Onderwerpenregister bij de Bijbel/E

Uit Christipedia

E: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter E.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Deut. 27 : 4 Ebal berg -
Joz. 8 : 30 Ebal op de berg - bouwde Jozua een altaar boor Jahweh
Jer. 39 : 16 Ebed-Melech belofte van behoudenis aan –
Jer. 39 : 18 Ebed-Melech vertrouwde op God
Jer. 38 : 7 v Ebed-Melech
Ex. 20 : 14 echtbreken gij zult niet -
Spr. 2 : 18 echtbreuk dodelijk
Jer. 11 : 15 echtbreuk grond: hoererij
Jer. 3 : 1 echtbreuk herstel
Richt. 14 : 20 echtbreuk vrouw van Simson aan een ander gegeven
Lev. 20 : 10 echtbreuk
Num. 5 : 12 v echtbreuk
Gen. 18 : 12 echtgenoot heer genoemd door vrouw
Richt. 19 : 25 echtgenoot heer van de bijvrouw
Jer. 3 : 20 echtgenoot vriend voor het leven
Mal. 2 : 14 echtgenote gezellin en huisvrouw
Hebr. 10 : 22 echtheid waarachtig hart
Matth. 5 : 31 v echtscheiding en overspel
Jer. 3 : 20 echtscheiding geestelijke - tov God
Ex. 21 : 4 echtscheiding geoorloofd
Lev. 21 : 14 echtscheiding gevolg
Lev. 21 : 7 echtscheiding gevolg: priester mocht niet met verstoten vrouw trouwen
Matth. 5 : 32 echtscheiding grond: alleen hoererij
Deut. 24 : 1 echtscheiding grond: hoererij
Deut. 21 : 14 echtscheiding mogelijk hier?
Jer. 3 : 20 echtscheiding mogelijk trouweloos handelen
Mark. 10 : 29 echtscheiding niet Gods wil (toepassing)
Ezra 10 : 19 echtscheiding noodzakelijke -
Deut. 24 : 1 echtscheiding scheidbrief
Jer. 3 : 20 echtscheiding scheiding van een vriend(in)
Ex. 21 : 11 echtscheiding soms geoorloofd?
Deut. 22 : 19 echtscheiding tegen -
Matth. 19 : 8 v echtscheiding toegestaan in geval hoererij
Ez. 17 : 19 echtscheiding verbondsbreuk (toepassing)
Mark. 10 : 9 echtscheiding verkeerd
Jer. 3 : 8 echtscheiding zie Huwelijk
Lev. 22 : 13 echtscheiding
Matth. 19 : 1 v echtscheiding
Mark. 10 : 2 v echtscheiding
Spr. 28 : 20 economie niet haastig rijk willen worden
Hand. 17 : 11 edel edeler: gezegd van Joden in Beréa
Ps. 47 : 10 edele de -n der volken zijn verzameld tot Israël
Opb. 17 : 4 edelgesteente Grote Hoer versierd met -
Opb. 18 : 16 edelgesteente versierd met –
Opb. 18 : 12 edelgesteente
Opb. 18 : 16 edelgesteente
Spr. 28 : 27 edelmoedigheid
Jes. 51 : 3 Eden God zal Sions woestijn maken als –
Gen. 2 : 8 Eden hof in Eden
Deut. 15 : 21 Eden hof van -: alle bomen behalve, vgl. Vers 19 'al', vs 21 uitzondering
Gen. 13 : 10 Eden hof van de HEER
Jes. 51 : 3 Eden hof van Jahweh in –
Gen. 2 : 8 Eden ligging
Gen. 2 : 10 Eden rivier voortgaande uit Eden
Jes. 37 : 12 Eden
2 Kon. 3 : 8 edom woestijn van -
Klg. 4 : 21 Edom dochter van –
Mal. 1 : 3 Edom gebergte van -
1 Kon. 22 : 48 Edom geen koning in -
Jer. 27 : 3 Edom God laat boodschap aan - brengen
Mal. 1 : 3 Edom goddeloos
1 Kron. 1 : 43 v Edom koningen van Edom
Gen. 25 : 30 Edom naam betekent: "Rode"
2 Sam. 8 : 14 Edom onderworpen
Klg. 4 : 22 Edom ongerechtigheid van – zal door God worden bezocht
Joel 3 : 19 Edom oordeel over -
Amos 1 : 11 Edom oordeel over -
Obadja : 1 v Edom oordeel over -
Obadja : 10 v Edom oordeel over -: reden
Amos 9 : 12 Edom overblijfsel van -: toekomstig bezit van Israël
Jer. 49 : 7 Edom profetie over
Jes. 34 : 5 v Edom strafgericht over -
Jes. 11 : 14 Edom toekomst
Jes. 34 : 17 Edom toekomst: woonplaats van dieren
Mal. 1 : 3 Edom verwoest door God
Mal. 1 : 4 Edom voorwerp van Gods gram voor altoos
Jer. 25 : 21 Edom
Deut. 23 : 7 Edomiet broeder van Israëliet
Deut. 23 : 7 Edomiet gewenste houding t.o.
2 Kon. 8 : 20 Edomieten vielen af
2 Kron. 21 : 10 Edomieten vielen af van onder het gebied van Juda
Jer. 49 : 16 Edomieten woonden in de kloven der rotsen
1 Kron. 16 : 16 eed aan Isaäk
Matth. 14 : 7 eed beloven met een –
Jak. 5 : 12 eed geen - afleggen
Hab. 3 : 9 eed God doet zijn - gestand
Dan. 9 : 11 eed in de wet van Mozes geschreven
Matth. 26 : 72 eed loochenen met een -: door Petrus
Hebr. 6 : 17 eed met een - zich verbinden: door God
Mark. 6 : 26 eed niet willen breken
Hebr. 6 : 16 eed tot bevestiging strekkend
Zach. 8 : 17 eed valse - niet liefhebben
Matth. 5 : 33 eed valse –
1 Kon. 2 : 43 eed van Jahweh niet houden
Luk. 1 : 73 eed zweren: door God: aan Abraham
Gen. 26 : 28 eed
2 Kron. 15 : 15 eed
Hebr. 7 : 28 eedzwering door God
Hebr. 7 : 20 eedzwering zonder – priester worden
Gal. 3 : 28 een allen - in Christus Jezus
Jak. 2 : 19 een God is één
Gal. 3 : 28 een in Christus, allen
Pred. 4 : 9 een twee zijn beter dan één
Hand. 2 : 46 eendrachtig dagelijks - in de tempel zijn
Hand. 4 : 24 eendrachtig de leerlingen: ze verhieven - hun stem tot God
Hand. 15 : 25 eendrachtig geworden: voor besluit
Hand. 5 : 12 eendrachtig in de zuilengang van Salomo
Rom. 15 : 6 eendrachtig
Joh. 17 : 22 eenheid bewerkstelligen: door Christus: hoe
Matth. 10 : 40 eenheid Christus met zijn apostelen
2 Cor. 10 : 7 eenheid der christenen: bevorderen
2 Kron. 30 : 12 eenheid des harten: door God gegeven
Ef. 4 : 5 eenheid één Heer, één geloof enz.
Ef. 4 : 7 eenheid en verscheidenheid in gaven
Joh. 17 : 21 eenheid gebed voor -
Joh. 17 : 11 eenheid God en de Zoon zijn een
Amos 1 : 11 eenheid God ziet de -, verwante
Joh. 10 : 30 eenheid Ik en de Vader zijn een
Mark. 9 : 37 eenheid Jezus - met de gelovigen
Matth. 10 : 40 eenheid Jezus met de Vader: voorbeeld
Joh. 17 : 23 eenheid onze -: volmaaktheid
Col. 2 : 2 eenheid samengevoegd in liefde
Joh. 17 : 21 eenheid Vader en Zoon
Joh. 10 : 16 eenheid van Christus’ gemeente
Ef. 4 : 3 eenheid van de Geest: bewaar ze
Joh. 17 : 11 eenheid van de gelovigen: hiervoor gebeden door Christus
Joh. 17 : 21 eenheid van de gelovigen: hiervoor gebeden door Christus
Joh. 17 : 11 eenheid van de gelovigen: voorwaarde: bewaring
Ef. 4 : 13 eenheid van de kennis van de Zoon van God
Joh. 10 : 29 eenheid van de Vader en de Zoon
Joh. 17 : 22 eenheid van de Vader en de Zoon
Ef. 4 : 13 eenheid van het geloof
Mark. 9 : 37 eenheid van Jezus en zijn dienstknecht
Filip. 1 : 27 eenheid vaststaan in één geest
Num. 24 : 8 eenhoorn
Job 39 : 12 eenhoorn
Rom. 15 : 5 eensgezind dankzij God
Filip. 4 : 2 eensgezind in de Heer
Rom. 15 : 5 eensgezind in overeenstemming met Christus Jezus
1 Pe 3 : 8 eensgezind weest allen -
2 Cor. 13 : 11 eensgezind weest eensgezind
Rom. 12 : 16 eensgezind weest onderling –
Ezra 3 : 1 eensgezind
2 Sam. 19 : 14 eensgezindheid bewerkt door woord
Opb. 17 : 17 eensgezindheid bij goddelozen: hier door God bewerkt
Filip. 2 : 2 eensgezindheid vermaand
1Jo 5 : 8 eenstemmig getuigen
Mark. 14 : 56 eenstemmig getuigenis
Mark. 14 : 59 eenstemmig getuigenissen waren niet -
Filip. 2 : 2 eenstemmigheid waardevol
Ef. 6 : 5 eenvoud in - van uw hart
Hand. 2 : 46 eenvoud van hart
Col. 3 : 22 eenvoud van hart
Hand. 4 : 13 eenvoudig mensen: Petrus en Johannes
Ps. 116 : 6 eenvoudige bewaren van -n: door God
Ps. 119 : 130 eenvoudige verstandig maken: door Gods woorden
Matth. 19 : 5 - 6 eenwording in het huwelijk
Rom. 6 : 5 eenwording met Christus
Klg. 1 : 1 eenzaam Jeruzalem – geworden
Opb. 17 : 16 eenzaam maken
Ps. 97 : 8 eenzaamheid Christus' eenzaamheid
Jer. 44 : 6 eenzaamheid tot – geworden zijn
Job 19 : 13 v eenzaamheid van Job
Joh. 4 : 28 eenzaamheid was er niet in de stad der samaritanen
Ps. 68 : 7 eenzame God zet de -n in een huisgezin
Ps. 22 : 21 eenzame
Jes. 54 : 1 eenzame
2 Kron. 32 : 27 eer - hebben: veel -: Jehizkia
1 Kron. 29 : 12 eer - is voor Gods aangezicht
2 Sam. 1 : 8 v eer - zoeken: door leugen
Dan. 7 : 14 eer aan Christus gegeven
Opb. 5 : 13 eer aan God en het Lam toegewenst
Gen. 41 : 16 eer aan God geven: door Jozef
Ps. 115 : 1 eer aan God, niet aan ons
Ps. 115 : 1 eer aan God: redenen
2 Pe 1 : 17 eer aan Jezus: door God Vader
Joh. 5 : 44 eer aannemen: van een ander mens
2 Kron. 26 : 18 eer afkomstig van God: mislopen
Matth. 6 : 7 eer als loon, vgl. v3
Rom. 2 : 10 eer als vergelding ontvangen
2 Sam. 12 : 28 eer ander gunnen
Richt. 4 : 9 eer begrip
1 Sam. 22 : 7 eer behoefte aan
Spr. 3 : 16 eer behoefte aan -
2 Kon. 23 : 18 eer betoon: door God: aan de profeet van Juda
1 Pe 3 : 7 eer bewijst de huisvrouwen eer
Rom. 13 : 7 eer bewijzen aan wie – toekomt
Jak. 2 : 3 eer bewijzen: met aanzien des persoons
Ps. 149 : 5 eer blijdschap om verleende eer van Godswege
Ps. 49 : 18 eer daalt niet na op het sterven
Ps. 3 : 4 eer de HERE, mijn -, bij oneer vanwege mensen
Joh. 5 : 44 eer die van God komt
Esth. 6 : 3 eer doen aan iemand
1 Kron. 17 : 18 eer door God gegeven aan David
1 Tim. 5 : 17 eer dubbele -
Spr. 11 : 16 eer een goed, als rijkdom
Hos. 4 : 7 eer eer in schande veranderd
2 Cor. 5 : 9 eer eer stellen in het welbehaaglijk zijn voor Hem
Spr. 29 : 23 eer en nederigheid
2 Kron. 32 : 27 eer en rijkdom
Ps. 49 : 17 eer en rijkdom
1 Kron. 16 : 28 eer en sterkte
1 Thess. 4 : 11 eer er een - in stellen rustig te zijn
Spr. 3 : 35 eer erfgoed der wijzen
Rom. 15 : 20 eer ergens een – in stellen
1 Kon. 3 : 13 eer gave Gods
2 Kron. 1 : 12 eer gave Gods
Pred. 6 : 2 eer gave Gods
Dan. 5 : 18 eer gave Gods
Spr. 5 : 9 eer geef je eer niet aan anderen
Ps. 66 : 2 eer geeft - Zijn lof
Jer. 13 : 16 eer geeft – aan Jahweh
1 Kron. 16 : 28 eer geeft Jahweh - en sterkte
Ps. 29 : 1 eer geeft Jahweh eer - en sterkte
Dan. 2 : 37 eer gegeven door God: aan Nebukadnezar
Spr. 26 : 8 eer geven: aan de zot: ongepast
Jes. 42 : 12 eer geven: aan God: laat ze Jhwh de eer geven
Opb. 4 : 9 eer God - geven
Ps. 96 : 7 v eer God - geven door ons
Joz. 7 : 19 eer God de - geven
Jer. 2 : 11 eer God de Eer van Israël
Ps. 29 : 3 eer God der ere
Luk. 18 43 eer God eer geven: door Jezus
Jes. 48 : 11 eer God geeft zijn – aan geen ander
Jes. 42 : 8 eer God zal zijn - geen anderen geven
1 Tim. 1 : 17 eer God zij - tot in alle eeuwigheid
1 Tim. 6 : 16 eer God: Hem zij -
Hand. 10 : 28 eer goddelijke - betonen: afwijzen: door Petrus
Spr. 25 : 2 eer Gods -: een zaak te verbergen
Ez. 39 : 21 eer Gods -: God zal zijn eer zetten onder de heidenen
Ps. 57 : 6 eer Gods eer zij over de ganse aarde
Spr. 3 : 35 eer goed
Spr. 5 : 9 eer goed
Spr. 29 : 23 eer goed
Ps. 49 : 17 eer groot wordend
Dan. 2 : 6 eer grote – beloofd worden door Nebukadnezar
Hebr. 3 : 3 eer groter -: hebben dan
2 Kron. 17 : 5 eer hebben: in menigte: Josafat
2 Kron. 18 : 1 eer hebben: in overvloed: Josafat
Ps. 57 : 9 eer herstel
Ps. 4 : 3 eer hoe lang zal mijn - tot schande zijn?
