ambtenaren, zelfs stadhouders van provincies, behoorden tot de christenen; zij werden van het offeren aan de goden vrijgesteld.

Constantius I Chlorus, in 293 lid geworden van een vierhoofdig keizerschap en heersend in het West-Romeinse rijk, voelde niets voor een vervolging. Hij zei dat men niet kon vertrouwen op mensen, die ontrouw waren aan hun God. Ook keizer Diocletianus (regeerde 284 — 305), heersend in het Oost-Romeinse rijk, toonde zich eerst welwillend voor het christendom, tot in 303 een edikt van hem en zijn medekeizers de vreselijkste van alle vervolgingen deed losbarsten. Subregent Caesar Calerius, ook lid van het vierhoofdig rijksbestuur, die geheel onder de invloed stond van zijn moeder Romula, priesteres van de godin Cybele, was zijn boze geest.

4e eeuw

Tiende vervolging (303-313)

De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen begon in het begin van de 4e eeuw onder de keizers Diocletianus (keizer 284 — 305) en Maximianus (medekeizer 286 — 305), en werd voortgezet onder Maxentius, Licinus en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 

In het jaar 302 na Christus' geboorte, in het 19e jaar der regering van keizer Diocletianus, gaf deze bevel tot een grote en wrede vervolging van de christenen. Van deze vervolging, die de tiende genoemd wordt, zegt de gelovige schrijver Sulpicius Severus (leefde 363 — ca. 422) het volgende: 

Omtrent 50 jaren na hem (te weten, keizer Valerianus), onder de regering van Diocletianus en Maximianus, brak de allerhevigste vervolging uit, die tien jaren achtereen Gods volk plaagde. In die tijd was genoegzaam de gehele wereld be­smet met het heilig bloed van de martelaren, want men liep als om strijd tot deze heerlijke en beroemde martelingen. Door op een waardige en heerlijke wijze te sterven, werd toen de eer, die een martelaar toekomt, met grotere ijver gezocht, dan men nu, door ongepaste en zondige eergierig­heid gedreven, de bisschoppelijke ambten najaagt. De wereld werd nimmer door enige oorlog meer onderdrukt; nimmer hebben wij met groter triomf overwinningen behaald, dan toen wij door tienja­rige verdrukking en geweld toch niet konden overwonnen worden. 

In deze vervolging werd Diocletianus ook aange­zet en geholpen door zijn mederegent Maximianus. Diocletianus woedde tegen de christenen in het oosten, Maximianus tegen die in het westen van het rijk. Eerst woedde Diocletianus tegen de christensoldaten, die reeds een groot deel van het leger uitmaakten. Een geheel legioen, met de gelovige Mauritius aan het hoofd, werd ter dood gepijnigd[11]. In het jaar 303 echter begon de algemene vervolging. Edikt volgde op edikt. Het eerste beval de verwoesting van alle christenkerken en het verbranden van de heilige boeken, het tweede verordende de kerkering van alle opzieners en ouderlingen; het derde bedreigde alle gelovigen die weigerden aan de goden te offeren, met pijnbank en dood. Het vierde, dat in 304 verscheen, gebood op doodstraf aan alle christenen het offeren aan de afgoden.

In de vervolging, door Diocletianus en Maximianus begonnen, en die op buitengewoon wrede wijze plaats had, onderscheidde zich vooral Maximianus, die haar op ontzettende wijze voort­zette. Door de stadhouders Peucetius, Quintianus, Theotecus en anderen liet hij de christenen zeer wreed mishandelen. Zij werden levend verbrand, aan de wilde dieren voorgeworpen om vernield te worden, aan kruisen genageld, in grote menigte in de zee verdronken, met de hongerdood in de gevangenis gestraft, onthoofd, handen en voeten afgehouwen en aldus in het leven gelaten; terwijl het genade most heten wanneer zij in de grootste ellende bleven verkeren, en van al hun bezit­tingen beroofd werden.[12]

Onder de martelaren in het eerste jaar van de vervolging (303) zijn te noemen de lector Procopius van Scythopolis[13], onthoofd te Caesarea, de eerste martelaar onder Diocletianus[14], verder de hofbeambte Petrus, de kamerheren Dorotheüs en Gorgoneüs, Anthimus opziener te Nicomedië, Tyrannion opziener te Tyrus, Zenobius te Sidon, Silvanus te Gaza, secretaris Eustrathius, de militair Georgius van Cappadocië.