Hebr. 13 : 4 eer huwelijk zij in -e
2 Kron. 32 : 33 eer iem. - aandoen in zijn dood
Esth. 6 : 6 eer iemand - doen
1 Tim. 6 : 1 eer iemand alle - waard achten
Filip. 2 : 29 eer iemand in ere houden: Epafroditus
Gal. 5 : 26 eer ijdele -: streven naar ijdele -
1 Tim. 5 : 17 eer in de vorm van materiele ondersteuning, zie verband
Ps. 62 : 8 eer in God is mijn -
Joh. 4 : 44 eer Jezus en -
Joh. 5 : 41 eer Jezus nam geen eer van mensen aan
Mark. 10 : 52 eer Jezus neemt de eer niet voor zich: 'uw geloof heeft u ...'
Job 19 : 9 eer Jobs - door God weggenomen
Spr. 8 : 18 eer loon der wijsheid
Spr. 22 : 4 eer loon van nederigheid
Hebr. 2 : 7 eer mens gekroond met -
Gen. 49 : 6 eer mijn -
Richt. 4 : 9 eer missen: van de overwinning
Spr. 15 : 33 eer nederigheid gaat voor de eer
Spr. 3 : 16 eer niet zondig op zichzelf
Ps. 7 : 6 eer on-: iems. eer te niet doen (Davids eer)
Spr. 29 : 23 eer ontdoen van - en vernederen
1 Pe 1 : 7 eer ontvangen bij openbaring van de Heer
Spr. 13 : 18 eer ontvangen: wie bestraffing waarneemt
Spr. 26 : 1 eer past den zot niet
Dan. 4 : 30 eer ter ere van mijn heerlijkheid, zei Nebukadnezar
Job 14 : 21 eer tot - komen
Esth. 6 : 6 eer tot iemands - een welbehagen hebben
Opb. 21 : 26 eer van de naties: gebracht tot het nieuwe Jeruzalem
Ex. 3 : 18 eer van God staat voorop: Hem offeren!
Ps. 96 : 3 eer van God: vertelt onder de heidenen Zijn -
Spr. 25 : 2 eer van koningen: een zaak te doorgronden
Joh. 12 : 43 eer van mensen: liefhebben
Ps. 49 : 17 eer van zijn huis groot wordend
Dan. 5 : 17 eer vanwege Belsazar door Daniël afgewezen
1 Pe 2 : 14 eer vanwege de overheid: betoond aan christenen
Spr. 4 : 8 eer vanwege de wijsheid gegeven
Joh. 12 : 43 eer vanwege God: minder liefhebben dan die vanwege mensen
Joh. 5 : 41 eer vanwege mensen: niet aannemen
Spr. 11 : 16 eer vasthouden: door een aangename huisvrouw
Spr. 29 : 23 eer vasthouden: door nederigheid
2 Tim. 2 : 20 v eer vat zijn tot -
Col. 2 : 23 eer verering: vleselijke
Luk. 20 46 eer verlangen naar -
Spr. 5 : 9 eer verlies van eigen eer
1 Kron. 16 : 24 eer vertelt Gods - onder de heidenen
Spr. 21 : 21 eer vinden
Spr. 20 : 3 eer voor een man: van twist afblijven
Deut. 26 : 19 eer voor Israël: door God gewenst
Hebr. 5 : 4 eer voor zichzelf de - nemen
Spr. 3 : 35 eer vs. schande
Opb. 5 : 12 eer waard - te ontvangen: het Lam
Opb. 4 : 11 eer waard te ontvangen –: God
Dan. 5 : 20 eer wegnemen van iemand
1 Kron. 29 : 28 eer zat van -: David
eer zie ook Eerbetoon
eer zie ook Oneer, Vereren
Opb. 7 : 12 eer zij onze God tot in alle eeuwigheid
Luk. 14 : 10 eer zijn voor jouzelf
Joh. 5 : 44 eer zoeken
Matth. 6 : 18 eer zoeken die van God komt
Rom. 2 : 7 eer zoeken: in goed werk
Matth. 6 : 5 eer zoeken: van mensen
2 Kron. 1 : 12 eer zonder weerga
Matth. 6 : 16 eer zucht
Luk. 22 24 eer zucht
Matth. 6 : 6 eer zucht: behandelen
Mark. 9 : 33 v eer zucht: zie Grootste
Mark. 9 : 35 eer zucht: zie ook Eerste
Ps. 106 : 20 Eer God de - van Israël
1 Sam. 2 : 8 eer God geeft -
Rom. 9 : 21 eer vat tot –
Tit. 2 : 2 eerbaar de oude mannen moeten – zijn
1 Tim. 3 : 8 eerbaar dienaars moeten - zijn
1 Tim. 2 : 2 eerbaarheid een leven leiden in -
1 Thess. 4 : 4 eerbaarheid iets bezitten in -
1 Tim. 3 : 4 eerbaarheid kinderen in onderdanigheid houden met alle eerbaarheid
1 Tim. 2 : 2 eerbaarheid
Tit. 2 : 7 eerbaarheid
Rom. 12 : 10 eerbetoon gaat elkaar voor in -
Hand. 28 : 10 eerbewijs vele -zen aan Paulus en de zijnen op Malta
Hebr. 12 : 28 eerbied en ontzag
Hebr. 12 : 28 eerbied God met dienen met -
Ex. 33 : 8 eerbied jegens Mozes
Job 29 : 8 eerbied voor Job
Hebr. 11 : 7 eerbiedig Noach bereidde – een ark
Mark. 12 : 38 eergierig schriftgeleerden waren -
2 Cor. 8 : 21 eerlijk behartigen wat - is
Opb. 21 : 4 eerst eerste dingen gaan voorbij
Matth. 23 : 6 eerst eerste plaats bij de maaltijden
Luk. 20 46 eerst eerste plaatsen: eervol
Matth. 23 : 7 eerst eerste zetels in de synagogen
Mark. 12 : 39 eerst plaats: eerste plaatsen
2 Pe 3 : 3 eerst weten: weet dit eerst
Mark. 12 : 39 eerst zetel: eerste zetels
Luk. 13 : 30 eerste eersten en laatsten
Mark. 9 : 35 eerste en laatste zijn
Jes. 44 : 6 eerste God is de –
Opb. 22 : 13 eerste Jezus is de -
Matth. 19 : 30 eerste laatste, vgl. 20:8, 16
Matth. 20 : 8 eerste laatste, vgl. vers 16;19:30
Matth. 19 : 30 eerste vele -n zullen laatsten zijn
Mark. 10 : 31 eerste vele -n zullen laatsten zijn
Matth. 20 : 27 eerste willen zijn
Mark. 9 : 35 eerste willen zijn
Mark. 10 : 44 eerste willen zijn
3Jo : 9 eerste willen zijn
Opb. 2 : 8 Eerste Christus de -
Jes. 41 : 2 Eerste God de - en de laatste
Opb. 1 : 18 Eerste Jezus de –
2 Kron. 21 : 3 eerstegeborene troonopvolger
2 Kon. 4 : 42 eersteling broden der -en
2 Kron. 31 : 5 eersteling eerstelingen gebracht voor de dienaren van de HEER
Ex. 23 : 19 eersteling eerstelingen van de eerste vruchten van het land
Rom. 8 : 23 eersteling eerstelingen van de Geest
Opb. 14 : 4 eersteling eerstelingen voor God en het Lam
Lev. 23 : 17 eersteling eerstelingen voor Jahweh
Ex. 34 : 26 eersteling eerstelingen zijn te brengen in het huis van God
Ps. 105 : 36 eersteling eerstgeborene
Opb. 14 : 4 eersteling gezegd van de 144.000
Jer. 2 : 3 eersteling Israël was voor God de -en van Zijn inkomst
Deut. 26 : 1 v eersteling offer der -en
Ex. 23 : 19 eersteling offer van -en
Rom. 16 : 5 eersteling van Asia voor Christus
Deut. 26 : 2 eersteling van de vrucht van het land
Ex. 22 : 29 eersteling voor God
Jak. 1 : 18 eersteling wij een - van Zijn schepselen
Neh. 10 : 35 eersteling
Neh. 10 : 36 v eersteling
Neh. 13 : 31 eersteling
1 Cor. 15 : 23 eersteling
2 Thess. 2 : 13 eersteling
Lev. 23 : 10 eerstelingsgarf
Deut. 21 : 17 eerstgeboorte erfdeel van de eerstgeborene
1 Kron. 5 : 2 eerstgeboorte ging naar Jozef
Gen. 25 : 34 eerstgeboorte verachten
Gen. 25 : 33 eerstgeboorte verkopen: door Ezau
Hebr. 12 : 16 eerstgeboorterecht verkopen
Ex. 22 : 29 eerstgeborene aan God te geven
Num. 8 : 17 eerstgeborene alle – is van Mij
Deut. 21 : 17 eerstgeborene beginsel van des vaders kracht
Ps. 136 : 10 eerstgeborene dood der -n in Egypte
Ex. 12 : 29 eerstgeborene dood van de -n
Num. 3 : 13 eerstgeborene door God Zich geheiligd
Ex. 11 : 5 eerstgeborene eerstgeborenen van mensen en van het vee
Opb. 1 : 5 eerstgeborene en overste
Deut. 21 : 17 eerstgeborene erfrecht
Hebr. 12 : 23 eerstgeborene gemeente van -n
Num. 3 : 43 eerstgeborene getal der mannelijke –n van 1 maand af: 22.273
Ps. 105 : 36 eerstgeborene God versloeg alle -n in Egypte
Ex. 13 : 1 v eerstgeborene heiliging der -en
Hebr. 12 : 23 eerstgeborene in de hemel opgeschreven zijn de -n
Gen. 49 : 3 eerstgeborene Jakobs –: zijn kracht en het begin van zijn macht
Rom. 8 : 29 eerstgeborene Jezus de - onder vele broeders
Opb. 1 : 5 eerstgeborene Jezus: - van de doden
Num. 3 : 12 eerstgeborene Levieten genomen in plaats van de eerstgeborenen van Israël
Ex. 13 : 15 eerstgeborene lossen dan wel offeren
Ex. 34 : 20 eerstgeborene lossen van de eerstgeboren zonen
Deut. 21 : 15 v eerstgeborene recht van de -
Deut. 14 : 23 eerstgeborene runderen en schapen, te eten in Jeruzalem
Num. 3 : 40 eerstgeborene type van Christus
Lev. 27 : 26 eerstgeborene van een beest is des HEEREN
Num. 3 : 13 eerstgeborene van God is alle –
Gen. 4 : 4 eerstgeborene van schapen
Deut. 15 : 19 v eerstgeborene vee: heiliging
Filip. 4 : 8 eerzaam al wat - is, bedenkt dat
Matth. 23 : 7 eerzucht begroetingen op de markten
Matth. 23 : 6 eerzucht eerste plaats bij de maaltijden
Matth. 23 : 5 eerzucht geval
3Jo : 9 eerzucht geval: Diotrefes
Matth. 6 : 1 eerzucht omgaan met – : de kwestie van loon
Luk. 11 : 43 eerzucht veroordeeld door Jezus
Matth. 6 : 1 v eerzucht zucht naar eer van mensen
Mark. 12 : 38 v eerzucht
Luk. 20 46 v eerzuchtig schriftgeleerden
Luk. 9 : 14 eetgezelschap van 50 personen
Gal. 1 : 4 eeuw boze -
Pred. 9 : 6 eeuw deel hebben in deze eeuw
Ef. 1 : 21 eeuw deze -
Matth. 12 : 32 eeuw deze -, toekomstige -
Matth. 13 : 41 eeuw deze -: voleinding ervan
Tit. 2 : 12 eeuw deze tegenwoordige -: hoe daarin te leven
Hebr. 1 : 2 eeuw door Wie Hij o de werelden gemaakt heeft
Col. 1 : 26 eeuw eeuwen en geslachten
1 Cor. 10 : 11 eeuw einden van de eeuwen zijn op ons gekomen
Pred. 3 : 11 eeuw gelegd in het hart van de mens
1 Tim. 1 : 17 eeuw God, de Koning der eeuwen
Ef. 2 : 7 eeuw in de komende eeuwen
Gal. 1 : 4 eeuw tegenwoordige -
1 Tim. 6 : 17 eeuw tegenwoordige -
2 Tim. 4 : 9 eeuw tegenwoordige - : liefhebben
Rom. 16 : 25 eeuw tijden van de -en
Luk. 20 35 eeuw toekomende -
Hebr. 6 : 5 eeuw toekomende -: krachten van de toekomende -
Mark. 10 : 30 eeuw toekomstige -
Luk. 18 30 eeuw toekomstige -
Ef. 1 : 21 eeuw toekomstige -
Matth. 28 : 20 eeuw voleiding van deze - (tijdsperiode)
Matth. 13 : 39 v eeuw voleinding van de -
Matth 24 : 3 eeuw voleinding van de -
Matth. 13 : 49 eeuw voleinding van de –
Hebr. 9 : 26 eeuw voleinding van de eeuwen: daarin is Christus geopenbaard
Jud : 25 eeuw voor alle eeuwen
2 Tim. 1 : 9 eeuw voor de tijden van de eeuwen
Tit. 1 : 2 eeuw voor de tijden van de eeuwen
Pred. 1 : 10 eeuw voorbije -en
Luk. 16 : 8 eeuw zonen van deze -
Luk. 20 34 eeuw zonen van deze -
Joh. 6 : 51 eeuwig begrip: tot in eeuwigheid
Hebr. 5 : 9 eeuwig behoudenis: -e behoudenis
Ex. 21 : 6 eeuwig betekenis hier: voor altijd
2 Cor. 4 : 18 eeuwig dingen die - zijn, zijn onzienlijk
Hebr. 9 : 15 eeuwig eeuwige erfenis
1 Pe 5 : 10 eeuwig eeuwige heerlijkheid
Gen. 49 : 25 eeuwig eeuwige heuvelen
Matth. 25 : 46 eeuwig eeuwige straf
Matth. 25 : 41 eeuwig eeuwige vuur
2 Tim. 1 : 9 eeuwig Gods - voornemen t.a.v. ons
1Jo 1 : 2 eeuwig het -e leven
1Jo 2 : 25 eeuwig het -e leven
Ex. 28 : 43 eeuwig inzetting
Joh. 3 : 36 eeuwig leven
Joh. 4 : 36 eeuwig leven
Gal. 6 : 8 eeuwig leven
1Jo 2 : 17 eeuwig leven
Matth. 19 : 29 eeuwig leven beërven
Joh. 3 : 16 eeuwig leven hebben: door geloof in Jezus
Mark. 10 : 30 eeuwig leven ontvangen
Hand. 13 : 48 eeuwig leven: bestemd tot – leven
1 Tim. 1 : 16 eeuwig leven: door geloof in Jezus
Joh. 10 : 28 eeuwig leven: geeft Jezus
Joh. 6 : 40 eeuwig leven: hebben
1Jo 5 : 11 eeuwig leven: heeft God ons gegeven
1Jo 3 : 15 eeuwig leven: in de gelovige wonend
Luk. 18 30 eeuwig leven: toekomstig
Matth. 19 : 16 eeuwig leven: verwerven
Hebr. 6 : 2 eeuwig oordeel
Hebr. 12 : 27 eeuwig opdat de dingen blijven die niet wankelbaar zijn
Hebr. 13 : 20 eeuwig verbond
Jes. 55 : 3 eeuwig verbond zal God maken
2 Thess. 1 : 9 eeuwig verderf, lijden voor de ongehoorzamen
Hebr. 9 : 12 eeuwig verlossing: -e verlossing verworven door Christus
2 Cor. 4 : 18 eeuwig versus tijdelijk
2 Thess. 2 : 16 eeuwig vertroosting: -e vertroosting
Ef. 3 : 11 eeuwig voornemen van God
Jud : 7 eeuwig vuur
eeuwig zie ook Onvergankelijkheid
1 Tim. 1 : 17 eeuwigheid alle -: tot in alle -: zij God eer en heerlijkheid
Hebr. 13 : 21 eeuwigheid alle –: God zij de heerlijkheid tot in alle –
Opb. 4 : 9 eeuwigheid alle –: tot in alle – leeft God
Opb. 4 : 10 eeuwigheid begrip: zonder einde van tijd
1Jo 2 : 17 eeuwigheid blijven tot in -: wie de wil van God doet
2 Pe 3 : 18 eeuwigheid dag van -: tot dag van -
Joh. 11 : 26 eeuwigheid geenszins sterven in –
Jes. 57 : 15 eeuwigheid God woont in de eeuwigheid
2 Cor. 9 : 9 eeuwigheid Gods gerechtigheid blijft tot in -
2 Kon. 5 : 27 eeuwigheid in -: voor altijd
Ps. 33 : 11 eeuwigheid in eeuwigheid bestaan en van geslacht tot geslacht
Joh. 10 : 28 eeuwigheid Jezus’ schapen zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid
Hebr. 5 : 6 eeuwigheid priester tot in –: Jezus
Opb. 19 : 3 eeuwigheid rook van het verbrande Babylon stijgt op tot in alle -
Jes. 32 : 14 , 15 eeuwigheid tot in -: niettemin beperkt, schijnt het hier
Joh. 8 : 51 eeuwigheid tot in – de dood niet aanschouwen
Hebr. 7 : 28 eeuwigheid tot in – is Jezus volmaakt
2Jo : 2 eeuwigheid tot in – zal de waarheid met ons zijn
Joh. 13 : 8 eeuwigheid tot in –: niet mijn voeten wassen door de Heer Jezus
Jud : 25 eeuwigheid tot in alle -
Opb. 22 : 5 eeuwigheid tot in alle - regeren
2 Tim. 4 : 18 eeuwigheid tot in alle - zij de Heer Jezus heerlijkheid
Opb. 1 : 18 eeuwigheid tot in alle – leeft Jezus
Opb. 20 : 10 eeuwigheid tot in alle – worden gepijnigd
Opb. 1 : 6 eeuwigheid tot in alle – zij Jezus Christus de heerlijkheid en de kracht
1 Pe 4 : 11 eeuwigheid tot in alle –: is aan Jezus Christus de heerlijkheid en de kracht
Jes. 9 : 5 eeuwigheid Vader der -: naam van Christus
Joh. 9 : 32 eeuwigheid van - af is het niet gehoord dat …
Dan. 2 : 20 eeuwigheid van – tot in – zij de naam Gods geloofd
Spr. 12 : 19 eeuwigheid versus voor een ogenblik
Dan. 7 : 18 eeuwigheid
Dan. 4 : 34 Eeuwiglevende God de –
Lev. 19 : 36 efa een rechte - zult u hebben
Deut. 25 : 14 efa tweeërlei -
2 Tim. 1 : 18 Efeze Onesíforus heeft diensten te - bewezen
Opb. 1 : 11 Efeze
Luk. 12 : 25 effectief ineffectief: bezorgdheid
Ex. 35 : 27 efod edelstenen voor de –
1 Sam. 23 : 9 efod gebruik - bij zoeken naar Gods leiding
Ex. 28 : 31 efod hemelsblauw
Richt. 17 : 5 efod maken: door Micha
Ex. 29 : 5 efod riem
Ex. 28 : 6 efod stoffen en kleuren
Ex. 39 : 2 v efod vervaardiging
Ex. 28 : 31 v efod
Ex. 39 : 22 v efod
1 Sam. 30 : 7 efod
Gen. 41 : 52 Efraïm betekent "dubbel vruchtbaar"
Jer. 31 : 20 Efraïm dierbare zoon van God
Gen. 48 : 5 Efraïm gerekend tot een directe zoon van Jakob
Hos. 13 : 1 Efraïm gestorven door afgoderij
Jer. 31 : 9 Efraïm Gods eerstgeborene
Hos. 13 : 1 Efraïm had zich verheven in Israël
Jer. 7 : 15 Efraïm hele zaad van – weggeworpen door God
Deut. 33 : 17 Efraïm omvang der stam
Hos. 13 : 1 Efraïm onderscheiden van Israël
Joh. 11 : 54 Efraïm stad
Jes. 7 : 5 Efraïm Tienstammenrijk
Jer. 31 : 20 Efraïm troetelkind van God
Jes. 7 : 8 Efraïm verbreking, ophouden volk te zijn
Hos. 4 : 17 Efraïm vergezeld met de afgoden
Gen. 48 : 19 Efraïm zegen voor -: groot worden
Jer. 31 : 18 Efraïm zich beklagen door –
Ruth 4 : 11 Efratha en Bethlehem
Opb. 16 : 20 egalisering van het aarde: bergen verdwijnen
Joz. 10 : 3 Eglon koning van -
Richt. 3 : 12 Eglon
Luk. 15 : 12 egoïsme vragen voor jezelf
Deut. 4 : 20 Egypte 'ijzeroven'
Gen. 41 : 52 Egypte "land van mijn verdrukking" (Jozef)
Gen. 13 : 10 Egypte Abram in - om daar als vreemdeling te verkeren
Ex. 3 : 22 Egypte beroven: door de kinderen Israëls
Jes. 43 : 3 Egypte deel van losgeld voor Israël
Deut. 5 : 6 Egypte diensthuis
Deut. 13 : 10 Egypte diensthuis
Richt. 6 : 8 Egypte diensthuis
Deut. 6 : 12 Egypte diensthuis van de Israëlieten
Ex. 20 : 2 Egypte diensthuis voor Israël
Klg. 4 : 17 Egypte en Israël: Egypte kon Israël niet verlossen
Opb. 11 : 8 Egypte geestelijk
Ex. 9 : 18 Egypte gegrond
Jer. 46 : 13 Egypte geslagen door Nebukadnezar
Gen. 45 : 18 Egypte het beste van Egypteland
Gen. 47 : 20 Egypte het land werd Farao's eigendom
1 Kon. 8 : 51 v Egypte ijzeren over voor Israël
Jer. 11 : 4 Egypte ijzeroven
Jer. 43 : 12 Egypte ingenomen door Nebukadnezar
Neh. 9 : 9 Egypte Israël in - : ellende van Israël
Ps. 136 : 11 Egypte Israël uitgebracht uit -
Lev. 19 : 34 Egypte Israël vreemdeling geweest in –
Deut. 5 : 15 Egypte Israël was een dienstknecht in -land geweest
Jes. 20 : 3 Egypte Jesaja tot een - en wonder over - gesteld
Deut. 28 : 60 Egypte kwalen van Egypte als straf voor ongehoorzaam Israël
Ps. 105 : 23 Egypte land van Cham
Ps. 105 : 27 Egypte land van Cham
Ps. 106 : 22 Egypte land van Cham
Jes. 43 : 17 Egypte leger van - geoordeeld
Jes. 36 : 9 Egypte legermacht: wagens en ruiters
Jes. 19 : 1 v Egypte oordeel over -
Joel 3 : 19 Egypte oordeel over -
Jer. 46 : 1 v Egypte profetie tegen -
Ez. 29 : 1 v Egypte profetie tegen -
Ez. 30 : 1 v Egypte profetie tegen -
Ez. 32 : 1 v Egypte profetie tegen -: ondergang bewerkt door Babel
Num. 16 : 13 Egypte rooskleurig voorgesteld
Hebr. 11 : 26 Egypte schatten van -
Ex. 3 : 20 Egypte slaan: met wonderen
Jes. 11 : 15 Egypte toekomst
Jes. 19 : 22 Egypte toekomst: geslagen door de HEER
Jes. 19 : 18 v Egypte toekomst: zal God kennen en dienen
Deut. 16 : 1 Egypte uit - verlost: bij nacht
Matth. 2 : 15 Egypte uit -, vgl. ons
Richt. 6 : 8 Egypte uittocht uit –: God heeft Israël uit – doen opkomen
Jer. 2 : 20 Egypte verlossing uit –: juk verbroken, banden verscheurd
Matth. 2 : 13 Egypte vluchten naar –
Jer. 26 : 21 Egypte waarheen de profeet Uria vluchtte
Hos. 8 : 13 Egypte wederkeer naar -: als straf Gods
Lev. 18 : 3 Egypte werken van het Egyptische land: niet doen
Ex. 15 : 26 Egypte ziekten op – gelegd door God
Hand. 2 : 9 Egypte
Deut. 23 : 7 Egyptenaar gewenste houding t.o.
Klg. 5 : 6 Egyptenaar wij hebben de – de hand gegeven
Richt. 3 : 15 Ehud
2 Cor. 8 : 17 eigen beweging: uit - beweging
Joh. 10 : 12 eigendom geeft betere zorg dan huur
Joh. 17 : 7 eigendom gelovige is - van de Vader
1 Pe 2 : 9 eigendom Gods -: de gelovigen als volk
Hand. 4 : 34 eigendom huis, landerij in eigendom hebben
Jes. 5 : 8 eigendom privaat land- en huisbezit is goed
Rom. 14 : 8 eigendom van Christus zijn de heiligen
Joh. 17 : 10 eigendom van de Vader en de Zoon
Joh. 17 : 10 eigendom wij van de Vader
Joh. 17 : 10 eigendom wij van de Zoon
Deut. 9 : 6 eigendunk middel tegen -: besef eigen zwakheid of ondeugd
Spr. 20 : 6 eigendunk
Job 31 : 33 eigenliefde door - zijn misdaad verbergen
2 Kon. 17 : 8 eigenmachtig inzetting: -e inzettingen
Richt. 7 : 2 eigenroem voorkomen
Matth. 10 : 31 eigenwaarde grond
Spr. 27 : 2 eigenwaarde laat een ander je prijzen
Spr. 28 : 25 eigenwaarde ongezonde -: grootmoedigheid
Rom. 12 : 16 eigenwijs
Jer. 42 : 13 eigenzinnigheid ongehoorzaamheid aan God
Opb. 6 : 14 eiland elk – werd van zijn plaats gerukt
Jer. 25 : 22 eiland koningen der -en
Jer. 25 : 22 eiland kustgebied
Opb. 16 : 20 eiland vluchten
1 Cor. 1 : 8 eind van onze gezamenlijke reis op aarde
Luk. 13 : 32 einde aan het - komen: door Jezus: op de derde dag
Hand. 1 : 8 einde aarde: – van de aarde
1 Cor. 10 : 11 einde einden van de eeuwen zijn op ons gekomen
Opb. 21 : 6 einde God is Begin en het -
Ez. 7 : 2 einde God kondigt het einde aan
Ez. 7 : 2 einde het – is gekomen
2 Cor. 11 : 15 einde hun - zal zijn naar hun werken
Filip. 3 : 19 einde hun einde is het verderf
Opb. 22 : 13 einde Jezus is het -
Matth 24 : 7 einde nog niet het - is het
Matth 24 : 6 einde nog niet het - is het wanneer en er oorlogen uitbreken
Klg. 4 : 18 einde ons – is gekomen
Dan. 12 : 10 einde tijd van het - verstandigen zullen verstaan
Dan. 12 : 10 einde tijd van het -: goddelozen zullen goddeloos handelen
Dan. 12 : 10 einde tijd van het -: velen gereinigd
Dan. 11 : 35 einde tijd van het –
1 Thess. 2 : 16 einde toorn van God rust op de Joden tot het - toe
Hebr. 6 : 11 einde tot het - toe ijver betonen
Joh. 13 : 1 einde tot het – heeft Jezus zijn leerlingen liefgehad
Opb. 2 : 26 einde tot het – toe Christus’ werken bewaren
Jer. 29 : 11 einde uitgang: gegeven door God
1 Pe 4 : 7 einde van alles is nabij
Matth. 28 : 20 einde van de eeuw
Jak. 5 : 11 einde van de Heer in de levensweg van Job
Jak. 5 : 11 einde van de Heer: Hij is vol genegenheid en ontferming
Jak. 1 : 11 einde van de rijke: verwelken
Pred. 7 : 8 einde van een ding is beter dan zijn begin
Hebr. 13 : 7 einde van iemands wandel beschouwen
1 Pe 1 : 9 einde van uw geloof: de behoudenis van uw zielen
Mark. 13 : 13 einde volharden tot het -
Matth. 10 : 22 einde volharden tot het –
Matth. 24 : 13 einde volharden tot het –
Deut. 32 : 20 einde zien op einde van mensen
Ez. 7 : 6 einde het – is er gekomen
Jes. 24 : 18 eindtijd aardbeving
Jes. 24 : 19 v eindtijd aardbeving
Matth 24 : 7 eindtijd aardbevingen
Joel 3 : 16 eindtijd aarde: beving
2 Tim. 1 : 15 eindtijd afwending van Paulus?
Mark. 13 : 12 eindtijd agressie, haat
Luk. 21 9 eindtijd angstige tijd
Luk. 21 11 eindtijd angstige tijd
Luk. 21 25 eindtijd angstige tijd
Luk. 21 26 eindtijd angstige tijd
Matth 24 : 8 eindtijd begin van de weeën vóór de –
Hand. 2 : 21 eindtijd behoudenis
Luk. 18 1 v eindtijd bidden in de -
Hand. 2 : 19 eindtijd bloedig
Jes. 24 : 6 eindtijd brand
Matth 24 : 9 eindtijd christenen vervolgd en verdrukt
2 Tim. 3 : 5 eindtijd christenen: afzondering
Hand. 2 : 19 eindtijd doden vallen in de -
Mark. 13 : 33 eindtijd doen: uitkijken, waken
Mark. 13 : 12 eindtijd doodstraf
Opb. 22 : 11 eindtijd en polarisatie
Mark. 13 : 10 eindtijd evangelieprediking aan alle volken, onder vervolging
Mark. 13 : 8 eindtijd fasering: begin van de weeen - volle weeen
1 Pe 4 : 7 eindtijd gebed nodig
Joel 3 : 16 eindtijd gebrul des HEEREN
Micha 4 : 3 eindtijd gericht der volkeren
Spr. 30 : 11 eindtijd geslacht van de - (toepassing)
Jes. 27 : 1 eindtijd God bezoekt met zijn zwaard
Jes. 26 : 21 eindtijd God gaat uit Zijn plaats ten gerichte
2 Pe 2 : 9 eindtijd God zal de godvrezenden redden uit verzoeking
Opb. 14 : 19 eindtijd God: toorn over de wereld
Jes. 26 : 20 eindtijd Gods volk verbergt zich
Ez. 39 : 17 v eindtijd grote slachtmaaltijd
Opb. 16 : 6 eindtijd heiligen: bloed van heiligen en profeten wordt vergoten
Hand. 2 : 19 eindtijd hemel en aarde tonen wonderen en tekenen
Joel 3 : 16 eindtijd hemel: beving
Jes. 34 : 4 eindtijd hemelverschijnselen
Matth 24 : 7 eindtijd hongersnoden
Mark. 13 : 8 eindtijd hongersnoden
Hos. 3 : 5 eindtijd in het laatste der dagen"
Mark. 13 : 8 eindtijd internationale spanningen en conflicten
Joel 3 : 16 eindtijd Israël door God geholpen
Joel 3 : 17 eindtijd Jeruzalem: eeen heiligheid
Joel 3 : 17 eindtijd Jeruzalem: zonder vreemden
2 Pe 3 : 3 eindtijd laatst van de dagen
Jer. 23 : 20 eindtijd let op de tekenen!