Schilderij van Agnes in de kathedraal van Pisa, Italië. Ze wordt vaak met een lam afgebeeld.

In 303 of 304 stierf te Antiochië (Syrië) de diaken Romanus van Caesarea een gruwelijke marteldood. In 304 werden te Bologna (Italië) om hun geloof omgebracht Agricola en zijn dienaar Vitalis en in Mérida (Spanje) de 13-jarige maagd Eulalia. Omstreeks deze tijd werd Cassianus, onderwijzer te Imola (Italië), met priemen gestoken en omgebracht. Kort na 303 is mogelijk ook Albanus van Engeland onthoofd. In 304 stierf als martelaar Marcellinus[15], opziener van de gemeente te Rome. Euplius van Catania in Sicilië, Italië, diaken, stierf ca. 304 als martelaar, omdat hij in het openbaar met de vier evangeliën rondliep en er voor belangstellenden uit voorlas. Toen hij weigerde aan de goden Apollo, Mars en Aesculapius te offeren, omdat hij alleen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest wilde eren, werd hij gruwelijk gefolterd en stierf[16]. In 304 werd Gordius van Caesarea (in Cappadocië, in het huidige Turkije) gedood, nadat hij openlijk zijn geloof tijdens een volksfeest had beleden en hij gefolterd was om hem van zijn geloof af te brengen. Circa 304 werd te Rome de Godgewijde maagd Soteris, die weigerde de goden te offeren, geslagen en eindelijk onthoofd. Ambrosius van Milaan, een verwante van haar, heeft haar martelaarschap beschreven. In 304 of 305 onderging te Rome het 12- of 13-jarige meisje Agnes, om de naam van Christus, en wel onder stadhouder Sempronius, de marteldood.

In 305 werd zekere Lucius, een jongeman van 20 jaren, bij Caesarea in de zee geworpen en aldus omgebracht[17]. Dorothea, een maagd, werd onthoofd. Omstreeks 305 werd Januarius, opziener van de gemeente van God te Napels en te Benevento, in Pozzuoli - volgens de overlevering samen met andere christenen - onthoofd.

In 306 stierf als martelaar te Alexandrië door onthoofding Phileas, opziener van de gemeente te Thmuïs (Egypte). In datzelfde jaar [18] stierven de marteldood omwille van Christus: Timotheus van Gaza, die in het vuur werd verbranding; Thecla, die in het theater aan de wilde dieren werd prijsgegeven; Agapius, die niet lang daarna in de buurt van Caesarea in zee werd gegooid en verdronk. In Tarsus, in de provincie Cilicië, werden van het leven beroofd de gelovige vrouwen Cyrenia en Juliana.

In 309 stierf als martelaar door onthoofding Pamphilus, ouderling te Caesarea. Omstreeks die tijd stierf door onthoofding ook Menas, een soldaat, afkomstig uit Egypte.

Silvanus, Lukas en Mocius aan de wilde dieren voorgeworpen. Schildering uit 985.

In 312 liet men Silvanus (ook Silvinus genoemd), opziener te Emesa, een stad bij Apamea, in Syrië, met de diaken Lukas en de voorlezer Mocius (of Mucius) in de gevangenis verhongeren. Daarna werden zij aan de wilde dieren ter verslinding voorgeworpen, maar die lustten ze niet. Achtergelaten stierven deze christenen van uitputting. Medechristenen haalden de ontslapenen 's nachts op en begroeven ze. Kort daarna werd de arts Julianus aangehouden en gekruisigd. Misschien was hij een van de gelovigen die het lichaam van Silvanus hadden geborgen. Men doodde de Julianus door een spijker door zijn hoofd te drijven.[19]

2017

De invloed van islamitisch fundamentalisme neemt toe. In overwegend boeddhistische en hindoeïstische landen komt een religieus nationalisme op[1].