Joel 3 : 15 eindtijd maan: zwart
Matth 24 : 5 eindtijd misleiding
Hebr. 10 : 25 eindtijd moeilijke tijd: want nodig elkaar te vermanen
Mark. 13 : 8 eindtijd natuurrampen: aardbevingen
Ps. 46 : 3 eindtijd niet vrezen in de -
2 Pe 2 : 12 eindtijd omkomen in eigen verderf
Dan. 12 : 4 eindtijd onderzoek van het boek Daniël
Dan. 12 : 9 eindtijd ontsluiting van openbaring
Jes. 24 : 18 eindtijd oordeel der aarde
Luk. 21 36 eindtijd oordelen staan te gebeuren
Micha 4 : 3 eindtijd oorlog voorbij
Matth 24 : 6 eindtijd oorlogen en geruchten daarvan
Joel 3 : 17 eindtijd openbaring van God
1 Thess. 5 : 3 eindtijd plotseling verderf
Matth. 24 : 14 eindtijd prediking van het evangelie van het koninkrijk
Luk. 21 25 eindtijd radeloosheid
Matth. 3 : 12 eindtijd samenbrengen door Jezus van de tarwe in de schuur
Mark. 13 : 7 eindtijd schrikwekkend
Jes. 24 : 18 eindtijd sluizen in de hoogte opengedaan
2 Pe 3 : 3 eindtijd spotters in het laatst van de dagen
Joel 3 : 15 eindtijd sterren: zonder glans
Hebr. 10 : 25 eindtijd taak: elkaar te meer vermanen
Luk. 21 34 eindtijd taak: weest nuchter
Rom. 13 : 11 eindtijd te meer moeten wij liefhebben
Opb. 16 : 19 eindtijd teken: Jeruzalem een grote stad geworden (toepassing)
Mark. 6 : 48 eindtijd toepassing: tegenwind, moeite
Jer. 25 : 32 v eindtijd veel doden (toepassing)
Luk. 21 34 eindtijd verantwoordelijkheid gelovige: pas op je zelf
Luk. 21 36 eindtijd verantwoordelijkheid gelovige: pas op je zelf
Jes. 24 : 6 eindtijd vermindering bevolking
Matth. 10 : 22 eindtijd vervolging
Mark. 13 : 9 eindtijd vervolging van de heiligen
Mark. 13 : 9 eindtijd vervolging van de zijde der joden
Matth. 13 : 39 v eindtijd voleinding van de eeuw
Luk. 21 19 eindtijd volharding nodig
Jer. 25 : 32 v eindtijd volk tegen volk (toepassing)
Mark. 13 : 28 eindtijd voortekenen van het einde
1 Thess. 5 : 3 eindtijd vrede en veiligheid (tijdelijk)
Joel 3 : 15 eindtijd zon: zwart
Jes. 4 : 2 eindtijd
Hag. 2 : 7 eindtijd
Mark. 13 : 6 v eindtijd
Luk. 21 7 v eindtijd
Luk. 23 24 eis van het volk: Jezus' dood
Luk. 23 23 eisen dat Jezus zou worden gekruisigd
Luk. 6 : 31 eisen terug- nalaten
Ex. 11 : 2 eisen vaten –
Ex. 12 : 35 eisen zilveren en gouden vaten en klederen
Richt. 1 : 18 Ekron ingenomen door Juda
Joz. 13 : 3 Ekron
2 Kon. 1 : 2 Ekron
Jer. 25 : 20 Ekron
Joz. 13 : 3 Ekroniet
Deut. 3 : 11 el begrip
Ez. 41 : 8 el maat
1 Kron. 1 : 17 Elam oorsprong
Jer. 49 : 34 v Elam profetie over –
Jer. 25 : 25 Elam
Hand. 2 : 9 Elamieten
Jer. 48 : 34 Eleale
Joz. 24 : 32 Eleazar dood van –
Joz. 24 : 32 Eleazar graf van –
Num. 4 : 16 Eleazar taak
Ex. 6 : 24 Eleazar vrouw van –
Col. 2 : 8 element beginsel
Col. 2 : 8 element elementen van de wereld
Hebr. 5 : 12 element elementen van het begin van de uitspraken van God
2 Pe 3 : 10 element elementen zullen brandend vergaan
2 Pe 3 : 12 element zullen brandende wegsmelten
Rom. 11 : 3 Elia alleen overgebleven
2 Kon. 2 : 15 Elia geest van - rust op Elisa
Mark. 9 : 14 Elia gekomen in de persoon van Johannes de Doper
Luk. 1 : 17 Elia in geest en kracht van -: Johannes
Luk. 9 : 8 Elia Jezus als - geduid
Mark. 8 : 28 Elia Jezus gehouden voor -
Matth. 11 : 14 Elia Johannes is Elia die zou komen
Rom. 11 : 2 Elia klaagde Israël bij God aan
Matth. 17 : 10 v Elia komst van -
Mark. 9 : 12 Elia komst: vóór de Messias, hij herstelt alles
Rom. 11 : 3 Elia leven van – werd gezocht
Jak. 5 : 17 , 16 Elia rechtvaardige
Luk. 9 : 30 Elia sprak met Jezus
Opb. 13 : 13 Elia valse Elia-nabootsende profeet
Mark. 9 : 4 Elia verschijning
Mark. 6 : 15 Elia verwacht
Mal. 4 : 5 Elia wederkomst van -
Num. 10 : 16 Eliab stamhoofd van Zebulon
Gen. 24 : 26 Eliëzer noemde God "de God van mijn heer Abraham"
Ex. 18 : 4 Eliëzer
Ex. 15 : 27 Elim
2 Kon. 2 : 15 Elisa geest van Elia rust op -
Num. 10 : 22 Elisama
Ex. 6 : 22 Eliseba vrouw van Aäron
Matth. 26 : 3 elite overpriesters en oudsten van het volk
Luk. 1 : 36 Elizabeth bloedverwante van Maria
Luk. 1 : 39 Elizabeth woonplaats: plaatsnaam hier niet genoemd
Luk. 1 : 5 Elizabeth
Num. 10 : 18 Elizur
Jes. 22 : 15 v Eljakim verhoging van
Num. 10 : 20 Eljasaf
Hebr. 10 : 24 elkaar geef acht op elkaar, tot …
Col. 3 : 16 elkaar leert - in alle wijsheid
Col. 3 : 16 elkaar vermaant - in alle wijsheid
Jes. 8 : 21 ellende aanleiding voor sommigen om de koning of God te vloeken
Neh. 9 : 9 ellende aanzien: door God
Klg. 3 : 1 ellende door de roede van Gods verbolgenheid
Ez. 12 : 18 ellende Ezechiel ondervindt de ellende die het volk ondergaat
Klg. 3 : 19 ellende gedenk aan mijn –
Job 6 : 2 ellende grote -
Spr. 19 : 13 ellende grote - is een zotte zoon voor zijn vader
Matth. 12 : 45 ellende grotere -
Rom. 3 : 16 ellende is op de wegen van de mensen
Deut. 4 : 30 ellende kan leiden tot wederkeer tot God
Ps. 44 : 25 ellende onze - vergeten: door God
Ez. 7 : 26 ellende op ellende komend
Jes. 48 : 10 ellende smeltkroes der -
Ps. 119 : 50 ellende troost in -
1 Sam. 10 : 19 ellende uit alle - verlost God
Gen. 31 : 42 ellende van Jakob door God aangezien
Jes. 51 : 22 ellende voorgesteld door een beker die gedronken wordt
2 Kron. 6 : 29 ellende vormen van -
Jer. 2 : 17 ellende zichzelf - berokkenen door de Heer te verlaten
Job 10 : 15 ellende zie mij - aan, bad Job
Ps. 119 : 153 ellende zie mijn - aan en help mij uit
Klg. 3 : 1 ellende zien: door Jeremia
Deut. 28 : 67 ellende
Jak. 5 : 1 ellende
Opb. 3 : 17 ellendig geestelijk -
Jak. 4 : 9 ellendig weest -
Ps. 69 : 30 ellendig zijn
1 Cor. 15 : 19 ellendig zijn
Dan. 4 : 27 ellendige aan de -n genade bewijzen
Jes. 32 : 7 ellendige bederven van de -n met valse redenen
Spr. 31 : 20 ellendige de deugdelijke vrouw helpt de -
Spr. 30 : 14 ellendige ellendigen van de aarde verteren
Jes. 49 : 13 ellendige God zal zich over Zijn -n ontfermen
Dan. 4 : 27 ellendige God ziet de -n
Jes. 10 : 2 ellendige recht van de ellendigen roven
Spr. 22 : 22 ellendige verbrijzelen
Ez. 18 : 12 ellendige verdrukken
Job 24 : 3 v ellendige verdrukking van -n
Ps. 34 : 7 ellendige
Jer. 1 : 5 embryo door God geformeerd
Opb. 21 : 3 Emmanuël associatie: God bij de mensen
Luk. 24 : 38 emotie denken en –
2 Sam. 15 : 25 emotie en denken
1 Sam. 30 : 6 emotie omgaan met -s
Joh. 14 : 1 emotie uw hart worde niet ontroerd:taalhandeling t.a.v. -
Joh. 14 : 27 emotie voorkomen: door de Heer
Jak. 5 : 13 emotie welgemoed zijn
Joh. 16 : 6 emotie woorden wekken -s
emotie zie toorn
1 Sam. 24 : 17 emotie zonder bekering
Joh. 16 : 20 emoties Christus: Ik zeg u dat u zult wenen en weeklagen ... u zult bedroefd zijn, .. blijdschap .. benauwdheid
Gen. 4 : 5 emoties en gelaatsuitdrukking: toorn
Matth. 10 : 19 v emoties Jezus over -
Spr. 25 : 28 emoties uiten: beheerst
Joh. 3 : 32 empirie hemelse –
1Jo 1 : 1 empirie
Ps. 107 : 43 empirisch -e instelling goed: waarnemen
Joh. 14 : 17 empirisme associatie: de wereld vereist aanschouwing
Joz. 15 : 14 Enak zonen van -
Richt. 1 : 20 Enak zonen van – verdreven
Joz. 14 : 13 v Enak
Joz. 11 : 22 Enakieten resterende woonplaatsen
Joz. 11 : 21 Enakieten uitroeiing der -
Num. 13 : 22 Enakieten
Ez. 9 : 1 engel -en opzieners over een stad
Richt. 5 : 20 engel -en strijden voor ons
Matth. 24 : 36 engel -en van de hemel
Dan. 7 : 10 engel -enschaar
Richt. 13 : 6 engel aangezicht: zeer vreselijk
Opb. 5 : 11 engel aantal, min. 404 miljoen
Hebr. 12 : 22 engel aantal: tienduizenden
Hand. 10 : 22 engel aanwijzing gevend
Jud : 9 engel aarts-: Michael
Matth. 25 : 31 engel alle engelen komen met de Zoon des mensen
Ex. 23 : 20 engel als hoeder en leider
Opb. 15 : 6 engel bekleed met rein, blinkend linnen
Hand. 8 : 26 engel bevelen door een -
Hand. 12 : 7 engel bevrijdt Petrus
2 Kon. 1 : 3 engel boodschap
Hand. 11 : 13 engel boodschap
Luk. 24 : 23 engel boodschap van -en: Jezus leeft
Opb. 15 : 6 engel borst omgord met gouden gordels
Opb. 12 : 7 engel boze -en
Opb. 9 : 15 engel boze -en losgemaakt
Opb. 12 : 9 engel boze -en neergeworpen op de aarde
Opb. 10 : 1 engel Christus mogelijk als - optredend
Opb. 3 : 5 engel Christus spreekt tot -en
Matth. 13 : 40 engel Christus' - engelen: 'zijn engelen'
Matth. 24 : 31 engel Christus' -en
1 Kron. 21 : 15 v engel de - des HEEREN
Jes. 37 : 36 engel de - des HEEREN
Jes. 63 : 9 engel de – van Zijn aangezicht: heeft de Israëlieten behouden
2 Kon. 19 : 35 engel de engel des HEEREN
Ps. 34 : 8 engel de engel van Jhwh
Gen. 16 : 7 engel des HEEREN
Richt. 2 : 1 v engel des HEEREN
Ex. 3 : 2 v engel des HEEREN: God zelf
Hand. 7 : 38 engel des HEEREN: op de berg Sinai (?)
Richt. 6 : 11 v engel des HEEREN: verschijnt aan Gideon
Ex. 32 : 34 engel des HEREN: 'mijn engel'
Richt. 13 : 1 v engel des HEREN: Christus zelf, vgl. 13:22
Hos. 12 : 4 v engel des HEREN: is God
Opb. 14 : 18 engel die macht over het vuur had
Hebr. 1 : 14 engel dienaar
Hebr. 1 : 7 engel dienaar van God
Hebr. 1 : 14 engel dienst aan de heiligen
Ps. 91 : 11 - 12 engel dienst der -en: bewaring
2 Kon. 6 : 17 engel dienst van bescherming
Opb. 22 : 6 engel dienst van een engel: bekend maken
Opb. 1 : 1 engel dienst: openbaren
Dan. 6 : 23 engel dienst: sloot de muil der leeuwen toe
Ps. 103 : 20 engel doet Gods woord
Hand. 7 : 53 engel door beschikking van engelen heeft Israël de wet ontvangen
2 Kron. 32 : 21 engel door God gezonden
Ps. 91 : 12 engel dragen heiligen
Opb. 12 : 18 engel een heeft macht over het vuur
Luk. 12 : 8 engel en Jezus: de engelen horen zijn woorden
Opb. 7 : 1 engel en winden op aarde
Zach. 1 : 11 v engel Engel des HEEREN
Zach. 3 : 1 engel Engel van de HEER
Gen. 19 : 2 engel engelen aangesproken met "mijn heren"
Luk. 16 : 22 engel engelen droegen Lazarus in de schoot van Abraham
Joh. 20 : 12 engel engelen gekleed in witte kleren
Joh. 20 : 12 engel engelen gezeten in het graf van Jezus
Rom. 8 : 38 engel engelen kunnen ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Opb. 5 : 11 engel engelen rond de troon van God
Gen. 19 : 11 engel engelen sloegen de mannen van Sodom met verblindheden
Opb. 3 : 5 engel engelen van de Vader
Luk. 15 : 10 engel engelen van God
Deut. 33 : 2 engel engelen vormden myriaden van heiligheid (woordelijk)
Matth. 18 : 10 engel engelen zien het aangezicht van de Vader
1 Pe 1 : 12 engel engelen zijn begerig een blik te werpen in Gods heilsplan
Job 38 : 7 engel engelen zongen bij de schepping van de aarde
Matth. 13 : 39 v engel engelen: rol in voleinding van de eeuw
Gen. 19 : 3 engel eten op aarde: twee engelen bij Lot
Opb. 12 : 4 engel fig. ster
Dan. 9 : 21 engel Gabriel
Luk. 1 : 19 engel Gabriel
Luk. 1 : 26 engel Gabriel
Opb. 9 : 14 engel gebonden -en losgemaakt
Ez. 8 : 2 engel gedaante: deels van vuur
Matth. 28 : 3 engel gedaante: gelijk de bliksem
Dan. 9 : 21 engel gedaante: mannelijk
1 Kon. 22 : 21 engel geest
Hebr. 1 : 14 engel geest
Ps. 104 : 3 engel geesten zijn zij
Ps. 103 : 20 engel gehoorzaam aan Gods woord
Ex. 23 : 22 engel gehoorzamen aan een –
Jud : 6 engel gevallen engelen in de duisternis bewaard
Opb. 1 : 1 engel gezonden
Opb. 22 : 6 engel gezonden door God
1 Kron. 21 : 15 engel gezonden om Jeruzalem te verderven
Dan. 3 : 28 engel gezonden ter verlossing
1 Sam. 29 : 9 engel Gods: aangenaam
Gen. 31 : 11 engel Gods: Christus (verklaring)
Gen. 21 : 17 engel Gods: en God zelf
2 Pe 2 : 11 engel groter dan de mens, in sterkte en macht
Hand. 16 : 26 engel handeling: verborgen hier
Hand. 10 : 4 engel heer genoemd, door Cornelius
2 Kon. 1 : 3 engel HEER: de - des HEEREN
2 Kon. 1 : 15 engel HEER: de - des HEEREN
Opb. 18 : 1 engel heerlijkheid van de -
Dan. 4 : 13 engel heilige
Hand. 10 : 22 engel heilige -
Mark. 8 : 38 engel heilige -en
Opb. 14 : 10 engel heilige -en: en het Lam
Job 15 : 15 engel heilige genoemd
Dan. 8 : 13 engel heilige genoemd
Dan. 4 : 23 engel heilige, wachter
Ps. 103 : 20 engel held: krachtige helden zijn de engelen
Dan. 10 : 13 engel helpen elkaar
Hand. 12 : 16 engel het is zijn -
Hebr. 13 : 2 engel huisvesten: onwetend -en gehuisvest
Matth. 22 : 30 engel huwt niet
Dan. 8 : 15 engel in de gedaante van een man
Ez. 40 : 3 engel in de gedaante van koper
Mark. 13 : 32 engel in de hemel
Matth. 22 : 30 engel in de hemel zijn de -en
Hebr. 1 : 7 engel is een geest
Mark. 1 : 13 engel Jezus gediend door de -en
Matth. 4 : 11 engel Jezus: door engelen gediend
Mark. 13 : 27 engel Jezus: zijn -en
Mark. 16 : 5 engel jongeman
Gen. 24 : 40 engel kan mensen leiden
1 Kon. 22 : 20 engel kan ons ongezien motiveren
Mark. 13 : 32 engel kennen: onbeperkt
Hand. 10 : 4 engel kennis
Ef. 3 : 10 engel kennis: engelen zijn niet alwetend
Job 1 : 6 engel kind van God
Job 2 : 1 engel kind van God
Job 38 : 7 engel kind van God
Opb. 15 : 6 engel kleding
Luk. 24 4 engel kleding: lichtende kleren
Hand. 10 : 30 engel kleding: prachtig kleed
Hand. 10 : 31 engel kleding: prachtig kleed had hij aan
Joh. 20 : 11 engel kleding: twee engelen in witte kleren
Matth. 28 : 3 engel kleding: wit als sneeuw
Hand. 1 : 10 engel kleding: witte kleren hier
Matth. 16 : 27 engel komen met Christus weder
Matth. 4 : 11 engel komen van -en
Opb. 9 : 11 engel koning
Matth. 28 : 2 engel kracht: wentelde de steen af
Ps. 103 : 20 engel krachtig: k-e gelden zijn de engelen
Gen. 32 : 1 engel leger van -en gezien
Opb. 18 : 1 engel licht: de aarde werd verlicht door zijn heerlijkheid
Hand. 12 : 7 engel lichtende verschijning
Opb. 18 : 1 engel macht: grote macht had deze –
Ez. 47 : 3 engel man genoemd
Richt. 13 : 6 engel man Gods
Dan. 10 : 5 engel man met linnen bekleed, zo verscheen hij aan Daniel
Luk. 24 4 engel man: ‘twee mannen’ hier
Hand. 10 : 30 engel mannelijk
Luk. 24 4 engel mannelijke verschijning
Opb. 22 : 9 engel medeslaaf van de heiligen
Hebr. 1 : 4 engel meerder dan de -en is de Zoon van God
Hebr. 2 : 7 engel mens is weinig minder gemaakt dan -en
Dan. 10 : 13 engel Michaël, een van de eerste vorsten
Opb. 18 : 1 engel neerdalend uit de hemel
Opb. 20 : 2 engel neerdalend uit de hemel
Hebr. 2 : 5 engel niet aan -en heeft Hij het toekomstige aardrijk onderworpen
Hebr. 2 : 15 engel niet engelen neemt Hij aan
Richt. 13 : 16 engel niet weten dat iemand een - is
Mal. 3 : 1 engel of boodschapper
Zach. 2 : 3 engel onderling verkeer der -en
Dan. 9 : 22 engel onderrichtte Daniël
Gen. 32 : 1 engel ontmoeting met -en: door Jakob
Jud : 6 engel oordeel over -en
2 Pe 2 : 4 engel oordeel over gevallen engelen
1 Cor. 6 : 3 engel oordelen van -n: door de heiligen
Opb. 12 : 7 engel oorlogvoering door -en
Jud : 6 engel oorsprong
Matth. 28 : 4 engel reactie van mensen op engelen: bangheid, verlamd
Joh. 15 : 6 engel rol in oordeel: verzamelen
Dan. 8 : 17 engel schrikken voor een –: Daniël
Opb. 19 : 10 engel slaaf van God
Jes. 37 : 36 engel slaat 185.000 soldaten
Hand. 12 : 23 engel sloeg Herodes Agrippa I
Dan. 9 : 21 engel snelheid
Jud : 6 engel sommige -en verlieten hun woonplaats
Dan. 10 : 15 engel spraak: effect op Daniël
Ez. 47 : 6 engel spreekt Ezechiel aan met 'mensenkind'
Gen. 31 : 11 engel spreekt tot Jakob in een droom
Opb. 17 : 1 engel spreekt tot mens: geval
Opb. 17 : 7 engel spreekt tot mens: geval
Opb. 19 : 9 engel spreekt tot mens: geval
Hand. 12 : 8 engel spreken door een –
Zach. 1 : 9 engel spreken met een -: door Zacharia
Joh. 20 : 13 engel spreken tot Maria Magdelena
Luk. 1 : 13 engel spreken: geruststellen
Hand. 8 : 26 engel spreken: tot een mens: tot Filippus
Dan. 10 : 11 v engel sprekend tot Daniël
Opb. 19 : 17 engel staande in de zon
Luk. 1 : 30 engel stelde gerust
Opb. 5 : 11 engel stem van vele -en
Opb. 10 : 3 engel stem: brullend als een leeuw
Dan. 4 : 14 engel stem: krachtig roepend
Opb. 18 : 2 engel stem: krachtige stem
Opb. 10 : 3 engel stem: luid hier
Opb. 9 : 1 engel ster fig. voor -
Opb. 5 : 2 engel sterke -
Opb. 18 : 21 engel sterke –
2 Pe 2 : 11 engel sterkte, macht
Hand. 12 : 7 engel stootte Petrus aan
Matth. 13 : 49 engel taak in de oogst
Matth. 4 : 11 engel taak: dienen
Mark. 1 : 13 engel taak: dienen der heiligen
Opb. 1 : 1 engel taak: openbaren
Matth. 1 : 24 engel taaldaden: bevelen, voorzeggen, verklaren
Opb. 21 : 9 engel toont aan Johannes de vrouw van het Lam
Zach. 1 : 13 engel troost voor -
Hand. 1 : 10 engel twee -en stond bij hen
Dan. 12 : 5 engel twee engelen
Gal. 1 : 8 engel uit de hemel
Matth. 28 : 2 engel uit de hemel neerdalend
Dan. 9 : 22 engel uitgaan voor een bepaalde opdracht
Mark. 13 : 27 engel uitgezonden door de Heer Jezus
Gen. 19 : 13 engel uitgezonden om te verderven, in dit geval
1 Tim. 5 : 21 engel uitverkoren -en
2 Kon. 19 : 35 engel uitvoerder van Gods oordeel: geval
Hand. 8 : 26 engel van [de] Heer
Matth. 2 : 13 engel van [de] Heer, van Jahweh
Opb. 9 : 11 engel van de afgrond
Matth. 25 : 41 engel van de duivel
Opb. 2 : 1 engel van de gemeente
Opb. 3 : 14 engel van de gemeente
Ex. 23 : 20 v engel van de HEER
1 Cor. 10 : 9 engel van de HEER: Christus
Ex. 23 : 23 engel van de HEER: ging voorop
Num. 21 : 32 engel van de HEER: God zelf: "van mij afwijkt"
Opb. 16 : 5 engel van de wateren
Hand. 10 : 3 engel van God: verscheen in een gezicht aan Cornelius
Mal. 3 : 1 engel van het verbond: Jezus
Richt. 13 : 22 engel van Jahweh: is God Zelf
Richt. 13 : 16 engel van Jahweh: Manoach wist niet dat het een - van Jahweh was
Richt. 13 : 18 engel van Jahweh: naam: wonderlijk, vgl. vers 19
Richt. 13 : 3 engel van Jahweh: verscheen aan Manoachs vrouw
Richt. 13 : 22 engel van Jahweh: voer, in de vlam van het altaar, op ten hemel
Opb. 1 : 1 engel van Jezus Christus
Opb. 22 : 16 engel van Jezus, door Hem gezonden
2 Cor. 12 : 7 engel van satan
Ex. 23 : 21 engel verbitteren: valt door mensen te verbitteren
2 Kron. 32 : 21 engel verderf-
2 Sam. 24 : 16 engel verderven door een -
Job 2 : 1 engel vergadering der -en
Opb. 14 : 6 engel verkondiging door -
Hand. 12 : 11 engel verlossing door een engel
Hand. 27 : 23 engel verscheen aan Paulus
Luk. 1 : 11 v engel verschijning
Hand. 11 : 13 engel verschijning aan Cornelius
Luk. 2 : 9 engel verschijning aan de herders
Richt. 2 : 1 v engel verschijning aan het volk
Joz. 5 : 13 v engel verschijning aan Jozua
Matth. 1 : 20 engel verschijning in droom
Luk. 24 : 23 engel verschijning van -en
Luk. 2 : 9 engel verschijning wekt angst
1 Kron. 21 : 20 engel verschijning: aan Ornan
Richt. 13 : 8 engel verschijning: bidden erom
Luk. 1 : 12 engel verschijning: deed Zacharias ontstellen
Matth. 2 : 19 engel verschijning: in droom
Matth. 2 : 13 engel verschijning: in een droom
Hand. 10 : 4 engel verschijning: wekt vrees
Hand. 10 : 31 engel verschijnt als een –
Dan. 11 : 1 engel versterkt aards koning, of mede-engel (10:21)
1 Kon. 19 : 4 engel versterkt de zwakke: Elia, vgl . Christus
Luk. 22 43 engel versterkte Jezus
Dan. 9 : 21 engel vliegende
Opb. 19 : 10 engel voeten
Opb. 22 : 8 engel voeten hebbend
Joz. 5 : 14 engel vorst van het heir van Jahweh
Ps. 104 : 3 engel vuur: vlammend vuur
Hebr. 1 : 7 engel vuurvlam gelijk
Richt. 6 : 22 engel waargenomen
Dan. 4 : 13 engel wachter
Ex. 23 : 21 engel weest zijn stem gehoorzaam
Gen. 32 : 29 engel weigert zijn naam te noemen
Matth. 24 : 36 engel weten niet de dag of het uur van Jezus’ komst in heerlijkheid
Mark. 12 : 25 engel woonplaats der engelen: in de hemelen
Matth. 28 : 2 engel woonplaats: hemel
Jud : 6 engel woonplaats: hemel
Jud : 6 engel woonplaats: sommige -en hebben hun eigen woonplaats verlaten
Hand. 27 : 23 engel zei: Wees niet bang
Opb. 22 : 9 engel zelfbeeld
Opb. 22 : 16 engel zenden: door Jezus
Luk. 1 : 19 engel zending
Luk. 1 : 26 engel zending
Opb. 8 : 2 engel zeven engelen die voor God staan
Opb. 8 : 6 engel zeven engelen gaan bazuinen blazen
Ex. 23 : 21 engel zich hoeden voor het aangezicht van de Engel
1 Kron. 21 : 16 engel zien: ogen moeten geopend worden
Gal. 1 : 8 engel zijn woord ondergeschikt aan Gods woord
Jes. 63 : 9 engel Zijns aangezichts
Job 38 : 7 engel zingen
2 Pe 2 : 4 engel zondigen door engelen
Matth. 13 : 41 engel zoon des mensen zal zijn -en uitzenden
Matth. 18 : 10 engel zorg voor kinderen
Zach. 4 : 1 v engel