Meer informatie

Anoniem, Het Offer des Heeren, 1570. Brieven van doopsgezinde vervolgden uit het midden van de 16e eeuw. Online tekst.

Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm

Willem Westerbeke, Martelaren in het Romeinse rijk. Uitgever: Lulu.Com, 2011. Omvang: 507 pagina's. Dit boek, dat put uit het boek van Adrianus Haemstede, geeft de getuigenissen weer van een groot aantal martelaren in het Romeinse rijk, uit de periode vanaf de apostelen tot 312.

Bronnen

Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend en onder wijziging verwerkt. 

H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk. Venloo: G. Mosmans senior, 1926. Enige tekst van blz. 37-45 is onder wijziging verwerkt in 2018-2019.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Bron: Nieuwsbrief Open Doors dd. 18 jan. 2018.
  2. 2,0 2,1 Nieuwsbericht Noord-Korea weer nummer 1 christenvervolging op Trouw.nl dd. 6 jan. 2010
  3. Ontleend aan: Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm
  4. H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk. Venloo: G. Mosmans senior, 1926.
  5. Eusebius, Kerkelijke geschiedenis, III, hoofdstuk XX, nr. 1.
  6. Uit de opschriften van de catacomben weet men, dat het christendom reeds in de eerste eeuw tot in de hoogste geslachten was doorgedrongen. Men treft er namen aan uit de huizen der Cornelii, Ceeilii, Emilii enz.
  7. Niet te verwarren met een naamgenoot die in dezelfde tijd leefde en opziener was van de gemeente van Christus in Athene. Zie http://www.heiligen.net/heiligen/09/21/09-21-0200-quadratus-athene.php
  8. 8,0 8,1 Aangehaald in H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk. Venloo: G. Mosmans senior, 1926.
  9. Cyprianus, Ep. 52. Aangehaald door H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 42.
  10. https://nl.wikipedia.org/wiki/Valerianus_I#Christenvervolging Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 3 maart 2019.
  11. Dat was het Thebaanse legioen (Legio Thebaïca), volgens de overlevering in het Egyptische Thebaïs gerecruteerd, en dat geheel bestond uit christenen. Het werd ± 300 bij Agaunum (Saint-Maurice in het Zwitserse kanton Wallis) gemarteld, omdat het, onder aanvoering van de gelivige Mauritius, weigerde de christenen te vervolgen. Volgens een latere overlevering zouden ook Gereon met 318 gezellen te Keulen en Victor met 330 gezellen te Xanten en een groot aantal Trierse martelaren tot het Thebaanse legioen behoord hebben. De oudste legende van bisschop Eucherius van Lyon (± 400) bewijst in elk geval, dat in Agaunum een groot aantal Romeinsche soldaten de marteldood geleden hebben.
  12. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881, blz. 46-47. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 10 maart 2019,
  13. Ook genoemd Procopius van Caesarea, niet te verwarren met een latere naamgenoot. Over hem, zie het artikel http://www.heiligen.net/heiligen/07/08/07-08-0303-procopius-caesarea.php
  14. Volgens http://www.heiligen.net/heiligen/07/08/07-08-0303-procopius-caesarea.php
  15. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Marcellinus
  16. Euplius van Catania, Heiligennet, geraadpleegd 4 nov. 2018. Volgens Adrianus Haemstedius, aangehaald werk, werd hij onthoofd.
  17. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881, blz. 46.
  18. Dit jaartal wordt genoemd door http://www.heiligen.net/heiligen/08/19/08-19-0306-timotheus.php. Adrianus Haemstedius, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. (Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881) blz. 43, dateert de marteldood van Timotheüs, Thecla en Agapius in het tweede jaar van de vervolging, dat is in het jaar 304.
  19. Silvanus van Emesa, Heiligen.net, geraadpleegd 10 maart 2019.