Gen. 48 : 16 Engel des HEREN: God zelf: die Jakob verlost heeft van alle kwaad
Richt. 6 : 14 v Engel des HEREN: is de HEERE zelf
Ex. 33 : 2 Engel God zal een – voor Mozes’ aangezicht zenden
Ex. 32 : 34 Engel Gods – ging voor Mozes' aangezicht
Ex. 14 : 19 Engel Gods: ging voor het heir van Israël
Dan. 12 : 6 Engel van de HEER (toepassing)
Ex. 23 : 22 Engel van de HEER: woord van God
Opb. 10 : 1 engel bekleed met een wolk
Opb. 10 : 1 engel sterke –
Mark. 13 : 32 engel weten niet alles
Gen. 16 : 13 , 8 Engel van Jahweh Jahweh zelf
1 Pe 1 : 12 engelen behoeften
1 Tim. 2 : 16 engelen Christus gezien door -
1 Kon. 6 : 29 engelen Christus gezien door de -
2 Thess. 1 : 7 engelen en Christus: engelen van zijn kracht
2 Pe 2 : 4 engelen gevallen engelen bewaard tot het oordeel
Ps. 148 : 1 engelen loven God
Hebr. 2 : 2 engelen spreken: hun woord stond vast
Luk. 15 : 10 engelen verblijden zich bij de bekering van een zondaar
Col. 2 : 18 engelenverering verkeerd
Luk. 1 : 22 engelverschijning gezicht zien
2 Cor. 6 : 12 enghartig
Hgl 6 : 9 eniggeboren dochter
Luk. 8 : 42 eniggeborene een enige dochter
Hebr. 11 : 17 eniggeborene Izaak was Abrahams –
Luk. 9 : 38 eniggeborene zoon
Joh. 1 : 14 eniggeborene
2 Sam. 22 : 37 enkel mijn -en hebben niet gewankeld
Num. 1 : 5 v enkeling God kent de -
Ex. 3 : 6 enkeling God van de –
Matth. 12 : 11 enkeling God ziet de -: 'één schaap' hebben
Jes. 3 : 20 enkelketting
Joh. 3 : 23 Enon bij Salim
Matth. 13 : 21 enthousiasme oppervlakkig -: zonder wortel
Flm. : 23 Epafras medegevangene van Paulus
Col. 4 : 12 Epafras slaaf van Christus
Rom. 16 : 5 Epenetus
Hand. 17 : 18 Epicureeërs
Pred. 6 : 1 epidemiologie (associatie)
Gen. 38 : 3 Er
Luk. 18 38 v erbarmen aan Jezus om - gesmeekt
Rom. 9 : 15 erbarmen en ontfermen
Mark. 10 : 47 erbarmen Erbarm U over mij
Luk. 16 : 24 erbarmen erbarm u over mij, zei de rijke in de hades
Matth. 17 : 15 erbarmen erbarm u over mijn zoon
Matth. 20 : 30 - 31 erbarmen erbarm U over ons
Luk. 17 : 13 erbarmen gevraagd aan Jezus
Matth. 17 : 14 erbarmen Jezus gesmeekt zich te erbarmen
Matth. 15 : 22 erbarmen Jezus: erbarm u over mij, smeekte de vrouw
Matth. 18 : 33 erbarmen naar het voorbeeld van de Heer
Rom. 9 : 15 erbarmen zich – door God
Rom. 9 : 18 erbarmen zich – door God
Matth. 18 : 33 erbarmen zich moeten – over
Filip. 2 : 27 erbarmen zich over Epafroditus - door God
Matth. 9 : 27 erbarming roepen om –: door twee blinden
Jer. 42 : 12 erbarming wekken: door God: bij een heidense koning
Joh. 5 : 23 eren de Zoon – : opdat allen de Zoon - zoals zij de Vader -
Luk. 7 : 24 eren door de Heer Jezus: Johannes
Joh. 8 : 49 eren door Jezus: Hij eerde Zijn Vader
Mal. 1 : 6 eren een knecht zal zijn heer -
Mal. 1 : 6 eren een zoon zal de vader -
1 Tim. 5 : 3 eren eer de echte weduwen
Matth. 19 : 19 eren eer je ouders
1 Sam. 15 : 30 eren eer mij (Saul) voor de oudsten
Mark. 7 : 10 eren eer uw vader en uw moeder
Ef. 6 : 2 eren eer uw vader en uw moeder
1 Pe 2 : 17 eren eert allen
Ex. 20 : 12 eren eert uw vader en uw moeder
2 Cor. 8 : 18 eren elkaar -: geval
Dan. 6 : 21 eren gedurig –: God: door Daniël
Matth. 13 : 57 eren geëerd of ongeëerd
1 Cor. 4 : 10 eren geëerd zijn
2 Sam. 10 : 3 eren geval van -: door troosten
Ps. 66 : 2 eren God -
Ps. 50 : 23 eren God - door Hem te danken
Matth. 15 : 8 eren God - met de lippen
1 Sam. 2 : 30 eren God -: dien God eren zal Hij eren
Spr. 14 : 31 eren God -: door zich te ontfermen over de arme
Dan. 6 : 17 eren God -: gedurig: door Daniël
1 Sam. 2 : 29 eren God -: hoe: door met Hem rekening te houden en Hem te behagen
Mark. 7 : 6 eren God -: met de lippen
Jes. 29 : 13 eren God -: met de lippen alleen
Jes. 43 : 23 eren God – met slachtoffers
1 Tim. 5 : 3 eren hoe: door in iemands noden te voorzien
1 Kron. 11 : 21 eren iemand - boven anderen
Dan. 7 : 14 eren Jezus – door alle volken, natiën en talen
Joh. 12 : 26 eren Jezus' dienaar: de Vader zal hem eren
1 Sam. 2 : 29 eren kinderen meer - dan God
1 Tim. 6 : 1 eren meerderen -
1 Sam. 2 : 29 eren mens meer - dan God
Ef. 6 : 2 eren mensen: vader en moeder
Joh. 5 : 23 eren niet –: de Zoon: wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet
Ex. 20 : 12 eren ouders eren: zegen van
Deut. 5 : 16 eren ouders te eren: gunstig gevolg
Rom. 1 : 25 eren schepsel – boven de Schepper
Luk. 18 20 eren vader en moeder te eren
Matth. 15 : 4 eren vader of moeder te eren
1 Sam. 2 : 30 eren versus versmaden
1 Tim. 5 : 5 eren weduwen te -
Spr. 12 : 9 eren zichzelf -
Spr. 12 : 8 eren zie ook Prijzen
Hand. 26 : 25 eretitel hoogedele: zo sprak Paulus de stadhouder Festus aan
Gen. 23 : 4 erfbegrafenis
Ps. 2 : 8 erfdeel Christus ': de heidenen
Ps. 16 : 3 erfdeel de HERE is het deel mijner erve
Jes. 63 : 17 erfdeel erfdeel van God
Joz. 13 : 33 erfdeel God als -
Deut. 10 : 9 erfdeel God als -: voor Levi
Hand. 20 : 32 erfdeel God geeft ons een -
2 Kon. 21 : 14 erfdeel Gods -
1 Sam. 10 : 1 erfdeel Gods -: Israël
1 Kon. 8 : 51 v erfdeel Gods -: volk Israël
Ef. 5 : 5 erfdeel in het koninkrijk van God
Ps. 94 : 5 erfdeel Israël Gods -
Ex. 34 : 9 erfdeel Israël tot een - voor God
Joz. 18 : 7 erfdeel Levi: priesterdom des HEEREN
Joz. 13 : 14 erfdeel Levi: vuurofferen
Hand. 26 : 18 erfdeel onder de geheiligden ontvangen
Hebr. 11 : 8 erfdeel ongezien –
Klg. 5 : 2 erfdeel ons – is tot de vreemdelingen gewend
Hebr. 11 : 8 erfdeel van Abraham: land Kanaän
2 Sam. 21 : 3 erfdeel van de HEER: Israël
Job 27 : 13 erfdeel van de tyrannen bij God
Joz. 14 : 9 erfdeel van Kaleb
Richt. 2 : 6 erfdeel
Num. 13 : 30 erfelijk bezitten
Richt. 2 : 6 erfelijk bezitten: land
Richt. 18 : 1 erfenis aan de Danieten was niet genoeg ter – toegevallen
Matth. 5 : 5 erfenis aarde: voor de zachtmoedigen
Spr. 8 : 21 erfenis bestendige
Num. 36 : 7 v erfenis bewaren en overdragen aan het nageslacht
Ef. 1 : 14 erfenis bezitting
Ps. 37 : 18 erfenis blijvend: hun erfenis (der oprechten) zal in eeuwigheid blijven
Deut. 18 : 1 erfenis de Heere zelf
Ps. 61 : 6 erfenis dergenen die Uw naam vrezen is mij gegeven
Hebr. 9 : 15 erfenis eeuwige -
Ez. 44 : 28 erfenis God de - der toekomstige priesters
Ps. 68 : 10 erfenis God heeft zijn - gesterkt toen zij mat geworden was
Ef. 1 : 18 erfenis Gods - voor ons
Micha 7 : 14 erfenis Gods -: Israël
Jer. 2 : 7 erfenis Gods – (land van Israël) tot een gruwel gesteld
Jer. 10 : 16 erfenis Gods –: Israël
Jer. 12 : 7 erfenis Gods –: Israël: die heb Ik laten varen
Col. 1 : 12 erfenis hemelse - , geestelijke -
Matth. 21 : 38 erfenis in bezit nemen
1 Pe 1 : 4 erfenis in de hemelen
Ps. 105 : 44 erfenis Israëls -: landen en arbeid der heidenen
Num. 18 : 20 erfenis Jhwh is de - van de priester
Ef. 1 : 14 erfenis onderpand van onze -
Ef. 1 : 13 erfenis onderpand van onze -: de heilige Geest
Micha 2 : 2 erfenis onrechtmatig iem - in bezit nemen
Jer. 17 : 4 erfenis ontvallen: aan Juda
1 Pe 1 : 4 erfenis onvergankelijke, onbevlekte, onverwelkelijke
Jak. 2 : 5 erfenis onze -: Koninkrijk
Ps. 16 : 5 erfenis onze hemelse -
2 Cor. 12 : 14 erfenis schatten verzamelen voor de kinderen
Num. 34 : 29 erfenis uitdelen van de -sen
Luk. 20 14 erfenis van een ander begeren
Luk. 12 : 13 erfenis verdelen
Col. 3 : 24 erfenis vergelding: de - als vergelding ontvangen
Spr. 20 : 21 erfenis verhaasten
Ps. 47 : 5 erfenis verkiezen: Jhwh verkiest voor ons onze -
Deut. 32 : 8 erfenis volken: - der v: uitgedeeld door God
1 Pe 1 : 4 erfenis weggelegd, is er dus al
Deut. 33 : 4 erfenis wet een - van Jakob s gemeente
Ps. 49 : 11 erfenis
Spr. 17 : 2 erfenis
Luk. 15 : 11 erfenis
Gal. 3 : 18 erfenis
Ef. 5 : 5 erfenis
Jak. 2 : 5 erfgenaam - van het Koninkrijk
Tit. 3 : 7 erfgenaam christen een - geworden
Spr. 30 : 23 erfgenaam dienstmaagd als - van haar vrouw
Gal. 4 : 7 erfgenaam doordat je zoon bent
Gal. 3 : 29 erfgenaam gelovige is een -
Gal. 4 : 1 erfgenaam gelovige is een -
Ef. 1 : 11 erfgenaam in Christus zijn wij -en geworden
Luk. 20 14 erfgenaam Jezus de - van God
Matth. 21 : 38 erfgenaam Jezus is - van God
Hebr. 1 : 2 erfgenaam Jezus: gesteld ttot - van alle dingen
Rom. 8 : 17 erfgenaam mede- van Christus
Hebr. 11 : 9 erfgenaam mede-erfgenamen:Izak en Jakob
Ef. 3 : 6 erfgenaam medeërfgenamen zijn de volken
Hebr. 6 : 17 erfgenaam van de belofte van God
1 Pe 3 : 7 erfgenaam van de genade van het leven
Hebr. 11 : 7 erfgenaam van de gerechtigheid naar het geloof
Rom. 4 : 13 erfgenaam van de wereld: Abraham
Rom. 8 : 17 erfgenaam van God
Gal. 4 : 7 erfgenaam van God
1 Pe 5 : 3 erfgoed niet als heersers over de erfgoederen
Richt. 18 : 7 erfheer
Deut. 21 : 17 erfrecht dubbel deel voor de eerstgeborene
Jer. 32 : 7 erfrecht geval
Num. 27 : 8 v erfrecht
Deut. 4 : 20 erfvolk Israël
1 Tim. 5 : 8 erg erger dan een ongelovige zijn
Matth. 12 : 45 erg erger worden: toestand van een mens
Jer. 7 : 26 erger erger gemaakt dan hun vaders
Jer. 16 : 12 erger gedaan dan uw vaders
Zef. 1 : 3 ergernis God zal de -sen wegrapen
Rom. 9 : 33 ergernis rots der -
1 Pe 2 : 7 ergernis rots der -
1 Cor. 16 : 18 erkennen broeders die de heiligen dienen -
Joh. 17 : 7 v erkennen dat ...
Opb. 3 : 9 erkennen dat Christus ons heeft liefgehad
2 Kron. 33 : 13 erkennen dat de HEERE God is: door Manasse
1Jo 2 : 29 erkennen dat ieder die de gerechtigheid doet uit Hem geboren is
1 Sam. 3 : 20 erkennen dat iemand door God tot profeet bevestigd is
Joh. 7 : 17 erkennen dat Jezus' leer uit God is
Gal. 2 : 9 erkennen de genade gegeven aan de ander -
1 Thess. 5 : 12 erkennen die leiding geven -
Ef. 5 : 5 erkennen dit weet en erkent u
Ex. 16 : 12 erkennen doen -: door God
Joh. 17 : 25 erkennen door de gelovigen: dat de Vader de Zoon heeft gezonden
1 Cor. 16 : 10 erkennen een werker van de Heer -
1 Cor. 14 : 37 erkennen en geestelijke gesteldheid
Ez. 12 : 20 erkennen God –: door de vervulling van profetische vorozeggingen
Gen. 24 : 50 erkennen Gods zaak -
Matth. 17 : 12 erkennen niet -: Johannes
2 Cor. 13 : 5 erkennen niet erkennen dat Jezus Christus in u is
2 Tim. 2 : 25 erkennen waarheid -
2 Kron. 6 : 29 erkennen zijn smart, zijn plaag
Hand. 24 : 3 erkennen
Matth. 14 : 33 erkenning Jezus is Gods zoon
Dan. 4 : 25 erkentenis door omstandigheden afgedwongen -
Ex. 15 : 26 ernst met – de stem van God horen
2 Kron. 16 : 9 ervaren God -
Ps. 40 : 6 ervaren God -
ervaren God -, zie ook Merken
2 Sam. 5 : 24 ervaren God -: waarnemen een geruis
Dan. 1 : 4 ervaren in wetenschap
1 Pe 2 : 3 ervaren Jezus -: proeven dat Hij goedertieren is
Pred. 1 : 17 ervaring ervaren dat iets dwaas is
Filip. 4 : 12 ervaring ervaringskennis
Joh. 9 : 30 ervaring getuigen van een –
2 Pe 1 : 18 ervaring Gods woord horen
Hand. 15 : 8 ervaring godsdienstige -
Joh. 3 : 32 ervaring hemelse –
Luk. 23 2 ervaring interpretatie in -
Filip. 4 : 12 ervaring rijke -
Ps. 34 : 9 ervaring smaakt en ziet dat Jhwh goed is
Hebr. 11 : 5 ervaring van gelovige: door Henoch
Ez. 6 : 14 ervaring van God: door oordeel opdoen
Ps. 51 : 15 ervaringsdeskundige in overtreding en herstel
Ps. 111 : 6 erve der heidenen: aan Gods volk gegeven
Ps. 119 : 111 erve Gods getuigenissen: genomen tot een eeuwige -
Ps. 119 : 111 erve iets ten - nemen: vanwege de kostbaarheid
Ps. 33 : 12 erve ten - verkiezen: een volk: door God
Jes. 54 : 17 erve van de knechten van de HEER
Spr. 19 : 14 erve van de vaderen: huis, goed
Job 31 : 3 erve van God: voor de verkeerde: verderf
Jes. 57 : 13 erven aardrijk -
Deut. 2 : 31 erven begin te -!
Deut. 2 : 24 erven begint te -!
Deut. 23 : 20 erven begrip: in eigendom ontvangen van een erflater
Hebr. 1 : 4 erven Christus heeft een uitnemender naam gekregen dan de engelen
Jes. 54 : 3 erven de heidenen -: door de joden
Deut. 21 : 16 erven doen - tijdens het leven van de erflater
Spr. 13 : 22 erven doen erven is een goede zaak
Zach. 2 : 12 erven door God: Juda
Ex. 23 : 30 erven erfelijk in bezit neemt
Joz. 14 : 1 erven in het land Kanaän
Neh. 9 : 15 erven ingaan om het land te erven
Deut. 12 : 2 erven volken -
Joz. 14 : 1 erven wie deden erven in het land Kanaän
1 Pe 3 : 9 erven zegen –: daartoe zijn wij geroepen
Hebr. 12 : 17 erven zegen willen –
erven zie ook Beerven
Gal. 4 : 29 erven
Gen. 36 : 1 Esau geboorten van -
Gen. 25 : 30 Esau is Edom
Gen. 36 : 1 , 8 Esau is Edom
Gen. 36 : 2 v Esau vrouwen van -
Esth. 9 : 29 , 31 Esther dochter van Abihail
Esth. 6 : 1 Esther Gods verborgen regering
Esth. 9 : 29 Esther koningin
Richt. 15 : 8 Etam rots –
Richt. 15 : 11 Etam rots –
Deut. 9 : 9 eten 40 dagen niet -: Mozes
2 Sam. 9 : 13 eten aan des konings tafel: Mefiboseth
Opb. 2 : 14 eten afgodenoffers –
Deut. 12 : 17 v eten alleen in Jeruzalem
Matth. 6 : 25 eten bezorgdheid over –
Joh. 6 : 57 eten Christus -: door ons
Lev. 22 : 1 v eten der priesters: voorschriften
Deut. 15 : 22 eten door onreine en reine samen
Jes. 55 : 2 eten eet het goede!
Deut. 14 : 7 eten en aanraken
Luk. 12 : 19 eten en drinken
Luk. 15 : 24 eten en vrolijk zijn
Jes. 55 : 3 eten fig. eet het goede van God
Matth. 23 : 24 eten gebruiken
Lev. 22 : 10 eten geen vreemde zal het heilige eten
Joh. 6 : 53 eten geestelijk -
Luk. 12 : 19 eten genieten
Luk. 17 : 27 eten in de dagen van Noach
Luk. 15 : 23 eten laten wij - en vrolijk zijn
Matth. 24 : 49 eten met de dronkaards
Neh. 5 : 17 eten met heidenen: door Nehemia
Hand. 11 : 3 eten met onbesnedenen
Hand. 11 : 3 eten na binnengaan, met onbesnedenen
Rom. 14 : 6 eten na danken
Ps. 102 : 5 eten niet - uit smart en druk
1 Kon. 21 : 5 eten niet eten uit frustratie en toorn
Gen. 32 : 32 eten niet eten: de verrukte zenuw
Lev. 22 : 8 eten niet eten: dood aas, het verscheurde
1 Sam. 1 : 7 eten niet: uit verdriet
Lev. 23 : 6 eten ongezuurde broden
Richt. 13 : 4 eten onreins - verboden
Luk. 9 : 12 eten opdracht tot geven van eten aan de menigte
Mark. 12 : 40 eten opeten: huizen van de weduwen
Hand. 2 : 46 eten samen –
Luk. 15 : 24 eten van het geslachte kalf
Ex. 22 : 31 eten verbod verscheurd vlees te weten
Ex. 22 : 31 eten verboden te eten: verscheurd vlees
Deut. 12 : 21 eten vlees
Deut. 15 : 20 eten vlees -
Rom. 14 : 6 eten voor de Heer
Col. 2 : 16 eten vrijheid in
Ez. 2 : 8 eten wat God geeft
Deut. 14 : 3 eten wat niet, wat wel
Spr. 19 : 24 eten wijze van -: met de handen: hand in de schotel steken
eten zie ook Spijs: ter spijze overgeven
eten zie ook Voedsel
eten zie spijziging
Luk. 12 : 29 eten zoekt niet wat u - zult
Hos. 4 : 10 eten zonder verzadigd te worden
Deut. 12 : 15 eten
Luk. 12 : 22 eten
Ex. 13 : 20 Etham
1 Kon. 8 : 2 Ethanim zevende maand
Hand. 8 : 27 Ethiopiër
2 Cor. 11 : 25 etmaal nacht en dag
Jes. 1 : 6 etterbuil fig.
2 Tim. 4 : 21 Eubulus
Jer. 51 : 61 Eufraat boek van Jeremia in – te werpen
1 Kron. 18 : 3 Eufraat David rukte op naar de -
Opb. 9 : 14 Eufraat grote rivier
Opb. 16 : 12 Eufraat grote rivier
Opb. 16 : 12 Eufraat opdroging
Opb. 16 : 11 Eufraat
Joz. 1 : 4 Eufraath grensrivier van Israëls beloofde land
1 Kron. 5 : 9 Eufraath tot aan de Eufraath waren de Israëlieten
2 Tim. 1 : 5 Eunice moeder van Timotheüs: ongeveinsd geloof
Matth. 19 : 12 eunuch
Job 2 : 9 euthanasie aangeraden (toepassing)
Job 6 : 9 v euthanasie dat God een einde met mij maakte
Jona 4 : 8 euthanasie Jona's wens te sterven
2 Cor. 11 : 3 Eva verleid door de slang
2 Kon. 7 : 9 evangelie - verkondigen: onze plicht
Gal. 3 : 8 evangelie aan Abraham
Matth. 22 : 9 evangelie aan de heidenen gebracht
Jer. 27 : 3 evangelie aan ongelovigen (toepassing): God als schepper voorstellen
Hand. 8 : 12 evangelie aangaande het koninkrijk van God en van de naam van Jezus Christus: verkondigd door Filippus
2 Tim. 1 : 11 evangelie aangesteld voor het - als prediker, apostel en leraar: Paulus
Matth. 13 : 20 evangelie aannemen: oppervlakkig
Matth. 10 : 15 evangelie afwijzen: gevolg: zwaar oordeel
Gal. 1 : 6 evangelie ander -: overgaan tot
2 Cor. 11 : 4 evangelie andersoortig -
2 Cor. 4 : 3 evangelie bedekt in hen die verloren gaan
Rom. 1 : 2 evangelie beloofd
Luk. 1 : 3 evangelie berust op ooggetuigen
Rom. 16 : 25 evangelie berust op openbaring
Mark. 16 : 20 evangelie bevestigen: door de Heer Jezus: door tekenen
Filip. 1 : 7 evangelie bevestiging
Filip. 1 : 12 evangelie bevordering van het -
Luk. 2 : 10 evangelie blijde boodschap: geval
Gal. 2 : 5 evangelie de waarheid van het -
Hand. 4 : 2 evangelie deel van de inhoud: opstanding uit de doden
Matth. 22 : 5 evangelie desinteresse aangaande het -
Col. 1 : 23 evangelie dienaar van het -: Paulus
Matth. 26 : 13 evangelie dit - zal overal worden gepredikt
2 Tim. 4 : 17 evangelie doelgroep: alle volken
Rom. 1 : 16 evangelie doelgroep: eerst Jood, en ook de Griek
Gal. 1 : 12 evangelie door openbaring ontvangen: door Paulus
Opb. 14 : 6 evangelie eeuwig
2 Tim. 2 : 8 evangelie elementen: opstanding, zoon van David
Hand. 13 : 47 evangelie en behoudenis
Hand. 13 : 46 evangelie en eeuwig leven
1 Tim. 1 : 11 evangelie en leer
Luk. 1 : 2 evangelie gebaseerd op verslagen van ooggetuigen
Rom. 10 : 16 evangelie gehoorzamen
2 Thess. 1 : 8 evangelie gehoorzamen: niet
1 Pe 4 : 17 evangelie gehoorzamen: niet gehoorzamen
Filip. 1 : 27 evangelie geloof van het -, meestrijden met het geloof van het -
Filip. 1 : 5 evangelie gemeenschap met het -
1 Tim. 1 : 11 evangelie geopenbaard, niet bedacht door Paulus
Flm. : 13 evangelie gevangenschap voor het -
Luk. 12 : 51 evangelie gevolg: verdeeldheid
1 Thess. 2 : 2 evangelie God: - van God
1 Thess. 2 : 9 evangelie Gods - prediken
Rom. 1 : 16 evangelie Gods kracht tot behoudenis
1 Thess. 3 : 2 evangelie Gods medearbeider in het -
Jes. 52 : 7 evangelie goede boodschap
Col. 1 : 23 evangelie hoop van het -
Ef. 3 : 6 evangelie houdt een belofte in
2 Tim. 2 : 10 evangelie inhoud: behoudenis, met eeuwige heerlijkheid
Filip. 1 : 12 v evangelie inhoud: Christus
Col. 1 : 6 evangelie inhoud: Christus, vgl. vers 4 `geloof in Christus Jezus´
Col. 1 : 6 evangelie inhoud: genade Gods
Hand. 20 : 24 evangelie inhoud: genade van God
Rom. 1 : 17 evangelie inhoud: Gods gerechtigheid
Rom. 1 : 3 evangelie inhoud: Gods Zoon
1 Tim. 1 : 11 evangelie inhoud: heerlijkheid van de gelukkige God
1 Cor. 1 : 23 evangelie inhoud: Jezus Christus
2 Tim. 1 : 10 evangelie inhoud: leven en onvergankelijkheid
Col. 1 : 5 evangelie inhoud: ook hemelse hoop
2 Thess. 1 : 8 evangelie inhoud: oproep tot bekering en gehoorzaamheid
Hand. 13 : 38 v evangelie inhoud: vergeving van zonden door Jezus, rechtvaardiging
1 Thess. 2 : 13 evangelie is Gods woord
Rom. 16 : 25 evangelie kernboodschap: Jezus Christus
Hand. 17 : 18 evangelie kernelementen: Jezus, de opstanding
1 Thess. 1 : 5 evangelie komen van het -
Gal. 1 : 12 evangelie leren van een mens
2 Tim. 1 : 8 evangelie lijdt verdrukking met het -
Rom. 2 : 16 evangelie mijn (door Paulus verkondigd) -
Gal. 1 : 11 evangelie niet naar de mens
Rom. 1 : 9 evangelie onderwerp: Gods Zoon
1 Thess. 1 : 5 evangelie ons
2 Thess. 2 : 14 evangelie ons -
Gal. 1 : 12 evangelie ontvangen van een mens
Rom. 2 : 16 evangelie oordeelsboodschap is daarvan een onderdeel
Rom. 1 : 17 evangelie openbaart Gods gerechtigheid, een gerechtigheid op grond van geloof tot geloof
Hebr. 4 : 2 evangelie oud -: belofte van het land en de zegen ervan
2 Tim. 2 : 8 evangelie Paulus' -
Gal. 2 : 2 evangelie prediken: onder de volken
Rom. 16 : 25 evangelie prediking door God bevolen
Mark. 16 : 15 evangelie prediking: geboden: aan een groep
Mark. 14 : 9 evangelie prediking: wereldwijd: welk evangelie: "dit evangelie"
2 Cor. 2 : 16 evangelie reactie op -
Hand. 17 : 18 evangelie reactie op –
1 Pe 2 : 8 evangelie reactie op het -: zich daaraan stoten: door ongehoorzaamheid
Rom. 2 : 8 evangelie reactie op: twisten
Hand. 17 : 20 evangelie reactie: vreemd voor sommige mensen
Hand. 24 : 25 evangelie reactie: vrees
Matth. 22 : 4 evangelie reacties op -
Luk. 8 : 5 evangelie reacties op -
Hand. 17 : 32 evangelie reacties op - verschillend
Rom. 1 : 16 evangelie schaamte voor -: geen
1 Thess. 2 : 2 evangelie spreken over het -
Mark. 10 : 29 evangelie ter wille van het - iets opgeven
Mark. 8 : 35 evangelie ter wille van het - zijn leven verliezen
Rom. 15 : 19 evangelie van Christus
2 Cor. 2 : 12 evangelie van Christus
1 Thess. 3 : 2 evangelie van Christus
Filip. 1 : 27 evangelie van Christus, wandelt waardig het - van Christus
Hebr. 2 : 3 evangelie van de behoudenis: verkondigd door de Heer
Gal. 2 : 7 evangelie van de besnedenen: aan Petrus toevertrouwd
2 Cor. 4 : 4 v evangelie van de heerlijkheid van Christus
Gal. 2 : 7 evangelie van de onbesnedenen: aan Paulus toevertrouwd
Ef. 6 : 15 evangelie van de vrede
Mark. 1 : 14 evangelie van God
Rom. 1 : 1 evangelie van God
Rom. 1 : 2 evangelie van God
1 Pe 4 : 17 evangelie van God: niet gehoorzamen
Rom. 15 : 16 evangelie van God: priesterlijk bedienen
Rom. 1 : 9 evangelie van Gods Zoon
Matth. 13 : 19 evangelie van het koninkrijk
Matth. 4 : 23 evangelie van het Koninkrijk
Matth. 10 : 7 evangelie van het koninkrijk der hemelen: inhoud
Mark. 1 : 14 evangelie van het Koninkrijk van God: inhoud
Luk. 16 : 16 evangelie van het koninkrijk van God: verkondigd sinds Johannes
Luk. 4 : 43 evangelie van het Koninkrijk van God: verkondigen: door Christus
Luk. 8 : 1 evangelie van het Koninkrijk van God: verkondigen: door Christus
Luk. 10 : 9 , 11 evangelie van het koninkrijk van God: verkondigen: door de discipelen
Ps. 96 : 1 v evangelie van het Koninkrijk: deze psalm lijkt een -
Matth. 9 : 35 evangelie van het Koninkrijk: gepredikt door Jezus
Matth. 24 : 14 evangelie van het Koninkrijk: wordt op het eind overal gepredikt
Rom. 16 : 25 evangelie van Paulus verkondigd
Ef. 1 : 13 evangelie van uw behoudenis
Luk. 1 : 1 evangelie velen hebben ondernomen een verhaal te schrijven
Hand. 13 : 48 evangelie verblijdt de volken
Ef. 6 : 19 evangelie verborgenheid van het -
Hand. 13 : 49 evangelie verbreiding
Filip. 1 : 7 evangelie verdediging
Filip. 1 : 16 evangelie verdediging
Gal. 1 : 7 evangelie verdraaien
Jes. 40 : 9 evangelie verkondigd door Sion
Hand. 14 : 7 evangelie verkondigen
Hand. 14 : 21 evangelie verkondigen
Luk. 9 : 6 evangelie verkondigen, en genezingen verrichten
Luk. 3 : 18 evangelie verkondigen, met waarschuwingen en vermaningen
Matth. 11 : 5 evangelie verkondigen: aan armen
Hand. 8 : 25 evangelie verkondigen: aan dorpen
Rom. 1 : 15 evangelie verkondigen: bereid om
Luk. 20 1 evangelie verkondigen: door Christus
Luk. 20 1 evangelie verkondigen: door Christus
1 Pe 1 : 12 evangelie verkondigen: door de Heilige Geest
Hand. 8 : 40 evangelie verkondigen: door Filippus
Gal. 4 : 13 evangelie verkondigen: in lichamelijke zwakheid: door Paulus
Luk. 7 : 22 evangelie verkondiging aan armen
Hand. 17 : 24 evangelie verkondiging aan heidense Atheners
Hand. 13 : 40 evangelie verkondiging en waarschuwing
Hand. 8 : 29 evangelie verkondiging: aanleiding
1 Thess. 1 : 5 evangelie verkondiging: in kracht, in Heilige Geest, in zekerheid
Hand. 17 : 30 evangelie vermeldt ook Gods bevel tot bekering
Rom. 15 : 19 evangelie voleindigen: de verkondiging ervan: door Paulus
Ez. 43 : 10 evangelie voorbereiding: zonden bekendmaken
Gal. 2 : 2 evangelie voorstellen: aan gelovigen: door Paulus
Col. 1 : 6 evangelie vrucht dragende en groeiende in de wereld
Filip. 1 : 27 evangelie wandelen waardig het - van Christus
Col. 1 : 23 evangelie was gepredikt in de hele schepping die onder de hemel is
Mark. 10 : 23 evangelie welvaart mogelijke hindernis
1 Thess. 1 : 5 evangelie woord
Hand. 13 : 26 evangelie woord van behoudenis
Hand. 13 : 44 evangelie woord van de Heer
Hand. 13 : 49 evangelie woord van de Heer
Hand. 16 : 32 evangelie woord van de Heer
1 Thess. 1 : 8 evangelie woord van de Heer
Hand. 8 : 14 evangelie woord van God
Hand. 13 : 46 evangelie woord van God
Hand. 15 : 7 evangelie woord van het - horen en geloven
Hand. 14 : 3 evangelie woord van Jezus' genade
1 Cor. 4 : 15 evangelie zaad om te verwekken nieuwe mensen
evangelie zie ook Tijding: goeding
Joh. 14 : 26 Evangeliën mede gebaseerd door bovennatuurlijke herinnering
Pred. 12 : 14 evangelietekst
Luk. 24 : 47 evangelisatie aan alle volken
Hand. 8 : 35 evangelisatie aanleiding tot -
Hand. 8 : 29 evangelisatie aanleiding tot –: erop wachten en dan benutten
Hand. 17 : 23 evangelisatie aanleiding, aanknopingspunt
1 Pe 3 : 15 evangelisatie aanleiding: men stelt een vraag
Opb. 2 : 24 evangelisatie aanpassing aan taal hoorders
Joh. 4 : 38 evangelisatie arbeid
Hand. 10 : 42 evangelisatie boodschap: Jezus is de door God aangestelde Rechter van levenden en doden
Filip. 1 : 15 , 18 evangelisatie Christus prediken
Opb. 3 : 3 evangelisatie Christus weet ervan
Matth. 13 : 15 evangelisatie d.m.v. beeld, vgl. 'zien'
1 Thess. 2 : 16 evangelisatie doel: behoudenis der hoorders
1 Pe 3 : 1 evangelisatie doel: zielen winnen
Hand. 13 : 46 evangelisatie doelgroep: eerst de Joden
Joh. 4 : 39 evangelisatie door de Heer Jezus: resultaat: velen geloofden
Filip. 2 : 16 evangelisatie door gedrag: woord van het leven vertonen
Matth. 10 : 27 evangelisatie door massamedia
Matth. 13 : 19 evangelisatie duivel werkt tegen
Matth. 13 : 19 evangelisatie eis: verstaanbaar
Hand. 11 : 20 evangelisatie en de hulp van God
Rom. 15 : 19 evangelisatie en tekenen
Spr. 26 : 6 evangelisatie folders niet laten bezorgen door ongelovigen (toepassing)
Opb. 3 : 3 evangelisatie fundament leggen
Ef. 6 : 19 evangelisatie gaven van God daarbij
2 Cor. 2 : 12 evangelisatie geopende deuren
2 Thess. 1 : 10 evangelisatie getuigen
Mark. 3 : 8 evangelisatie getuigen van Jezus' daden (toepassing)
Hand. 11 : 21 evangelisatie God werkte mee
Ez. 14 : 4 evangelisatie Gods aandeel: in het hart grijpen
Hand. 16 : 14 evangelisatie Gods aandeel: openen van harten
Hand. 14 : 27 evangelisatie Gods werk
Mark. 14 : 9 evangelisatie in de hele wereld
1 Thess. 1 : 9 evangelisatie ingang vinden bij mensen tijdens -
1 Cor. 15 : 11 evangelisatie inhoud van de prediking
Mark. 16 : 20 evangelisatie Jezus: werkte mee
2 Cor. 6 : 3 evangelisatie lastering voorkomen bij -
Hand. 8 : 6 evangelisatie met tekenen
Luk. 3 : 18 evangelisatie met vermaningen
1 Thess. 2 : 5 evangelisatie motief: verkeerde motieven
Filip. 1 : 15 v evangelisatie motieven
Ps. 67 : 2 - 3 evangelisatie na omgang met God
Spr. 24 : 11 evangelisatie opdracht
Hand. 17 : 17 evangelisatie plaatsen: synagoge, markt
2 Thess. 2 : 14 evangelisatie roepen door God
Col. 1 : 28 evangelisatie sluit terechtwijzen van iedere mens in
Filip. 1 : 14 v evangelisatie spreekactiviteit
1 Thess. 2 : 2 evangelisatie strijd
Mark. 4 : 15 evangelisatie tegenwerking satan
Matth. 3 : 7 evangelisatie thema: Gods toorn
Matth. 13 : 19 evangelisatie toehoorders: wat gebeurter bij hen
Hand. 13 : 47 evangelisatie tot aan het einde van de aarde
Mark. 16 : 20 evangelisatie vereist uitgaan
Jona 1 : 9 evangelisatie verkondiging van God: inhoud
Hand. 8 : 4 evangelisatie verkondiging van het woord
Hand. 8 : 35 evangelisatie verkondiging van Jezus
1 Thess. 2 : 3 evangelisatie vermaning ingesloten
Jes. 61 : 1 evangelisatie voor wie: zachtmoedigen
Luk. 24 47 v evangelisatie voorwaarde
Filip. 1 : 28 evangelisatie vrees bij -
Filip. 1 : 14 evangelisatie vrijmoedigheid
1 Thess. 2 : 2 evangelisatie vrijmoedigheid tot
Spr. 8 : 2 evangelisatie waar: waar veel mensen zijn (toepassing)
Luk. 10 : 1 v evangelisatie weg bereiden voor de Heer
Matth. 11 : 10 evangelisatie wegbereiding voor Christus
Ps. 96 : 3 evangelisatie wereld-
Rom. 10 : 18 evangelisatie wereldwijd
Filip. 1 : 18 evangelisatie wijzen van -
2 Cor. 3 : 3 evangelisatie Woord en Geest werken samen
Spr. 11 : 30 evangelisatie zielen vangen
Filip. 1 : 14 evangelisatie zonder vrees
Spr. 9 : 3 v evangelisatie
Jes. 13 : 5 evangelisatie
Joh. 5 : 34 evangelisatie
Col. 1 : 23 evangelisatie
Ps. 126 : 6 evangelisatiearbeid zaaien en maaien
2 Tim. 2 : 9 evangelische verdrukking lijden in het -
Hand. 3 : 12 evangeliseren aanleiding: wonder, verbazing over genezing
Col. 4 : 5 evangeliseren bij gelegenheid
Jes. 61 : 1 evangeliseren blijde boodschap brengen
1 Kron. 16 : 23 evangeliseren boodschap Zijn heil van dag t dag
Ps. 96 : 2 evangeliseren boodschapt Zijn heil van dag tot dag
Joh. 17 : 20 evangeliseren doel: tot geloof leiden
Joh. 21 : 6 evangeliseren door Zijn leiding
Luk. 5 : 10 evangeliseren en mensen vangen
Deut. 27 : 8 evangeliseren evangelie wel uitdrukken
Jona 3 : 2 evangeliseren inhoud: door God bepaald
Luk. 10 : 7 evangeliseren is arbeiden
Col. 4 : 4 evangeliseren is openbaren
Matth. 12 : 22 evangeliseren mensen brengen bij Christus
Jes. 58 : 1 evangeliseren overtreding verkondigen
Joh. 18 : 20 evangeliseren plaats: waar mensen samenkomen
Luk. 10 : 7 evangeliseren trekt niet van huis tot huis
Matth. 22 : 9 evangeliseren waar te -
Jer. 17 : 18 evangeliseren waar: volkrijke plaatsen
1 Thess. 1 : 8 evangeliseren woord van de Heer doen weerklinken
Col. 4 : 4 evangeliseren woordkeus
3Jo : 7 evangeliseren zonder iets aan te nemen
Jer. 7 : 27 evangeliseren zonder respons -
Jes. 52 : 7 evangeliseren
Mark. 6 : 11 evangeliseren
Rom. 10 : 14 evangeliseren
1 Thess. 1 : 5 evangeliseren
Jes. 41 : 27 evangelist blijde-boodschapper
Ef. 4 : 11 - 12 evangelist gave aan de gemeente
2 Kon. 5 : 10 evangelist gezonden bode (toepassing)
Matth. 4 : 19 evangelist Jezus maakt vissers van mensen
Spr. 13 : 17 evangelist medicijn
Hand. 13 : 47 evangelist menselijk middel tot behoudenis
2 Cor. 2 : 16 evangelist reuk uit de dood en uit het leven
Matth. 22 : 3 evangelist slaaf van God de Vader (toepassing)
2 Tim. 4 : 5 evangelist werk van een -
2 Tim. 4 : 5 evangelist werk van een -: doe dat
3Jo : 8 evangelist zulke personen behoren wij te ontvangen
Gen. 5 : 3 evenbeeld Seth, naar het - van Adam
Jes. 40 : 21 evolutie Bijbel tegen - (toepassing)
Pred. 1 : 15 evolutie missing links ontelbaar (associatie)
Pred. 3 : 18 v evolutietheorie gebaseerd op overeenkomsten mens en dier (associatie)
Dan. 7 : 4 evolutietheorie mens uit dier (associatief denkbeeld)
Jes. 43 : 9 evolutietheorie onbetrouwbare leer (toepassing)
Pred. 1 : 9 evolutietheorie strijdig met 'niets nieuws onder de zon'
Jer. 16 : 19 v evolutietheorie theoretische afgoderij (toepassing)
Rom. 1 : 25 evolutietheorie vervangt de waarheid van God (toepassing)
Mark. 8 : 23 evolutionisme ziet mens als dieren (toepassing)
Joh. 14 : 6 exclusief Christus - de weg tot de Vader
Dan. 3 : 28 exclusief exclusieve aanbidding en verering voor God
Lev. 17 : 1 - 9 exclusief exclusieve eigenschappen van de ware offerdienst
Hand. 4 : 12 exclusief in niemand anders is de behoudenis dan in Jezus Christus
Joh. 9 : 22 excommunicatie dreiging van –
Lev. 19 : 8 excommunicatie voor eten dankoffer op 3e dag
Ex. 12 : 15 excommunicatie
Ex. 12 : 19 excommunicatie
3Jo : 10 excommuniceren geval van onterecht –
Matth. 12 : 43 excorcisme vgl. vers 28
Luk. 8 : 27 exhibitionisme en demonie
exodus zie Uitvoering
Ex. 24 : 4 Exodus Mozes auteur van deel
2 Cor. 12 : 8 exorcisme
Hand. 19 : 13 exorcist
exploiteren zie Uitbuiten
Gen. 33 : 9 Ezau bezit: veel
Mal. 1 : 3 Ezau door God gehaat
Deut. 2 : 5 Ezau erfenis
Joz. 24 : 4 Ezau erfenis: gebergte Seir
Gen. 25 : 25 Ezau naam betekent: "de harige"
Hebr. 12 : 16 Ezau ongoddelijke
Deut. 1 : 5 Ezau ontving het gebergte Seir ter erfenis
Gen. 25 : 23 Ezau voorzegging aangaande
Gen. 36 : 40 Ezau vorsten uit hem voortgekomen
Rom. 9 : 12 Ezau zal Jakob dienen
Ez. 20 : 49 Ezechiel gesmaad
Ez. 2 : 5 Ezechiël profeet
Ex. 34 : 20 ezel jong: lossen
1 Kon. 1 : 39 , 44 ezel koning op een - rijdende: Salomo
Gen. 45 : 23 ezel lastdier
Matth. 21 : 5 ezel lastdier
Joz. 15 : 18 ezel rijdier
Neh. 7 : 69 ezel veelgebruikt lastdier
Ex. 4 : 20 ezel vervoermiddel: door Mozes gebruikt
Gen. 43 : 24 ezel voer voor de -s
Jer. 22 : 19 ezelsbegrafenis
Richt. 12 : 14 ezelveulen rijden op -s
1 Kon. 22 : 49 Ezeon-Géber
Neh. 8 : 5 Ezra schriftgeleerde
Neh. 8 : 14 Ezra schriftgeleerde
Neh. 12 : 26 Ezra schriftgeleerde
Neh. 12 : 36 Ezra schriftgeleerde
Neh. 8 : 3 Ezra priester